Leesfragment: De ontdekking van Urk

30 januari 2021 , door Matthias M.R. Declercq
|

Opnieuw populair: Matthias M.R. Declercqs De ontdekking van Urk. Tijd voor een fragment!

De Belgische schrijver en journalist Matthias M.R. Declercq werd in 2009 een dag naar Urk gestuurd om verslag te doen van een moordzaak. Het dorp fascineerde hem zo, dat hij tien jaar later besluit op het voormalige eiland te gaan wonen, om te doen wat indertijd niet is gelukt: doordringen tot de kern van deze voor de buitenwereld zo onbekende gemeenschap.

Declercq woont als vreemdeling in het hart van het dorp en gaat mee vissen, bidden en drinken. Stap voor stap openbaart zich de werkelijkheid. Declercq observeert een minzaam en godvrezend volk, maar ontdekt ook een schimmige en tragische wereld, met jeugdige baldadigheid, visfraude en drugs. Een wereld waarin niks is wat het lijkt.

Declercq is er in deze persoonlijke queeste in geslaagd de identiteit bloot te leggen van 's lands schijnbaar meest gesloten en onbegrepen gemeenschap.

 

1
Dirk

‘Where are the reporters of yesteryear?’ he muttered, ‘the nail-biting, acerbic, alcoholic nighthawk bastards who truly knew how to write?’
Annie Proulx, The Shipping News

Het IJsselmeer zag er niettemin vredig uit aan de wal. Een stilleven dat nooit meer veranderen zou, een immer blauw vlak op een landkaart. Al kort na de afvaart vanuit Enkhuizen trok een harde noordwestenwind aan. Nu, midden op het water, groeien de golven, krijgen ze witte randen en slaan stuk op de romp van de Sylt. Zo heet de zeilboot waar ik op zit, op weg naar Urk, het dorp waar ik tien jaar geleden als journalist aanspoelde en maar geen toegang toe kreeg. Ik raakte toen niet verder dan het lesboek, dan wat een leraar me als kind over het dorp zou hebben verteld, de Wikipediapagina, en ik drong niet door tot de werkelijkheid. Die valt me nu op de nek. Op het IJsselmeer fluit de wind en slaat me als een natte vaatdoek in het gezicht. Ik prop mijn trui in mijn broek, trek een kap over mijn hoofd en krul mijn tenen op van de kou.
‘Je staat voor een barre tocht,’ zegt Rinke, de stuurman. Hij staat recht overeind, legt zijn beide handen op het roer, op tien voor twee, zoals het ook bij rijles wordt geleerd. Ik zit naast hem met een notitieboekje op schoot en schrijf zijn woorden neer: een barre tocht, in letters als hanenpoten. Af en toe kwakt het water over de rand van de boot en worden de letters vloeibaar. Een barre tocht, ik zal me die woorden meer dan een half jaar later nog herinneren, wanneer ik mijn spullen bij elkaar raap, na lange tijd op Urk te hebben gewoond, te hebben gezocht naar de binnenkant, die zich altijd maar verdubbelde. Varend op het IJsselmeer weet ik niet dat de werkelijkheid zich de komende maanden als een sliert Russische poppetjes aan me zal openbaren. Poppen waarin de ene wereld zich in de andere verschuilt en telkens als ik denk op de kern te stoten, zal op Urk weer een nieuwe wereld opengaan. Een barre tocht, dat zal het geweest zijn, in alle tinten grijs, want de wereld is geen Mondriaan.

Uit: Matthias M.R. Declercq, De ontdekking van Urk

Rinke leerde ik kennen via Airbnb. De man woont op Urk en verhuurt de zeilboot als slaapplek in de haven. Nu vaart die boot me het IJsselmeer over, want ik wil mijn bestemming vanaf het water zien opdoemen. Vroeger was Urk een eiland, toen dit IJsselmeer nog de Zuiderzee was. Het eiland lag eeuwenlang eenzaam in het midden van de zee, en was alleen te bereiken over het water. Ik wil zien wat die duizenden vissers uit de Urker geschiedenis zagen, als ze na hun zware werk het stipje in de verte zagen aangroeien tot hun dorp. Ik beeld me mannen in met bloedend tandvlees, met opengescheurde handen, en armen geschroeid door de zon. Dat is wat de geschiedenis opwekt, en films, boeken. ‘Toen was het water nog zout,’ zegt Rinke. ‘En leefde Urk van de Zuiderzee. Het was al wat we hadden. Maar alles is veranderd.’
Ik ben nog geen half uur aan boord en voel mijn maag al keren. Ik wil de binnenkant ontdekken van dat eigengereide dorp, ik heb er iets goed te maken als journalist, maar vooralsnog is het mijn eigen binnenkant die zich een weg naar buiten zoekt. Ik vergeel, als een landkaart aan een muur. ‘Nog anderhalf uur varen.’ Rinke houdt even in. ‘Ik hoop dat je goed weet waar je aan begint. Wij zijn een vreemd volkje.’
Waar ooit een zee lag, ligt nu een meer. Dit IJsselmeer is het ‘natte hart’ van Nederland, een reusachtige kom zoetwater, waar het op veel plekken maar een meter of drie, vier diep is. Het IJsselmeer ligt in het midden en noorden van het land. Het meer is bijna honderd kilometer lang en op sommige plekken bijna veertig kilometer breed. Het zuidelijkste puntje ligt nabij Amsterdam, en helemaal boven aan de kaart reikt die enorme plas water tot halverwege Friesland. Het IJsselmeer is een reuzenregenton die onophoudelijk wordt aangevuld door de IJssel, een zijtak van de Rijn. Dat water heeft er een lange tocht op zitten voor het nabij Kampen in het IJsselmeer vloeit. Een tocht van meer dan duizend kilometer. Vanuit de bron van de Rijn, nabij het Tomameer aan de Overalppas, diep in de Zwitserse alpen, glijdt het water naar beneden, wint aan kracht en aan debiet, snijdt langs de Frans-Duitse grens, stroomt verder door Duitsland, om dan uiteindelijk te vertakken in een brede delta die verschillende Nederlandse rivieren voedt. De IJssel is er een van.
Rinke trekt het zeil aan. De wind blaast ons oostwaarts de plas over, en hoewel ik veel bedrijvigheid had verwacht, is hier haast niemand, op wat zeilbootjes na, en een paar meeuwen. Op deze voorjaarsdag heeft het IJsselmeer iets troosteloos. Er dobberen wat jachten met schippers die schuimwijn drinken. Mannen met poloshirts, met sailing is my life op de rug geprint en een Ray Ban-zonnebril aan een touwtje op hun borst. Hun boten heten Seaduction of Ocean Queen. Dit meer, met z’n jachten, speedboten en jetski’s aan de buitenkant, vertelt vanbinnen het verhaal van de Nederlandse strijd tegen het water, die van de mens tegen de natuur. Maar dat zie je niet meer. Alsof het IJsselmeer de geschiedenis bij het grofvuil zet en er alleen nog plastic vertoon overblijft.
Kon ik het oppervlak van het IJsselmeer optillen, dan zou dat blauwe vlak zich niet meer kunnen verbergen achter jachten en speedboten. Het ware nog makkelijker als iemand de stop uit het afvoerputje zou trekken. Dan zou de geschiedenis bloot komen te liggen, ook die van Urk, en zou het licht niet op de kaart vallen, maar op wat die wereld inhoudt en wat het water vertelt. Een wandeling op de bodem van het IJsselmeer zou je terugvoeren naar de oude tijd, toen de Verenigde Oostindische Compagnie in de zeventiende en achttiende eeuw het grootste handels- en scheepvaartbedrijf ter wereld was. De verteerde wrakken op de bodem herinneren aan de handelsschepen die uit de havens van Amsterdam, Hoorn of Enkhuizen vertrokken richting Indië, aan scheepslui die naar hun familie zwaaiden en de onzekere toekomst als een amulet om de hals droegen. Je zou ook beenderen vinden op de bodem, stukken skelet van mensen die overboord geslagen zijn, en overblijfselen van de bruine vloot, de duizenden vissersboten die vertrokken uit de havens van de toenmalige Zuiderzee. Enkhuizen had zo’n vloot, en Marken, Spakenburg, Volendam, Harderwijk en Urk. Dagelijks voeren ze uit, op zoek naar de ansjovis en vooral naar haring, het zilver van de zee. Rond 1900 zijn dat zo’n paar duizend platbodems, waar duizenden mannen op werken. Een bruistablet, dat moet die zee geweest zijn.
Eeuwenlang was het huidige, zoete IJsselmeer de zoute Zuiderzee, en ga je nog verder in de tijd terug, dan was die zee opnieuw een zoet meer: het Aelmere, ook wel Lacus Flevo genoemd, een samenraapsel van oude veenplassen in het noorden van Nederland die uiteindelijk een meer vormden. Van zoet naar zout naar zoet. Het Aelmere werd uiteindelijk overwonnen door de zee. In de vroege middeleeuwen rukte de Noordzee op en sloeg bressen in het land. Er ontstonden zeegaten en eilanden bij Texel, nu het grootste Waddeneiland. Het zeewater was niet tegen te houden. Ook rond het Aelmere bouwden bewoners dijken, ter bescherming, en terpen, de bekende bulten in het landschap, om op te wonen. Bij stormvloeden drong het water steeds dieper door, tot aan het meer, dat uiteindelijk van het Aelmere veranderde in de Zuiderzee. De Noordzee stroomde sindsdien ongehinderd het land binnen. Die zee bracht gevaar mee, maar ook voorspoed. Nieuwe vissoorten zorgden voor brood op de plank. Samen met de visserij ontstond er een bloeiende Zuiderzeecultuur, met klederdrachten die verschilden van dorp tot dorp, met schilders die de golvende zee op doek vastlegden en met een achterland dat al snel begreep hoe belangrijk de verbinding met de Noordzee was. Handelaren uit Hanzesteden als Kampen en Deventer voeren via de Zuiderzee de Noordzee op om via Duitsland en Denemarken door te stoten naar de Oostzee, Scandinavië, het Balticum. Al die tijd vocht Urk, het eilandje in de Zuiderzee, met het water, dat bij iedere storm aan de natuurlijke grenzen knabbelde. Urk lag in het midden van de plas, als wilde niemand er iets mee te maken hebben en hielden alle dorpen afstand van het vreemd volkje. De keilemen bult lag in niemandsland, op tweeëntwintig kilometer van Enkhuizen in het westen, op tweeëntwintig kilometer van Lemmer in het noorden, op vierentwintig kilometer van Kampen in het oosten en op achtenvijftig kilometer van Amsterdam in het zuiden.
Aanvankelijk waren de Urkers boeren, toen het eiland nog voor een groot deel uit hooiland bestond. Tot grote delen land in zee verdwenen en de boer uit noodzaak visser werd. Pas rond 1700 kreeg het eiland de vorm die het voor langere tijd zou behouden, na het aanbrengen van een stevige palissade. Urk was maar een zakdoek groot: in minder dan een uurtje wandelen was je om de tachtig hectare heen. Het eiland was lang een belangrijk navigatiebaken in de Zuiderzee. De dorpelingen hielden de vuurbaak dag en nacht brandend, opdat de handelsschepen zich konden oriënteren en niet vastliepen op de zanderige ondieptes. Amsterdam, uitgegroeid tot de belangrijkste havenstad aan de Zuiderzee, kocht het eiland zelfs op, in 1660, nadat Urk de voorgaande eeuwen in handen was geweest van een aantal adellijke geslachten, juist om het als navigatiebaken verder te ontwikkelen.
‘Het IJsselmeer is nu veel rustiger dan de vroegere zee,’ zegt Rinke. Hij ritst zijn jas dicht. ‘De stormen zijn niet meer te vergelijken, ze zijn bedaarder, al kan het hier nog altijd spoken. Veel zeilers zijn bang voor deze badkuip. De onrust is nooit verdwenen.’ Ik zit intussen helemaal achter in de Sylt, focus me op de horizon en slik zoveel ik kan. Mijn maag draait als een wastrommel, mijn hoofd ook, en hoewel ik een zekere spanning voel om het dorp straks aan te doen, verlang ik ook naar het vasteland, al was het maar om van die ellendige schommeling af te zijn. ‘De stormen zijn dan wel beter te controleren dan vroeger, de prijs die daarvoor betaald werd was erg hoog. Urk verloor zijn broodwinning.’
Begin twintigste eeuw besluit Nederland de Zuiderzee af te sluiten en gedeeltelijk in te polderen. Zout wordt weer zoet. In 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, heeft Nederland door de bevroren internationale handel een tekort aan voedsel. Een nieuwe polder kan tekorten in de toekomst aanzuiveren. Wanneer twee jaar later, in 1916, de Zuiderzeevloed over het land raast, is de teerling geworpen. Op tientallen plaatsen breken de dijken door. In Noord-Holland vallen negentien doden, op zee sterven nog eens tweeëndertig mensen, en bij Monnickendam spoelt het lichaam aan van een man met zijn kind in de armen. Zuiderzeeschippers zien daken drijven. Ze zien beddengoed, kleerkasten en zitbanken op het water, en Nederland verklaart de zee de oorlog. In 1932 is de Afsluitdijk klaar, een dijk van 32 kilometer lang die Noord-Holland over zee met Friesland verbindt. Sindsdien is de Zuiderzee gescheiden van de Noordzee, als een kind van zijn moeder. Het water wordt brak door de aanvoer van het zoete water van de IJssel. De Zuiderzee verandert in het IJsselmeer, en Nederland legt dijken aan in het water. Grote gemalen pompen een deel van het IJsselmeer leeg, en op de bodem van de vroegere Zuiderzee bouwt Nederland een gloednieuwe provincie: Flevoland. Urk is de grens van dat Nieuwe Land. Het dorp is finaal eiland af. De nieuwe polder reikt tot waar Urk ooit in zee lag.

[...]

 

© 2020 Matthias M.R. Declercq

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum