Leesfragment: De jongens van Barbarber

17 juni 2021 , door Toef Jaeger
| | | | |

18 juni verschijnt Toef Jaegers De jongens van Barbarber. Een geschiedenis. Wij publiceren voor!

Een portret van een levenslange vriendschap en van het leukste blad van literair Nederland.

‘Het abonneeaantal is precies 26,’ schrijft J. Bernlef op 17 november 1959 aan G. Brands. Deze twee waren samen met hun vriend K. Schippers een jaar eerder het blad Barbarber begonnen, een tijdschrift dat humor en dada in de Nederlandse letteren bracht. De drie kenden elkaar van de middelbare school, schreven elkaar brieven toen ze in militaire dienst moesten of in het buitenland woonden; waar, wat en wie er ook in de weg stond, de nummers bleven verschijnen. Barbarber, het tijdschrift dat menig literair heilig huisje omverwierp, werd uit vriendschap geboren en groeide in vriendschap uit tot het leukste literaire blad van Nederland.

N.B. We publiceerden ook voor uit Jaegers' biografie Koning Eénoog, een migrantenverhaal. Leven en werk van Henk van Woerden. En uit K. Schippers' Voor jou.

 

Inleiding

‘Zo zit een en ander soms in elkaar, zonder slot of zin’

In 2018 is er lekkage op de zolder van mijn ouders, waar sinds een jaar het hele archief van het tijdschrift Barbarber is opgeslagen, dat al jaren ongeschonden bij Gerard Stigter thuis had gestaan. Om een boek te schrijven over de jongens van Barbarber (de drie redacteuren vanaf het tweede nummer: Henk Marsman/ J. Bernlef, Gerard Bron/G. Brands en Gerard Stigter/ K. Schippers) en hoe het tijdschrift van Nederland was gebouwd op de vriendschap tussen drie mannen die elkaar kenden vanaf de middelbare school, had ik alles wat Stigter had aan brieven, knipsels en agenda’s meegekregen. Hij deed er niet graag afstand van en gaf het in stukjes en beetjes mee. Nauwkeurig hield hij bij wat van zijn zolder verdween.
‘Vind je dit ook leuk? Ja, als je het saai vindt moet je het zeggen. Volgende keer heb ik nog meer voor je,’ zei hij de keren dat ik op bezoek kwam. Elke keer liep hij mee om te kijken of de dozen die ik in de auto zette wel veilig stonden.
Op een middag stelde hij voor dat ik twaalf grote kartonnen borden die in 1966 als ‘Lijnen’ waren tentoongesteld zou meenemen. Een blik op de potloodlijnen die getrokken waren door bijvoorbeeld Chris van Geel, Willem van Hussem en Dick Cassée zou vast inspiratie bieden, dacht Stigter.
Het loopt anders: na de lekkage is het karton geel geworden, leeft de schimmel zich uit op het materiaal, en zijn er resten zichtbaar van wat zilvervisjes hebben aangericht.
Ik mail hem, omdat ik niet durf te bellen: ‘Er is lekkage geweest op de zolderkamer van mijn ouders, alles is nog intact, op de Lijnen na, die zijn vochtig geworden. Het spijt me echt zo enorm, ik weet niet goed wat ik moet zeggen.’ Verwilderd blijf ik achter mijn scherm wachten op een antwoord en ik vrees dat het hele archief nu terug moet naar de woning van Stigter aan de Nicolaas Maesstraat. Na enkele uren komt er een mailtje terug: ‘Treur er maar niet te veel om, zo zit een en ander soms in elkaar, zonder slot of zin.’
Samen gaan we enkele dagen later naar de restaurateur en als Stigter alles heeft gezien, maken we een korte wandeling. ‘Ja, die werken zijn total loss,’ concludeert hij, om vervolgens vast te stellen: ‘Barbarber is nog steeds in beweging, de tijd laat letterlijk zijn sporen na.’
Dat hij de vernieling van zoiets wezenlijks voor Barbarber terugbracht tot zo’n klein zinnetje, typeert wat mij betreft de open blik waarmee Barbarber werd gemaakt. In feite laat het ook zien waarom de drie jongens het zo lang met elkaar konden uithouden. Alles wat de werkelijkheid presenteerde, werd met open vizier bekeken.

De aanleiding voor dit boek is een alinea in Voor jou, de verhalenbundel van K. Schippers die verscheen kort nadat hij in 2012 zijn beide jeugd. en Barbarber-vrienden Gerard Bron (G. Brands) en Henk Marsman (J. Bernlef) had verloren. Het is een scene over de twee op het strand, die Schippers ook in iets uitgebreide vorm had beschreven aan Ischa Meijer in 1971: ‘Henk [Bernlef] en ik liepen laatst langs het strand. Op een gegeven moment waren we ingesloten door water - we waren langs een binnen zeetje gelopen, maar het water was ons voor geweest – dus stonden we op een eilandje. Ik zeg tegen Henk: “Wat doe jij?” Henk: “Nou, ik loop er maar doorheen; ik doe m’n schoenen niet uit – al dat gedonder.” Ik vraag: “Mag ik dan op jouw rug zitten?” Dat vond Henk goed – Henk is een taalgevoelig mens, hij trok konsekwentie uit de taal die hij sprak. Bij hoeveel mensen vind je dat nog?’
Bernlef schreef op zijn beurt in 1963 ‘Dit verheugd verval’, het titelgedicht van zijn derde bundel, en droeg het als volgt op: ‘voor g. (hoop ik)’. Het is een gedicht vol beelden, en met traditioneel rijm:

Voor ik het weet heb ik mijzelf
zonder schaduw geschreven
val niet meer samen met het licht
hoogstens nog met mijn gedicht.

Deze poëtische overwegingen worden onderbroken: ‘beste g. ben jij daar nog?’ Nu nog twee strofen staat er:

‘Het is mooi weer buiten, zullen we naar het Vondelpark gaan?’
‘O.K.,’ zeg ik. ‘Even m’n jas aantrekken.’
Het is maar een klein eindje naar het terras waar de speeltuin is. We zijn er zo. ’t Is er niet druk. Een paar voorjaarsgasten. In de speeltuin spelen twee kinderen. We bestellen ieder een kopje koffie.

En zo kabbelt het gedicht in proza verder: de vriendschap heeft poëtische bespiegelingen vervangen door een kopje koffie in het park.
Hoe intensief de band was, blijkt ook uit de brieven die Brands – ook wel de ‘Sjah van Barbarber’ genoemd – schreef in de jaren dat hij in Ghana zat. Het contact met de twee redacteuren in Amsterdam ervaarde hij als een reddingslijn in de dagen dat hij door eenzaamheid werd bevangen. Zelf omschreef hij Barbarber als ‘een voortzetting van de wijze waarop wij vanuit een klaslokaal aan het Raamplein in Amsterdam de wereld om ons heen beleefden’.

Barbarber was in 1958 ontstaan uit een vriendenclub die verwonderd naar de wereld keek. Ze wilden geen duurdoenerij maar de alledaagse werkelijkheid, en die zo onvervormd mogelijk in tekstvorm weergeven. Ongeacht of ze nu in Amsterdam, Zweden of Ghana zaten, de drie maakten tot 1971 samen de nummers. En het tijdschrift ademt die vriendschap, veel meer dan bijvoorbeeld de wens zich af te zetten tegen een vorige generatie. Barbarber werd bovendien geen literair tijdschrift, of een blad voor poëzie, of iets anders met literatuur in de ondertitel, maar een ‘Tijdschrift voor teksten’. Alles kon kunst zijn.
Het Amsterdamse blad, dat met 26 abonnees begon, en dat er zelfs in de hoogtijdagen nog geen driehonderd had, heeft veel veranderd in de Nederlandse literatuur. Samen met de Rotterdamse tak van Gard Sivik en De Nieuwe Stijl koppelden ze beeldende kunst aan literatuur en brachten ze de readymade naar de letteren. Daarnaast had Barbarber oog voor humor en absurdisme. De dichters – ook Zestigers genoemd – wilden afstand nemen van de vaak moeilijk toegankelijke en naar hun smaak hoogdravende poëzie van de Vijftigers, en kwamen met een alternatief: de werkelijkheid bood voldoende stof, daar hoefde je niet veel aan toe te voegen.
Schippers vertelde over de basis van het blad op 25 september 1971 aan Ischa Meijer in het Utrechtsch Nieuwsblad:

De tijd dat ik werkelijk ‘gevormd’ ben. Dat is al begonnen na de hbs met Henk (J. Bernlef) en Gerard Bron (mederedacteur van Barbarber), later kwam Philip Mechanicus erbij en nog wat anderen. Om de paar dagen zaten we bij Eylders. Praten. Dat viel samen met twee tentoonstellingen die ik zag. En dáár kreeg ik toch wel een erge klap van: een overzichtstentoonstelling van DaDa, de ander: Bewogen Beweging.
Die gesprekken, de toon ervan: het ontkrachten van ieders mening – ja dat je überhaupt ergens zeker van zou kunnen zijn. Zoals de meeste mensen die met een tas en achterzakken vol zekerheden ergens heen stappen en daar dan over beginnen te praten, ook nog, dat is toch te gek, hè. Ja, vind ik wel. Vind ik nóg, wat dat betreft is er voor mij niet zoveel veranderd.

Die houding was een van de redenen dat in 1964 uitgeverij Querido besloot het blad te gaan uitgeven. ‘De gekheid zat in de lucht,’ aldus Ary Langbroek, oud-uitgever van Querido. Die gekheid werd institutioneel zonder pretentieus te worden. In de dertien jaar dat het blad bestond, werkten er bijna 350 medewerkers aan mee. Met enkelen van hen, zoals Jan Hanlo, Judith Herzberg, Chris van Geel en C. Buddingh’, bouwden de redacteuren een vriendschap op.
Het principe van Barbarber wordt door Bernlef verwoord, wanneer het blad tien jaar bestaat. In Het Vrije Volk worden Bernlef en Schippers voor die gelegenheid geïnterviewd en de twee raken in een gesprek verwikkeld, dat ook zo wordt opgenomen:

Bernlef: ‘Een man op een fiets, die linksaf moet. Die zijn linkerhand uitsteekt. En die dan ook werkelijk links afslaat. Dat is voor ons al voldoende.’
Schippers: ‘Het komt trouwens regelmatig voor.’
Bernlef: ‘Het is een heel respectabele handeling. Maar de meeste mensen verwachten, als ze beginnen te lezen, dat die fietser straks te pletter zal worden gereden. Want zo zijn ze het gewend.’

Dit boek gaat niet over de Zestigers, niet over Barbarber op zichzelf, maar vooral over hoe vriendschap de basis was van het blad. Het werd niet alleen uit die vriendschap geboren, maar is ook uit vriendschap gegroeid. De namen Marsman/Bernlef, Stigter/ Schippers en Bron/Brands zullen door elkaar lopen. Meestal gaat het bij de echte naam om de persoon, bij het pseudoniem om de persoon achter de tekst of wanneer duidelijk staat aangegeven dat het om de auteursnaam gaat. In de briefwisseling met Hanlo is dat soms nog ingewikkeld: het gaat veel over hun werk, toch worden de gesprekken op de daadwerkelijke naam gevoerd, vandaar dat in dat hoofdstuk vooral is gekozen voor de namen Marsman, Stigter en Bron.
De rode draad van dit boek is zoals gezegd vriendschap.

[...]

 

Copyright © 2021 Toef Jaeger

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum