Leesfragment: De levensgevaarlijke jaren

10 juli 2021 , door Friedrich Nietzsche
| | |

13 juli verschijnt De levensgevaarlijke jaren, brieven van Friedrich Nietzsche gekozen, vertaald, ingeleid en toegelicht door Peter J.Th.M. Claessens. Lees bij ons alvast een aantal brieven.

In 1879 ruilt een doodzieke Nietzsche zijn hoogleraarsbestaan in voor een ‘briefschrijversleven’. Terwijl de verstoorde relatie met zijn zus en zijn mislukte affaire met Lou Salomé zijn zelfopgelegde isolatie versterken, voltooit hij tussen verlammende migraineaanvallen door meesterwerken als Zo sprak Zarathoestra, Voorbij goed en kwaad en zijn autobiografie Ecce homo.

Nietzsches filosofische werken en zijn brieven vloeien naadloos in elkaar over en verhelderen elkaar wederzijds. De brieven uit het laatste decennium schetsen het beeld van een radicaal denker die, laverend tussen hoop en wanhoop, in de omkering van alle waarden een geneesmiddel vindt voor een zieke wereld. In de beruchte ‘waanzinsbrieven’ zijn we er getuige van hoe Nietzsche ten slotte zijn denkende leven in een roes van euforie besluit.

De brieven in De levensgevaarlijke jaren, brieven 1879-1889 werden gekozen, vertaald en van een uitgebreide inleiding en toelichting voorzien door Peter Claessens. Ze vormen het langverwachte vervolg op Afgemat als een eendagsvlieg bij avond, brieven 1858-1879, de keuze die Hans Driessen maakte.

 

Aan Franziska Nietzsche in Naumburg (briefkaart)
Sankt Moritz, 23 juni 1879

Mijn lieve goede moeder, na drie bar slechte overgangsweken (in Wiesen) ben ik nu in mijn zomerasiel beland. Het adres is: Sankt Moritz in Graubünden, Zwitserland. Houd mijn verblijfplaats alsjeblieft geheim tegenover iedereen. Anders moet ik het oord dat mij zo bevalt en tot nu toe echt goed doet, meteen verlaten. Ik verdraag geen bezoek. –
Je kaart heb ik met hartelijke dank ontvangen.
Liefdevol je zoon

 

Aan Paul Rée in Nassau
Sankt Moritz, eind juli 1879

Mijn dierbare vriend, u weet globaal wel hoe het mij vergaan is? Een paar keer aan de poorten van de dood ontsnapt, maar verschrikkelijk geplaagd door pijn – zo leef ik van dag tot dag, elke dag heeft zijn ziektegeschiedenis. Ik heb nu de beste, geweldigste lucht van Europa om in te ademen en houd van de plek waar ik me bevind: Sankt Moritz in Graubünden. Zijn natuur is aan de mijne verwant, we verwonderen ons niet over elkaar maar verkeren op vertrouwelijke voet met elkaar. Misschien doet het me goed zo – in elk geval houd ik het hier een beetje beter uit dan elders.
September en het begin van oktober schijnen hier het mooist te zijn – dan dienen zich verlangens naar mijn langverwachte vriend aan, maar ik wil niet onbescheiden zijn. Voor ons samenzijn – als ik dit geluk toch nog zou mogen smaken – is veel in mij in bereidheid gebracht. Ook een koffer met boeken staat voor dat moment klaar, Réealia betiteld, er zitten goede dingen tussen waarover u zich zult verheugen.
Kunt u mij een leerrijk boek sturen mogelijkerwijs van Engelse origine, maar in het Duits vertaald en met een goede grote drukletter? – Ik leef als voor zeven achtste blinde helemaal zonder boeken, maar ik neem graag de verboden vrucht uit uw hand.
Leve het geweten, aangezien het nu een geschiedenis zal hebben en mijn vriend daardoor historicus is geworden.1 Geluk en voorspoed mogen u begeleiden!
Van harte u nabij
en u het allerbeste voor uw gezondheid wensend.

Vertelt u mij iets over plannen voor de winter.
Adr.: Sankt Moritz
Graubünden Zwitserland
poste restante

Friedrich Nietzsche, eertijds professor nu fugitivus errans.2

[1. Rées boek Die Entstehung des Gewissens zal in 1885 verschijnen. 2. Fugitivus errans (Lat.): als vluchteling ronddwalend.]

 

Aan Heinrich Köselitz in Venetië
Naumburg, 5 oktober 1879

Gisterochtend ging mijn kaart aan u, mijn vriend, de deur uit en drie uur later had ik alweer nieuwe bewijzen van uw onvermoeibare goedheid jegens mij in handen. Kon ik nu ook maar eens aan uw wensen tegemoetkomen! ‘Maar gedachten zijn onbereikbaar’ zoals Tieck zingt.1 U gelooft niet hoe consequent ik tot nu toe het programma van de gedachteloosheid heb doorgevoerd; en ik heb redenen me hieraan te houden want ‘achter de gedachte schuilt de duivel’2 van een razende pijnaanval. Het manuscript dat u uit Sankt Moritz ontving,3 heb ik zo duur betaald en met zo grote opoffering dat misschien niemand het tegen deze prijs had geschreven die het had kunnen vermijden. Mij rijzen nu menigmaal de haren te berge bij het lezen ervan, met name bij de langere passages, vanwege de onaangename herinneringen. Op enkele regels na is alles onderweg uitgedacht en in zes kleine notitieboekjes met potlood neergekrabbeld: van het herformuleren werd ik bijna elke keer onwel. Ongeveer twintig langere gedachtegangen, helaas echt essentiële, moest ik laten schieten omdat ik nooit genoeg tijd had ze uit het meer dan verschrikkelijke potloodgekriebel te destilleren, zoals het me afgelopen zomer ook al verging. Naderhand kan ik me de samenhang tussen de gedachten niet meer herinneren: ik moet gewoon de minuten en kwartiertjes van de ‘hersenenergie’ zoals u het noemt bij elkaar smokkelen, een gepijnigd stel hersens ontstelen. Voorlopig ziet het ernaar uit dat ik het nooit meer zal doen. Ik lees uw afschrift en heb het er zo moeilijk mee mezelf te begrijpen – zo vermoeid is mijn hoofd.
Het Sorrentijnse manuscript4 zal me een zorg zijn; mijn verhuizing en definitieve afscheid van Bazel heeft met bepaalde zaken grondig afgerekend, – een weldaad voor me, want zulke oude manuscripten staren me aan als debiteuren.
Beste vriend, over Luther ben ik na langere tijd niet bij machte ook maar iets eervols te zeggen als ik eerlijk ben: het is het gevolg van een geweldige verzameling materiaal over hem waarop J. Burckhardt me attent heeft gemaakt. Ik bedoel Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, dl. II dit jaar pas verschenen (ik bezit het). Hier spreekt eens een keer niet de vervalste protestantse historische constructie waarin wij hebben geleerd te geloven. Op dit moment schijnt het me niets meer dan een kwestie van nationale smaak in het noorden en het zuiden, dat wij Luther als mens de voorkeur geven boven Ignatius Loyola. Die afgrijselijke hoogmoedige als gal zo nijdige duivelse scheldpraktijken van Luther die zich niet goed voelde als hij niet zijn woede op iemand spuwen kon, hebben mij al te erg doen walgen. U hebt zeker gelijk met de ‘bevordering van de Europese democratisering door Luther’, maar deze razende boerenvijand (die het bevel gaf hen als dolle honden dood te slaan en in het bijzonder de vorsten toeriep dat ze nu met het slachten en wurgen van boerentuig het hemelrijk konden verwerven) was beslist een van de onvrijwilligste bevorderaars hiervan. – Overigens bent u wat redelijker gestemd jegens hem. Gun me wat tijd! – Voor de andere plekken waar u wijst op lacunes in mijn gedachtegangen wil ik u eveneens mijn dank uitspreken, slechts een heel machteloze dank! Ach, op dit punt denk ik simpelweg weer aan mijn ‘wens der wensen’. Nee, ik stelde me onlangs mijn vriend Köselitz niet voor als een schrijver pur sang, er zijn zoveel manieren waarop we getuigenis kunnen afleggen van onze innerlijke toestand en gezonden rijpwording . U doet dat op de eerste plaats als kunstenaar! Op Aeschylus volgde een Sophocles!5 Duidelijker wil ik niet tot uitdrukking brengen wat ik hoop. – En om ook een keer over u als hoofd en hart een oprecht woord te zeggen: wat een voorsprong hebt u op mij, als we de jaren buiten beschouwing laten en wat de jaren met zich meebrengen! Nogmaals in alle oprechtheid, ik houd u voor beter en begaafder dan ik en derhalve ook voor verplichter. – Op uw leeftijd deed ik met grote ijver onderzoek naar het ontstaan van een lexicon uit de elfde eeuw na Chr.6 en naar de bronnen van Laertius Diogenes7 en had geen idee dat ik een recht had eigen algemene gedachten te hebben, laat staan uit te dragen. Nu nog overvalt me het gevoel dat ik een uiterst beklagenswaardige beginneling ben; mijn alleen-zijn, mijn ziek zijn heeft me enigszins aan de ‘onbeschaamdheid’ van mijn schrijverschap doen wennen. Maar, anderen moeten alles beter doen, zowel mijn leven als mijn denken. – Antwoord u hierop niet. In waarlijk trouwe liefde
Uw op u hopende vriend
N.

[1. Naar het gedicht Liebe van Ludwig Tieck: ‘Liefde denkt in zoete klanken, want gedachten zijn onbereikbaar.’ 2. Variatie op het Spaanse spreekwoord ‘Detras de la cruz está el diablo’. 3. De eerste versie van ‘De reiziger en zijn schaduw’, de tweede appendix bij Menselijk, al te menselijk. 4. Manuscript van N. uit de tijd van oktober 1876 tot mei 1877, die hij op ziekteverlof met Malwida von Meysenbug, Paul Rée en Albert Brenner doorbracht in de Villa Rubinacci in Sorrento. Köselitz meende dat daaruit nog een en ander kon worden opgenomen in ‘De reiziger en zijn schaduw’. 5. Sophocles wist de mogelijkheden en opvattingen van het theater van zijn voorganger, de tragedieschrijver Aeschylus, nog in grote mate te vernieuwen en te verruimen. 6. Bedoeld is de Suda, een encyclopedisch lexicon dat rond het eind van de tiende eeuw werd samengesteld door Byzantijnse geleerden, maar dat destijds nog aan een auteur met de naam Suidas werd toegeschreven. 7. Doorgaans: Diogenes Laërtius, de derde-eeuwse schrijver van het befaamde Leven der filosofen, waaraan N. tussen 1868 en 1870 meerdere studies wijdde, die in het vaktijdschrift Rheinisches Museum werden gepubliceerd.]

 

Aan Elisabeth Nietzsche in Chur
Naumburg, 29 december 1879

Een woord en niet meer, mijn geliefde zus. Ach, wat een mooie cadeaus heb ik van je ontvangen, alleen is de koffer voor de bescheiden ‘zieke leraar’ te imposant; misschien zal hij niet met mij mee op reis willen!
Er rust een zware zware last op mij.
In het afgelopen jaar had ik 118 dagen met zware aanvallen. Mooie statistiek! –
Met hartelijke toegenegenheid
Je broer

 

Copyright Nederlandse vertaling, inleiding en verantwoording © 2021 Peter J.Th. M. Claessens en Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum