Leesfragment: De Mitsukoshi Troostbaby Company

16 november 2021 , door Auke Hulst
|

23 november verschijnt de nieuwe roman van Auke Hulst, De Mitsukoshi Troostbaby Company. Lees hier de eerste pagina’s!

De Mitsukoshi Troostbaby Company van Auke Hulst is een grootse roman van de schrijver van Kinderen van het Ruige Land en En ik herinner me Titus Broederland. De culminatie van een oeuvre.

In een nabije toekomst koopt een eenzame sciencefictionschrijver een robotdochter die het verlies van een ongeboren kind moet goedmaken. Ondertussen werkt hij aan een roman waarin zijn alter ego terugkeert in de tijd met het doel de loop van de geschiedenis zo te veranderen dat zijn ongeboren kind alsnog geboren kan worden – al was het maar in een verhaal. Laten werkelijkheid en fictie zich in handen van een schrijver wel dwingen?

De Mitsukoshi Troostbaby Company van Auke Hulst is een ambitieuze mengvorm van memoires, robotverhaal, tijdreisverhaal en alternate history, waarin verlies, schuld en ouderschap centraal staan. Hulst laat in deze aangrijpende roman zowel de kracht als de beperkingen van fictie zien.

N.B. Voor de Athenaeum Podcast ging Hulst in gesprek met Daan Stoffelsen over De Mitsukoshi Troostbaby Company.  Beluister op Athenaeum.nl ook de podcast met Auke Hulst over Zoeklicht op het gazon, en lees bij ons ook een uitgebreid fragment uit die roman. We publiceerden ook voor uit Motel Songs en uit Slaap zacht Johnny Idaho - we bespraken het ook - en uit Ik herinner me Titus Broederland en Buitenwereld binnenzee. Ook richtte Hulst een etalage voor ons in in 2017. Lees op Athenaeum.nl ook een fragment uit de Privé-domeinuitgave van Colette.

 

een privé-domein-achtige uitgave

Ik wou dat ik het allemaal over kon doen.

Mijn redacteur heeft me gevraagd tijdens het schrijven van mijn nieuwe roman – werktitel De lasso van de tijd – een logboek bij te houden met het oog op een simultaan te verschijnen ‘Privé-domein-achtige uitgave’ (haar woorden). Dit was tijdens onze maandelijkse lunch in Indigo, het grand café bij mij om de hoek – Liz nam soep, ik kweekvlees dat de herinnering aan dood dier al even vakkundig heeft uitgeroeid als de supermarkttomaat de herinnering aan tomaat. Ze zei: ‘Weet je nog, Privé-domein? Schitterende reeks.’
Jazeker wist ik het nog, ik heb ze verzameld, van Colette tot Basho, boeken met witte ruggen die inmiddels zijn vergeeld tot een old school rokersgebit. Ik aaide de cafékat en mompelde iets over hoe zonde het is dat Privé-domein ter ziele is gegaan, maar dat dat vast niet zonder reden is geweest, want het zinkende schip van de literatuur et cetera et cetera. Vertelde toen, alsof ze het niet allang wist, dat ik de uitgever ervan ooit had voorgesteld een editie te bezorgen met autobiografisch materiaal van Philip K. Dick, wat onhaalbaar was gebleken omdat… Liz keek me aan met dat strenge, Zuid-Amerikaanse van haar: donkere ogen, donkerbruin haar op doorreis naar grijs. Of ik oké was. Oké? Omdat je je aan die kat vergrijpt, zei ze. Omdat je zit te ratelen. Omdat je er niet bént. Ze scande de ons omringende wereldtentoonstelling aan toeristen, schudde het hoofd toen ze de overjarige scout van een concurrerende uitgeverij ontwaarde, zei iets wat verdronk in een kakofonie van gespreksstof, tikkend bestek, het sissen van een espressomachine, het schuiven van stoelen. Wat? … dat we je lezers een enorm plezier zouden doen met een kijkje in de keuken! De espressomachine zweeg. Qua Privé-domein, verduidelijkte ze. Dat zou ze meer bij je werk en bij jou als mens betrekken, wat nodig is, gezien je afgenomen zichtbaarheid. Waar ik alle begrip voor heb, hoor, na al dat… nou ja… gedoe…
Welke lezers? vroeg ik. Ze perste haar toch al dunne lippen opeen. Ik zat weer eens te zeuren.

De enige keer in mijn leven dat ik een dagboek, een logboek, of hoe je het ook wilt noemen, heb bijgehouden was toen ik een jaar of dertien was. Vader was verdronken (feit), Oost-Groningen schudde steeds nadrukkelijker op de grondvesten (feit) en ik – een eenpersoons-testterrein voor hormonen – probeerde zelfhaat te blussen met grootheidswaan (feit?). Ik boekstaafde de dagen op vaders schelpvormige MacBook, die eruitzag alsof-ie elk moment Botticelli’s Venus zou kunnen ophoesten, wat in de vorm van haperende YouPorn-filmpjes ook gebeurde. Om maar te zwijgen over de naaktfoto’s van buitenvrouwen die ik aantrof in de map ‘kopie facturen’. Ik hield dat dagboek vooral bij met het oog op een toekomstige biograaf, ervan overtuigd dat ik spoedig mijn eerste Paul Smit Prijs in handen gedrukt zou krijgen. Ik voelde me onbeduidend, vies, alleen.
Vrijwel alles wat ik in die paar weken noteerde was gelogen of aangedikt, meer ontsnapping áán dan verslag uít het tuchthuis van het eigen bestaan. Ik gluurde door een spleet in de omheining, zoekend naar een grootser leven. Ik beweerde moeilijkere boeken te lezen dan ik las, meer te begrijpen dan ik begreep, ik beweerde seks te hebben met klasgenotes die achter mijn rug fluisterden op een toon die walging verried, als ze al de moeite namen te fluisteren. Op papier neukte ik ze in de verlaten machinefabriek van Duivelsmeer of op de Hästens van hun – naar ik aannam – burgerlullen van ouders. Ik verzweeg de opgestijfde sportsokken onder mijn bed, de schoolpleinterroristen en de tussenuren die ik met vergeelde sf-pockets doorbracht op het toilet van de bovenbouw. Ik spéélde een schrijver – misschien dat je op die manier schrijver kon wórden.

Nu ik begonnen ben, merk ik hoe problematisch deze vorm is. Er wordt iets intiems beloofd, maar tegelijk bestaan deze woorden om publiek te worden gemaakt. Er is om gevraagd, Liz – achternaam Velázquez – laat een contract opmaken, er zal een voorschot worden uitgekeerd. Zal ik meer te bieden hebben dan de putlucht van het ego? Dan performance?
In Thomas Disch’ Camp Concentration schrijft de verteller, een dichter die in een totalitaire staat geheime experimenten moet optekenen, dat dagboeken ‘zoals die waartoe ik eertijds aanzetten heb gedaan’ de neiging hebben te ontaarden in ‘twistziek stelling nemen’. Hij neemt zich voor zich strikt bij de feiten te houden. Alsof die los zijn te zien van meningen, van stellingname. Pessoa noemde zijn Boek der rusteloosheid een ‘autobiografie zonder feiten’, maar meningen zijn feiten over jezelf, en ze verzwijgen lijkt me onwaarachtig en zelfs onmogelijk.
Dit is wat ik geloof: dat de pen gemaakt is om mee te peuteren, vernis mee weg te krabben, menselijkheid mee te ontsluieren. Literatuur kan ons isolement opheffen, zeker in deze tijd, waarin politiek leeft bij het vermogen mensen uiteen te drijven met het doel ze tot angstige hordes te smeden. Tegelijk wil ik dat u goed over me denkt. Hoe dan te ontkomen aan zelfbedrog en autopropaganda? Door mezelf wijs te maken dat niemand deze tekst ooit onder ogen zal krijgen? Veel meer dan bij het schrijven van een roman ben ik me bewust van de lezersblik, en dat leidt tot een houding, tot koketteren. Houding is afweer. Houding is voor de bühne. Het staat een waarachtige toon in de weg, en alles begint met de juiste toon. Liz heeft gelijk: ik ben er niet. Probeer er te zijn.
En als ik er ben, er oprecht ben, zal deze tekst vooral over Scottie moeten gaan, mijn dochter. Over haar bestaan en haar niet-bestaan. Voor ik haar nogmaals laat wegglippen door de kieren van de tijd.
Dat is het moeilijkste verhaal om te vertellen.

 

scottie

Scottie is op een bepaalde manier al zeven, maar toch is ze pas sinds een maand in mijn leven. Om tijd en ruimte voor haar te maken ben ik teruggevallen in de gewoonte ’s nachts te werken, als zij recht boven mijn hoofd ligt te slapen in het kamertje dat ik op zolder heb afgetimmerd. Mocht ze door de vloer zakken, dan zal ik haar val breken.
Voor ik achter mijn bureau kruip, stop ik haar in, mijn favoriete moment van de dag. Ik lees haar voor uit een boek dat ze om haar moverende redenen van een plank heeft getrokken waarvoor ze eerst op een kruk heeft moeten klimmen – laaghangend fruit blieft ze niet. Vandaag: haiku’s met de cellulosegeur van antiquariaat. Ze kent meer woorden dan je zou verwachten en leert snel nieuwe bij, maar de diepere betekenis van de gedichten ontgaat haar. Mij ook, trouwens. Toch houden we vol, want ze voelt aan dat haiku’s geheimen bevatten die dieper zijn dan die van sprookjes (waarmee we begonnen) of Harry Potter (waarin we gestrand zijn). Bovendien komen er veel vogels, vissen en insecten in voor, dus dat is goed. Ze kan prima zelf lezen, en dat doet ze ook, maar ze heeft liever dat ik het doe. Je hebt zo’n mooie stem, papa, zegt ze dan, en dan voel ik me gevleid en een bedrieger.
Toen ze op bed tegen me aan hing, lijf aan lijf, huid tegen huid, trof het me dat haar verpakking dezelfde temperatuur heeft als de mijne. Ze gebruikte me als zitzak en giechelde om de zen-spreuken in het voorwoord. Het water dat de koe drinkt wordt melk; het water dat de slang drinkt vergif. In de grote leegte is geen voor en achter; het pad der vogels doet oost en west teniet. Om het leven te behouden moet het vernietigd worden; als het vernietigd is, is er voor de eerste keer rust. Wat bedoelen ze dan, wat bedoelen ze dan? riep ze. Ik weet het niet, zei ik, danig van mijn stuk gebracht.
Omdat ik maar langzaam wen aan haar aanwezigheid, in die aanwezigheid moet leren geloven, heb ik zo-even nog een kijkje bij haar genomen. Ik stond op de overloop, zij lag in de taartpunt van licht die door de kier van haar slaapkamerdeur viel. Ze sliep haar porseleinen slaap en ik maakte er stiekem een foto van. Captured and framed, gevangen en erin geluisd, het bevriezen van een zich ontvouwend vertrek. Ik wiste de foto weer, me er terdege van bewust dat de pixels allang cloudwaarts waren gehemeld, wat minder efemeer is dan het klinkt – de cloud is neergeslagen in bunkers waar alles wordt samengeperst tot een nieuw soort olie: data. Dat soort dingen schoten door mijn hoofd, daar ooit gedropt door boeken en denkers. Maar kom, kijk eens met je ogen… Ik zag Scotties ernstige wenkbrauwen (mijn genen), haar blonde haar en het knikje in haar neus (de genen van haar moeder), de te wijde oren die uit een schimmiger verleden zijn opgediept. Ze duimde, schijnademend onder een poster van Ernst Haeckels kleurrijke poliepen – ik legde mijn eigen duim in de mal van mijn verhemelte, ontdekte dat dat nog net zo geruststellend was als vroeger. Het viel niet vast te stellen of ze sliep of simpelweg met de ogen dicht de dageraad afwachtte, zoals een scherm dat sluimert terwijl het besturingssysteem onverminderd updates binnenharkt en installeert. Ik sloot zachtjes de deur en legde mijn voorhoofd te rusten tegen het hout. Op straat jankte de cafékat van Indigo tegen deze ijle planeet, Amsterdam.

[...]

 

© 2021 Auke Hulst

pro-mbooks1 : athenaeum