Leesfragment: De strijd om Bali

25 november 2021 , door Anne-Lot Hoek
| |

Vandaag verschijnt Anne-Lot Hoeks De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950. Lees bij ons de eerste pagina’s.

Op nog geen dertig kilometer van de plek waar nu de internationale luchthaven op het eiland Bali ligt werden op 20 november 1946 bijna honderd Balinese strijders door het Nederlandse leger gedood. Een groot oorlogsmonument tussen de helgroene sawahs, waar de confrontatie jaarlijks wordt herdacht, herinnert hieraan. Hoewel Bali wereldwijd een geliefd vakantieoord is, weten maar weinigen iets van de gewelddadige koloniale geschiedenis van het eiland.

In De strijd om Bali weerspreekt Anne-Lot Hoek de koloniale echo die in Nederland nog altijd klinkt: die van een loyaal eiland waar de verzetsbeweging na de Japanse capitulatie maar weinig voorstelde. Niets was minder waar. Hoek plaatst de bloedige guerrillastrijd die op het eiland ontvlamde binnen de imperiale geschiedenis, maar ook in het hart van de Nederlandse naoorlogse dekolonisatiepolitiek. Aan de hand van zo’n honderd interviews met getuigen en nabestaanden op Bali en in Nederland, uitgebreid archiefonderzoek, dagboeken, memoires, fotoalbums en research ter plaatse dringt Hoek tot in de haarvaten van het koloniale systeem door. Ze schetst een complex, gelaagd en vernieuwend beeld van een wrede onafhankelijkheidsstrijd.

 

Inleiding

Een enorme stoet kleurrijk uitgedoste Balinezen draagt een vijfentwintig meter hoge crematietoren op een draagbaar door de straten van Ubud, een toeristische trekpleister te midden van de rijstvelden, maar ook het culturele hart van Bali. Het is 18 augustus 2011, vroeg in de middag. Slagen op grote trommels worden afgewisseld met de lichte tonen van gamelanmuziek. De menigte roept en schreeuwt, er hangen mensen vanuit omliggende gebouwen uit de ramen en ze staan zelfs op de daken om maar een glimp van de optocht op te kunnen vangen. De heen en weer wiegende toren wordt gevolgd door een al even imposante en reusachtige zwarte, met goud behangen koe met hoorns. Het is de dag van de Palebon, een Balinese ceremoniële crematie, van Anak Agung Niang Rai. Zij was de vrouw van de laatste ‘koning van Ubud’, de in 1978 overleden Tjokorda Gde Agung Sukawati.
Achter de kist worden leden van de koninklijke familie gedragen in bont versierde draagstoelen die uittorenen boven de mensenmassa. Aan het einde van de middag komt de stoet aan bij de Pura Dalem Puri tempel in het nabije Peliatan. Vrouwen gekleed in sarongs dragen manden met bloemen, fruit en geurende wierookstokjes op hun hoofd de crematietoren op. De kist met de overledene wordt vanaf de top van de toren langs een soort glijbaan naar beneden getild en overgeheveld in de buik van de koe. Een oude man met een witte snor en een paar gouden ringen met robijnen om zijn knokige vingers staat op de trap die de toren flankeert. In een wit hemd en met een witte doek om zijn hoofd geknoopt overziet hij de menigte. Niet veel later komt hij, net als de andere familieleden, van de trap af en wordt het verbrandingsdier aangestoken. Enorme vlammen en zwarte rookpluimen stijgen op naar de hemel.
Terwijl de toegestroomde toeristen de crematie eindeloos met telefoons en fototoestellen vereeuwigen, maakt een Indonesische fotograaf juist een foto vanaf de andere kant, waarbij hij de toekijkende menigte vastlegt. Jaren later stuurde de Balinese journalist Ni Ketut Sudiani, met wie ik op dat moment al enige tijd samenwerkte aan het onderzoek voor dit boek, me die foto toe. ‘Was jij toen op Bali?’ vroeg ze verbaasd. Pas na herhaald kijken herkende ik mezelf in de menigte. In 2011 was ik op Bali beland als afsluiting van een reis door Azië. De foto hing lange tijd uitvergroot in een kunstgalerie in Ubud, vertelde Sudiani. De fotograaf had zich afgevraagd of al die westerse toeristen die zich stonden te vergapen aan het voor hen vast exotische ritueel eigenlijk wel wisten waar ze naar keken.
Op het moment dat ik daar stond had ik daar zelf weinig idee van. Ook niet van het feit dat de ‘laatste koning van Ubud’ de jongere broer was van de staatsman Sukawati, die een belangrijke rol speelde in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Ik was er, zoals vrijwel iedere Nederlander, wel van op de hoogte dat er een lange geschiedenis tussen Nederland en Indonesië bestaat, maar mijn kennis daarover was beperkt.

Bali is veruit het bekendste eiland van Indonesië, het grootste eilandenrijk en het op drie na grootste land ter wereld. Jaarlijks bezoeken miljoenen toeristen de tropische stranden. Weinigen weten dat de grootschalige toeristenindustrie terugvoert tot in de koloniale tijd van Nederlands-Indië. In 1597 zette de eerste Hollander, Cornelis de Houtman, er voet aan wal en noemde het eiland met enige arrogantie ‘Jong Holland’. Bali was geen land of onderdeel van een land, maar een lappendeken van met elkaar concurrerende vorstendommen. Het eiland speelde in de archipel een rol in de handel van tot slaaf gemaakten, rijst en later ook in opium. De Nederlandse Vereenigde Oostindische Compagnie (voc) veroverde gebieden in de archipel, zette handelsposten op en vanaf 1816 werd er gesproken van Nederlands-Indië. Het duurde tot 1846 voordat het gouvernement in Batavia de eerste militaire actie uitvoerde om Bali onder Nederlandse controle te brengen, waarna het in 1908 geheel werd bezet. Slechts zes jaar na deze laatste actie, in 1914, kwamen de eerste toeristen al naar Bali.
In 1925 liet de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (kpm) in het centrum van Denpasar het uit verschillende bungalows opgetrokken Bali Hotel bouwen, dat de toestroom van toeristen moest faciliteren. In rijk geïllustreerde art-decofolders prees de onderneming Bali aan als ‘het toeristen paradijs van Nederlands-Indië’. Een koloniale mythe was geboren. Internationale beroemdheden zoals Walt Disney en Charlie Chaplin bezochten het eiland. Volgens de Australische historicus Adrian Vickers zette de Nederlandse regering het toerisme in om de bloedige schandvlek van het imperialisme uit te wissen en Bali een positief imago te geven.
Inmiddels passeren jaarlijks ruim zes miljoen internationale toeristen de gates van Ngurah Rai Airport, vlak bij Kuta Beach. Dit vliegveld is vernoemd naar de grote Balinese verzetsheld I Gusti Ngurah Rai (1917-1946). Hij was de man die de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië, die op 17 augustus 1945 door Sukarno en Mohammad Hatta was uitgeroepen, op Bali verdedigde. De proclamatie kwam voort uit een dekolonisatieproces waarin ook landen als India, Vietnam en Maleisië waren verwikkeld, en dat al ver voor 1945 was begonnen. De Nederlandse regering erkende de onafhankelijkheid van Indonesië niet, en begon een meer dan vier jaar durende oorlog tegen haar voormalige kolonie. Ze zette ruim 200.000 militairen in. De schattingen van de Indonesische dodenaantallen lopen uiteen van 97.421 tot wel 200.000. Er kwamen ten minste 5500 Nederlandse en vermoedelijk duizenden Molukse, Menadonese en Chinese burgers, en ongeveer 6000 Nederlandse militairen om in een oorlog die in Nederland lang eufemistisch de ‘Politionele Acties’ werd genoemd. Nederland droeg na internationale druk op 27 december 1949 de soevereiniteit over aan Indonesië, en hield tot 1962 vast aan westelijk Nieuw-Guinea. Toen ik Bali bezocht in 2011 had ik nog geen idee dat vele duizenden Balinezen tijdens deze oorlog waren geïnterneerd, gemarteld of gedood in de vrijheidsstrijd. Ook de viering van 17 augustus tijdens mijn verblijf op het eiland ging geheel aan mij voorbij.

Een zakje met foto’s

Toen ik in september 2011 van die reis terugkwam in Nederland zag ik een opzienbarend item op het nos-journaal. De Haagse rechtbank bepaalde dat acht weduwen en een overlevende van een bloedbad in het West-Javaanse dorp Rawagede recht hadden op excuses en compensatie van de Nederlandse staat. In 1947 executeerden Nederlandse militairen in het dorp 431 mannen, naar schatting van de Indonesische autoriteiten. De in Nederland wonende Indonesische cementarbeider Jeffry Pondaag, die de zaak samen met zijn advocate Liesbeth Zegveld namens de weduwen had aangespannen, zei in 2011 tegenover de toegesnelde pers dat er eindelijk erkenning voor de weduwen kwam. ‘Hun eer is hersteld door de rechtbank.’ Die uitzending was voor mij een mokerslag. Waarom heb ik hierover vrijwel niets op school geleerd of tijdens mijn studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam? Het was een vraag die ik in de jaren die volgden aan tal van Nederlandse historici zou voorleggen.
Een jaar later schreef ik mijn eerste stukken over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd voor Vrij Nederland. Toenmalig vn-redacteur Harm Ede Botje plofte een stapel dossiers op mijn tijdelijke bureau in het roemruchte gebouw aan de Raamgracht in Amsterdam, waar de redactie was gevestigd. De Rawagede-zaak in Den Haag gaf in die periode een stevige impuls aan het langlopende debat over het Nederlandse militaire optreden in Indonesië, een debat dat iedere generatie Nederlanders opnieuw lijkt te moeten uitvinden. Ik raakte gefascineerd en besloot mij vast te bijten in het onderwerp. In de daaropvolgende jaren schreef ik voor Vrij Nederland, nrc Handelsblad en De Groene Amsterdammer een reeks stukken over de gewelddadig verlopen onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië.

Vergangenheitsbewältigung, de worsteling om rekenschap af te leggen voor het verleden, zoals de Duitsers dat na de Tweede Wereldoorlog hebben gedaan, kenden we in Nederland niet wat betreft de koloniale geschiedenis. Het ‘grote moment’ had zich voltrokken in 1969 toen Indië-veteraan Joop Hueting op de nationale televisie getuigde van oorlogsmisdaden waaraan hijzelf had meegedaan. Als reactie volgde een kortstondig en onvolledig regeringsonderzoek onder leiding van historicus Cees Fasseur, de ‘Excessennota’, dat feitelijk een doekje voor het bloeden was. De regering en delen van de maatschappij wilden er niet over praten, en in 2011 moest de rechtbank eraan te pas komen om de discussie open te breken. Niet lang na de gewonnen rechtszaak tegen de Nederlandse staat stond er in de zomer van 2012 in de Volkskrant te lezen dat drie historische instituten een oproep deden aan de regering voor de financiering van grootschalig onderzoek. Drie weken later publiceerde diezelfde krant de eerste foto’s van een executie van Indonesiërs, die zomaar ineens uit een vuilcontainer waren gevist. Dat leek toen even groot nieuws, maar niets was minder waar. Het nieuws was steeds als een steen die in een vijver werd gegooid en een kortstondige rimpeling veroorzaakte. Ik werd er vanuit brede maatschappelijke kring dan ook vaak aan herinnerd dat het publiek aan een diepgewortelde desinteresse in koloniale zaken leed, dat grootschalig onderzoek er nooit zou komen en ‘Indië’ nu eenmaal een ver land was. Ik vond dat moeilijk te begrijpen. Je kon het toch urgent maken? Behalve de drie instituten, die het onderwerp eerst decennia hadden laten liggen, waren historici anno 2012 nog steeds maar weinig enthousiast te krijgen over het doen van onderzoek. Zo liet Fasseur bij hem thuis aan de Professor Gerbrandyweg in Den Haag weten dat er buiten zijn Excessennota uit 1969 toch nauwelijks nog wat nieuws te vinden zou zijn. Een ander was ervan overtuigd dat alle getuigen dood waren, onderzoek had nu geen zin meer. Er waren een aantal geleerden van mening dat we allang wisten dat de oorlog in Indonesië ‘heel erg’ was geweest en dan was er nog een die juist de zich herhalende ‘rituele dans’ in de media rond de ‘excessen’ als het grootste probleem van dit onderwerp zag. Al met al wekte het historische gezelschap de indruk van een stoffig boek dat alweer werd dichtgeslagen voordat het goed en wel was geopend. En zij waren niet de enigen. Toen Jeffry Pondaag in de talkshow Hollandse Zaken zei dat Nederland al ver voor 1945 structureel geweld had gebruikt in Indonesië, vond men dat hij de zaken te scherp neerzette. Dat was de sfeer die ik destijds aantrof: een muur van maatschappelijke weerstand en historici die geen uitspraken deden. Zelfs een journalist met de statuur van Henk Hofland vond dat er over de oorlog in Indonesië inmiddels wel het essentiële was gezegd. Maar wie bepaalt dat? En voor wie? Niet alleen bleef de strijd tegen kolonialisme die Indonesiërs langdurig voerden zo buiten beeld in Nederland, ook doen details van geweld ertoe, alleen al om de erfenis ervan beter te kunnen begrijpen. Arnon Grunberg bracht dat tijdens zijn lezing van de Dodenherdenking op 4 mei 2020 krachtig naar voren.

[...]

 

Copyright © 2021 Anne-Lot Hoek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum