Leesfragment: De minzamen

06 december 2021 , door Koen Peeters
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: de nieuwe roman van Koen Peeters, De minzamen. Lees bij ons een fragment.

Vanuit zijn kist bekijkt een overleden professor de mensen die naar zijn begrafenis zijn gekomen voor het afscheid. Onder hen bevindt zich Paul, zijn secretaris. Jarenlang stuurde de professor Paul uit om hem te helpen bij een onderzoek naar de minzaamheid. Paul bezoekt priesters, dokters, zieners en genezers van alle slag, zelfs charlatans. Tot in Rome en Congo. Gaandeweg ontdekt Paul, die eerst nog naïef en sceptisch is, waar het de professor om te doen is. Niet alles is met de kille ratio te verklaren.

In De minzamen werpt Koen Peeters vragen op over het mysterieuze, het menselijke en de alom aanwezige geschiedenis. Bovendien slaat Peeters op wonderlijke wijze een brug naar De mensengenezer, de betoverende roman waarmee hij de ECI Literatuurprijs won.

N.B. Lees ook onze bespreking van De mensengenezer, en een fragment uit Kamer in Oostende.

 

1

In het Groot Begijnhof, in de Sint-Jan-de-Doperkerk, op de eenvoudige kist liggen de professorale toga’s van de universiteiten van Leuven en Kinshasa. De kist wordt naar voren gedragen en in het midden neergezet op de katafalk.
De priester begint.
Hoor, zo stel ik mij nu voor.
Hoor ’s hoe Remi stil in de kist naar ons ligt te luisteren, onder de hoge witte heiligenbeelden. Hoor hoe hij alle gefluister en muziek capteert, inclusief het voetengeschuifel, het kuchen en ademen. De fijne elektriciteit van onze gedachten tast hij af. Ook de blikken, zelfs het kleinste ogengeknipper van de kinderen zullen hem niet ontgaan. Eindelijk kan hij binnenkijken in de hoofden, via de ogen, de zielenspiegels waarin alles te lezen is. Het vrouwenkoor zingt z’n toonladders. Willem Vermandere weemoedig op de hobo. Remi herkent al direct het geluid van de Westhoek.
Het is mooi wat vooraan wordt verteld. In de kerk galmen de woorden nogal hol, maar in de kist is de akoestiek perfect. Eindelijk droomt hij weer. Godzijdank, Remi, je droomt weer. In de laatste droom wordt niets meer vermomd. Geen ingewikkelde symbolen of metaforen. Er is alleen dat beeld van de volle kerk, met het genereuze, gouden zonlicht dat op de koppen van de kerkgangers valt. Remi’s ziel zindert. Zijn pijn is weg.
Eindelijk rust.
Remi herkent de mensen.
Die. En die, en die. En tiens, is die hier ook? Maar dat is lang geleden.
De familie, de proffen en de mensen van het dorp, de vrienden en collega’s, opvallend veel oud-studenten ook.
Enfin, dit is het dan, denkt hij. Hij ligt daar rustig, hoeft niets meer te noteren.
Dat het is wat het is, dat zal het zijn.
Is er iets hierna? Wie zal het zeggen? Er zijn daaromtrent veel beloftes, mededelingen van hogerhand, maar zijn dat niet vooral manieren om nog liefdevol over een overledene te kunnen spreken? De geliefden terugzien? Welja, hier zitten ze. Anna zit tussen haar kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen. Remi in de kist geniet volop van de roze strik in Mina’s haar en bont gestreepte kousjes, Astrid met haar heldere blonde blik, en Louis’ verwonderde trieste ogen. Zijn jonge jongensblik doet Remi denken aan zijn eigen jeugdfoto’s. Onbezwaard zwevend is hij nu.
Het doet vreemd aan: Remi ziet alles vanuit een hoogte, en tegelijk is hij vlak voor ieders gezicht. Hij slikt als Stella snikt. Dit is mijn reis, denkt hij. Opnieuw hoort hij de klapperende wind rond de vliegtuigen die hij ooit nam, de auto’s waarmee hij reed, zijn fiets om naar de campus te rijden. Niets neemt hij mee, alles in het leven is slechts een licht omhulsel van de laatste gedachten en gevoelens. Ze bewegen rond de kist als water rond een boot. Dit is zijn leven: het liedje dat hij nu neuriet. Alles wat hij nog denkt, is wat hier en nu gebeurt.
Het is een goed ritueel, zou Remi als nuchter professor in de antropologie concluderen. Niet te formalistisch, mooi doorleefd, geen uitleg van een uitlegger. Na de afscheidsviering praten de mensen nog na op de kasseien van het Begijnhof. Definitie van een begrafenis: mensen zien elkaar weer, herkennen elkaar rond de kist.
‘Ja,’ roept Remi hun toe.
‘Ja, ik besta in deze wereld,’ roept Remi, als de kist de kerk wordt uit gedragen. In zijn laatste lucide droom vaart hij op de stroom, tussen het echte sterfelijke leven en de geschiedenis. Hij had gelijk: dromen zijn niet zomaar banale neurologische producten van het brein.

*

Het was op een januariavond in Brussel, intussen vijf jaar geleden. Nog tijdens de redactievergadering van ons literair tijdschrift begint het hevig te sneeuwen, en ook daarna als wij samen eten bij Bonsoir Clara. Als steeds is de ontmoeting geanimeerd. Wij babbelen, babbelen en bevechten elkaar met onze meningen, verhalen, grappen en onze grote vriendschap. Wij eten, drinken en praten over wat een mens zoal kan en mag beweren. Filosofen durven graag doorbomen over zulke algemeenheden, terwijl schrijvers niet dubben, die schrijven maar raak.
Patricia vraagt mij welke mededelingen je kunt doen. Bijvoorbeeld over oorzakelijkheid, de causaliteit. Hoe vaak moeten, wetenschappelijk gezien, twee dingen als oorzaak en gevolg samen voorkomen om een causaal verband ertussen af te leiden?
Zij kijkt mij uitdagend aan.
Naïef en ongeschoold zeg ik dat het, in wetenschappelijke experimenten, altijd zo’n honderd procent moet zijn. Maar enkele keren is voor mij ook al voldoende. Patricia stelt heel formeel: ‘Eén keer volstaat.’ Ze citeert Paul Feyerabend: ‘Two would be nice, one is enough.’
Intussen sneeuwt het volop met rijke, dikke vlokken van uitvergrote sneeuwkristallen, steeds meer en harder. Als ons gezelschap het restaurant verlaat, barst de sneeuwstorm los. De stadse wereld gaat op in dikke witte pixels, feestelijk en gul.
Iedereen verstomt. De stilte van de sneeuw gooit prompt een witte deken over ons. Onverwachts blijkt iedereen braaf, wat laf zelfs, in de stad te blijven of ze gaan naar huis met de trein, terwijl ik tenminste dapper in mijn auto stap. Ik denk nog: kijk ’s aan hoe ik hier met mijn auto zal gaan sleeën.
Op de kleine Brusselse ring aan Sainctelette rij ik de tunnel in.
Als een vlinderslagzwemmer ga ik ondergronds, op en neer, onder de massieve buizen van nutsvoorzieningen en dan weer opwaarts over een of andere onzichtbare metrotunnel. Ik voel me veilig onder het Rogierplein. Als ik bovenkom, ter hoogte van de Kruidtuin, waait en slaat de sneeuw woest van alle kanten tegen mijn auto. De storm gaat beangstigend hard. Ik val stil.
Ondanks het zwiepen van mijn ruitenwissers zie ik geen hand meer voor mijn ogen. Ik raak lichtelijk in paniek. Twee auto’s voor mij raken de helling niet op en botsen. Natuurlijk, dit is slechts de doffe, alledaagse, de altijd banale blikschade, maar nu slipt mijn auto ook en schuift opzij. Ik heb geen controle. Angst slaat mij om het hart. Met veel moeite raak ik toch nog de helling op. Ik wil vooral zo snel mogelijk van de weg af, en vlak bij Madou gaat mijn auto loepzuiver, slippend en schuivend met zot draaiende wielen, in een open plek langs de kant van de weg.
Ik stap uit.
Bevrijd, verlost sta ik naast mijn auto, midden in die werveling van verse, lichtgevende sneeuw. Ik staar naar de witte rotzooi rondom. Ik kreun en vloek.
Op dat moment komt daar een Volvo aanrijden. Hij toetert en zonder enige moeite stopt hij pal voor mij. Ik herken hem meteen: mijn oude professor antropologie. Remi, ik had hem de voorbije zomer nog gezien in de stad, ook in die zware Volvo. Hij discussieerde toen met een politieagent en speelde overtuigend de rol van de oudere, wat hulpeloze man.
Nu verschijnt hij als deus ex machina, hier in de sneeuw, ja haast goddelijk, alert en roekeloos, op winterbanden. Als een mechanische dandy, een kwajongen op een fiets, stopt hij vlak voor mij. Hij draait zijn raampje open. De sneeuw waait driftig bij hem binnen.
‘Wat doe jij hier op dit uur, Paul?’
Ik beken: ik durf niet meer verder rijden. Ik vrees vannacht niet thuis te raken. Misschien overnacht ik best in mijn auto. Het is toch al laat?
‘Jongen toch,’ zegt Remi. ‘Stap in.’
Ik zie schuim op zijn lippen. Of zijn dat de sneeuwvlokken?

[...]

 

Copyright © 2021 Koen Peeters

pro-mbooks1 : athenaeum