Leesfragment: De tas

13 april 2021 , door Désanne van Brederode
|

22 april verschijnt de nieuwe roman van Désanne van Brederode, De tas. Wij publiceren voor.

In een drukke stationshal vergeet iemand zijn tas. Het wordt bijtijds ontdekt, de eigenaar wordt ter verantwoording geroepen. Hij liet zijn tas doelbewust achter, maar met welke reden? Wat te doen met iemand voor wie vragen belangrijker schijnen dan pasklare antwoorden en opinies, en die grote waarde hecht aan wat hij ‘toevalskunst’ noemt? Als zijn plan met de tas is verijdeld, verzint hij wel iets nieuws. Maar waarom met zoveel haast? Voor wie?

Met vaart en humor zet Désanne van Brederode de lezer regelmatig op het verkeerde been. Want is de man met de tas wel de hoofdpersoon in dit verhaal? Of zijn veel meer mensen in deze roman hoofdpersonen én vertellers? Een tas, een takje tijm, een stationshal zelf: ook die hebben recht van spreken.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit WonderlampVallende vorst en Stille zaterdag.

 

Proloog

Daar staat hij. Naast iets wat bedoeld is als bank, in de hal van het station. Een tas, naast een bank. Naast een bank die er niet uitziet als een bank, maar als een vijf. of zespersoonspoef, uitgevoerd in zwart beton en vanboven bedekt met een dikke laag koperkleurig metaal, als fondantglazuur op een cupcake. In de hal staan meer van zulke banken, sommige wat kleiner dan deze; drie in hoogte en omtrek verschillende formaten, op een paar meter afstand van elkaar, in een ongelijk patroon. Het kan goed zijn dat de ontwerper daarbij aan plompenbladeren op een vijver heeft gedacht.
Aan de harde, ronde meditatiekussentjes in een dojo, al lopen die niet taps toe.
Dit is wat schrijven zo lastig maakt dezer dagen. Vroeger volstond de bewering dat er een tas stond naast een bank in de stationshal, maar nu lijkt vrijwel geen enkele wachtbank meer op een wachtbank, niet hier, in een stationshal die niet op een stationshal lijkt, maar op een zwembadcomplex zonder bassins en op een winkelcentrum met klanten die in de hoogste versnelling langs de puien draven, af en toe even ergens naar binnen schieten, nog geen drie minuten later er weer uit, de winkels als kleedhokjes. Toch komt iedereen terug in precies dezelfde kleren. De een propt een tijdschrift in een plastic tas, de ander drukt een deksel op een bekertje hete koffie, een derde ruikt aan de pols waarop een vriendelijk meisje een nieuwe geur heeft gespoten, een vierde vouwt een servet om een nog warme croissant en neemt een hap, een vijfde probeert het kartonnetje dat een paar sokken bijeenhoudt stuk te trekken, zodat de draadjes waarmee het is vastgenaaid breken, en zoekt onderwijl naar de wc’s.
Er zijn nog steeds trappen en roltrappen en perrons, in de diepte, en daar stoppen en vertrekken treinen. Er zijn digitale schermen met informatie die iedereen ook wel op zijn telefoon kan opzoeken, er zijn kaartjesautomaten en poortjes bij de in. en uitgangen, en er lopen beveiligers rond, en spoorwegbeambten en agenten, en ergens staat een huisje met een glazen venster, waarachter iemand zit die vooral radeloze buitenlanders gerust moet stellen, toeristen, asielzoekers, expats en zakenmensen die geen tijd hebben om bij Google zoektermen in te tikken. Zo’n station.
Het resultaat van een renovatie van jaren. Dagelijkse bezoekers missen soms het lopen door de smalle steegjes die tussen de steigers waren vrijgehouden, het aangename bonken van voetstappen op de plankieren, in eenzelfde ritme, de muziek van de Balkan-accordeonist op zijn viskrukje in een lege nis, het gebrek aan licht, ruimte, afleiding — dat van het reizen eindelijk weer eens iets avontuurlijks had gemaakt, iets met grote, sukkelig geprinte pijlen op papieren die met plakband op houten schotten waren bevestigd en omroepers die je niet kon verstaan en dikke moddersporen op dagen vol regen en sneeuw. Het geluid van boren, hamers, lasapparaten, het feestelijke sproeien van de vonken. Het had wel wat, achteraf bezien.
Maar nu is dit station dus monumentaal gloednieuw, en er staan ronde zitmeubels die saamhorigheid moeten bevorderen, zen-achtige saamhorigheid, iedereen schuin naast elkaar, de rug naar het middelpunt, kersjes op de cake, kikkers op een plompenblad, er is misschien wel een studiereis naar Japan aan voorafgegaan, bij de onthulling heeft een dichter mogen optreden, dichterlijk natuurlijk, op een manier die mooi is en niet al te begrijpelijk en daarom diep ontroert.
‘Laat ons op adem komen, hier, de maan denkt men er zelf wel bij, het paard, in galop, over de bleke velden...’ en dan een ambtenaar die de ontwerper een veelbetekenend knikje geeft, zijn glaasje champagne heft, en een pianist die op de vleugel in de hal iets vertrouwds begint te pingelen, Satie of Chopin of een dingetje van The Beatles. Dit alles dus over de bankjes.
En naast een van die poefbankjes staat hij dus. Of zij. (Ik weet niet of een tas een hij of zij is, of misschien is een tas onzijdig. Voor de tas maakt het niet veel uit, gok ik.)
De tas staat daar, en de eigenaar van de tas loopt rustig verder, na even te hebben gezeten, gevouwen handen tussen zijn knieën, verdiept in niets bijzonders. ‘Mijnheer! U vergeet uw tas!’
De man kijkt niet op of om. De beveiliger, die waarschijnlijk bij een van de winkels hoort, roept het nog eens, nu in het Engels. Hij wil de tas oppakken en ermee naar de man toe rennen, maar het protocol verbiedt het hem. Twee spoorwegagenten, slenterend tussen de ingangen naar drie, of eigenlijk zes verschillende perrons, kijken elkaar verschrikt aan en rennen de roepende beveiliger tegemoet, terwijl de beveiliger hun nu toeroept dat ze de man moeten tegenhouden die inmiddels ter hoogte van de boekwinkel aan de overkant loopt, zelfs even halt houdt voor de etalage. ‘Die in dat blauwe jasje, ja! Hij vergeet zijn tas!’
Het is nogal een tas. Een dikke tas, van dik leer. Hazelnootbruin, degelijk leer, een model dat vroeger al oubollig of belegen zou zijn genoemd, maar die woorden gebruikt niemand meer – wat raar is, want er bestaan dus nog steeds zulke tassen, en ze behoren erg vaak aan leraren toe. Het leer is dof, ruw hier en daar, vuil, verschoten. Maar de schouderband glanst, en de stevige sloten van koper passen fraai bij de deklaag van het zitelement. De twee ringen waarmee de schouderband aan de tas vastzit, een tas die bovendien ook een handvat heeft, bevestigd aan kleinere ringen, zijn van hetzelfde metaal, dat evengoed messing kan zijn, of roestvrijstaal met een gelig tintje. De sloten kunnen nog extra worden vergrendeld door een sleuteltje, getuige de twee kleine sleutelgaatjes.
De schouderband kan worden losgeklikt van de ringen: aan weerszijden zit een haakje met een klemmetje dat je met je duim open kunt schuiven. Dat alles ziet de beveiliger, de tas heeft een harmonicabodem, er zullen binnenin een paar ruime vakken zijn, en een klein vak met rits waarin iemand zijn portemonnee en paspoort kan opbergen. Kortom, het is het type tas dat geen mens zomaar kan vergeten, zeker niet als hij er altijd mee naar zijn werk gaat, en ermee huiswaarts keert, en zijn schouder gewend is aan het gewicht.

De agenten hebben de man staande gehouden door hem op de rug te tikken.
Ze praten met de man, en de man luistert en knikt en lijkt te lachen, ontspannen. Hij kijkt eenmaal op zijn horloge, wijst op een bord boven een van de perrons, kennelijk vertrekt de trein die hij wil nemen spoedig, maar als het acteren van haast geen vruchten afwerpt, wandelt hij met dezelfde rust als die waarmee hij opstond in de richting van de beveiliger, de banken en de tas, terwijl de agenten hem volgen.
‘Is dit uw tas, mijnheer?’ vraagt de agent met de droefgrijze snor.
‘Dat is mijn tas.’
‘Fijn, toch? Dat onze Ricardo dat zo snel in de gaten had...? U had niet het gevoel dat u iets was vergeten?’
De man knikt weer, en kijkt Ricardo aan. ‘Dank je wel, Ricardo. Maar het spijt me. Want nee, ik was niets vergeten. En ik ben niets vergeten.’
‘Jawel, dat bent u wel. Dat zegt u zelf ook. Dit is uw tas.’
‘Dat klopt. Ik wilde die tas hier achterlaten.’
‘Het station is geen afvalbak. Geen vuilstortplaats. Ook geen plek waar je zoiets kunt achterlaten, hopend dat een gelukkige vinder er nog iets aan heeft. Al is zo’n ruilbeurs best een aardig idee.’ Aan het woord is de jongere agent, zonder snor, maar met een gebit dat iets humoristisch heeft, doordat de ene voortand net iets langer en breder is dan de andere en deze een beetje wegdrukt. Ouders zonder geld voor een orthodontist. Goed poetsen, dan blijven ze sterk en wit, dat is genoeg.
‘Maar uw persoonlijke bezittingen dan?’
‘Wie zegt dat de tas persoonlijke bezittingen bevat?’
De man knoopt zijn jas los, en haalt zijn portemonnee uit zijn binnenzak. Vervolgens grabbelt hij in zijn broekzak en toont zijn vervoersbewijs. Hij zegt dat hij al heeft ingecheckt. Mochten ze dat willen, dan is dat te controleren. Ook zijn paspoort kan hij laten zien, zijn huissleutels, zijn telefoon.
En nee, de tas zit niet op slot, maar als hij het sleuteltje moet overhandigen, doet hij dat met alle liefde. Echt waar. ‘Jullie mogen hem houden.’
De agenten en Ricardo, de beveiliger, kijken elkaar aan. Het kan een afleidingsmanoeuvre zijn, is wat de man met de snor denkt, en hij probeert Ricardo met zijn blik richting de winkels te duwen die nu al tien minuten onbewaakt zijn. De beveiliger kijkt over zijn schouder naar de parfumerie, het pastabuffet, de koffiekiosk. Uit de bloemenzaak loopt niemand weg met een plantje zonder papier eromheen.
‘U beseft zich dat zomaar een tas laten staan...’
‘“U beseft zich” is geen correct taalgebruik. Het is óf: u beseft, óf: u realiseert zich. Kijk, ik probeer het zelf gewoon goed te doen, en dan hoop je dat anderen... Dit heeft allemaal weinig zin. Ik heb de tas opzettelijk laten staan, en ik begrijp heel goed dat u nu meent dat het een verdacht object is. U kunt ermee doen wat u wilt, en dan ga ik de volgende trein maar eens halen.’
‘Hoho.’
‘Hoho?’
‘Eerst die tas voor ons openen, mijnheer.’
‘Maar dan is de grap eraf.’
‘Welke grap? U wilt dat we de eod oproepen?’ De snor trekt zijn mobilofoon uit het zakje aan zijn riem. De schevetandenman vertaalt: eod is explosievenopruimingsdienst. De beveiliger, die Ricardo blijft heten maar zich op dit moment vooral een Henk of Joep of Johnny voelt, loopt zonder te groeten weg en lijkt opeens enorm geïnteresseerd in types die doucheschuim met de geur Happy Buddha willen stelen. Bij de firma Rituals is altijd wat te doen en vooral nu.

[...]

 

Copyright © 2021 Désanne van Brederode

pro-mbooks1 : athenaeum