Leesfragment: De tunnel

26 juli 2021 , door Anna Woltz
|

Een van de Zomerboeken van Athenaeum Boekhandel Haarlem, en een van de bestverkochte boeken van de eerste helft van 2021: Anna Woltz' nieuwe roman De tunnel. Lees bij ons een fragment.

Londen, september 1940

Dit is ons verhaal. We leren elkaar kennen diep onder de grond, in de tunnels van de Ondergrondse. Elke nacht schuilen we daar voor de bommen die Londen verwoesten.

Quinn is vijftien. Ze is van huis weggelopen met een tas vol juwelen en ze wil de wereld veranderen. Jay is alles kwijt, dus regels kunnen hem gestolen worden. Sebastian is Quinns grote broer, maar ze noemt zijn naam niet. Voor zijn familie bestaat hij niet meer. Ella van veertien vertelt het verhaal. Ze is net een jaar ziek geweest en voelt zich onzichtbaar – maar dan komt de tunnel.

Anna Woltz schreef een razend spannend en aangrijpend nieuw boek voor alle lezers van Honderd uur nacht.

 

Dit eerst

We zijn met z’n drieën nu.
We waren met z’n vieren, maar één van ons gaat dood. Dat kun je beter maar weten. Nu al, voordat ik begin.
Eén van ons sterft, maar daar gaat het niet om. Het veranderde alles, dat wel. Maar het gaat erom dat drie van ons blijven leven.
Wij drieën hebben alles doorstaan. De bommen, de branden, de nachten. Wij zijn er nog.
Ons leven begint pas net.

We waren met z’n vieren, maar vaak hadden we net zo goed alleen kunnen zijn.
Als je nacht na nacht wacht in het donker, het keiharde ijzer in je rug terwijl boven je hoofd de wereld in elkaar wordt geslagen, wat heb je dan aan andere mensen?

Soms helemaal niks.
Maar soms helpt het.
We waren met z’n vieren, en dat hielp.

 

1.

Aan de overkant van de straat staat een jongen. Hij leunt tegen een muur met zijn handen in zijn zakken. De mouwen van zijn oude overhemd zijn opgerold, zijn armen zitten vol zwarte vegen.
Hij kijkt naar me.
Ik sta in de rij tussen tweehonderd andere mensen en toch weet ik het zeker: hij kijkt naar mij.
Hij is te jong om een soldaat te zijn, te oud voor een schooljongen. Zijn broek is smerig, zijn bruine haar is te lang en valt voor zijn ogen.
Nu kijkt hij naar Robbie, die naast me staat. We doen alsof ik op mijn broertje pas, maar we weten allemaal dat het andersom is: Robbie past op mij.
Terwijl ik een jaar lang in bed lag, was Robbie buiten. Hij kent elke marktkoopman, elke straathond, elk steegje. Voor hem deinst niemand achteruit.
Opeens fluit de lange jongen aan de overkant van de straat. Een kort, gebiedend fluitje. Robbie kijkt op en de jongen wenkt hem.
‘Hier blijven,’ fluister ik.
Maar mijn broertje begint meteen te lopen. Hij heeft een jaar moeten wachten totdat de oorlog écht begon, en nu is het eindelijk zover. Elke nacht vallen er bommen. Overal in Londen kun je reusachtige branden en verwoeste huizen en misschien wel dooien zien. En wat doen wij? We staan al meer dan vier uur in de rij met een karretje vol kussens en dekens.
‘Je gaat niet naar hem toe!’ fluister ik, maar Robbie steekt de straat al over.
Ik blijf achter. Helemaal alleen tussen al die andere mensen. Ik heb nachten niet geslapen en de wereld lijkt van glas. Eén verkeerde beweging en alles stort in elkaar.
Doodstil sta ik daar. Ik heb een vest over mijn zomerjurk, mijn benen zijn koud. De lucht ruikt naar vuur.
Kranten mogen niks schrijven over de bombardementen, want Hitler leest mee. Maar als je op een paar mijl van de havens woont, dan heb je geen kranten nodig. Elke avond lijkt de zon aan de verkeerde kant onder te gaan, de hele nacht gloeit de oostelijke hemel vurig oranje. We weten het allemaal: de havens branden. En je ruikt precies welk pakhuis er nu weer in lichterlaaie staat: scheepsladingen vol peperkorrels die de halve wereld over gevaren zijn om hier in vlammen op te gaan. Brandende stroop. Thee. Rum.
Aan de overkant van de straat zie ik de jongen naar me wijzen. Robbie begint te lachen en even flitst de mogelijkheid door mijn hoofd. Dat hij vraagt of Robbie een afspraakje voor hem kan regelen.
En dan komt mijn broertje opgewonden terughollen. Hij wordt bijna overreden door een dubbeldekker, een blusauto vol brandweermannen toetert lang en hard, maar het kan Robbie niks schelen.
‘Ella, die kerel heeft je nodig!’
Om ons heen wordt het stil. Er staan bijna alleen maar vrouwen in de rij. Een paar kinderen, een enkele oude man met kromme rug en weinig tanden.
We kunnen natuurlijk niet weg hier, dan is onze plaats vergeven. Robbie trekt me een klein stukje opzij, ik buig me voorover. Ik heb geen idee wat je doet op een afspraakje. En mijn blauwe jurk met de madeliefjes is te kort. Die moet ik eerst vermaken.
‘Die kerel zag je been,’ zegt Robbie zacht. ‘En hij zag hoe bleek je bent en hoe slecht je eruitziet.’ Hij kijkt naar mijn gezicht. ‘Ja, sorry, dat zei hij nou eenmaal! Had ik hem in elkaar moeten slaan?’
Ik zucht. ‘Nee hoor. Ga verder.’
‘Nou, hij heet Jay, en hij is al zestien. En hij heeft dus een plan. Als we tegen de portier zeggen dat jij echt niet zo lang in de rij kan staan, dan krijgen we voorrang. Dan mogen we nu al naar binnen. En dan kunnen we als eerste onze dekens neerleggen!’
Ik ben duizelig, maar dat heb ik wel vaker.
‘Maar het beste komt nog,’ fluistert Robbie. Hij straalt, en ik wilde dat ik ook negen was. Dat ik door de straten kon sprinten en compleet gelukkig was als ik een paar van onze Spitfires boven de stad zag vliegen. ‘Jay zegt dus dat we machtig veel geld kunnen verdienen. Er zijn altijd mensen die later komen. Ze moeten werken en als ze hier eindelijk zijn, is alles al vol. Maar als wij nu extra dekens neerleggen, dan kunnen we die plaatsen straks voor veel geld verkopen!’
‘Echt?’ vraag ik. ‘Die vent wil geld vragen voor schuilplaatsen?’
Robbie knikt. ‘Hij heeft het gisteren ook gedaan, hij weet hoe het moet. Als jouw been ons nu al naar binnen krijgt, dan delen we straks in de winst. Dat zei hij!’
Ik haal diep adem.
Elk moment kan het luchtalarm weer afgaan. Iedereen staat voortdurend op scherp. Je ziet dat mensen zich inhouden, maar heel Londen voelt als een uxb. Sinds een week weet ik wat dat is.
Een unexploded bomb.
‘Nou?’ vraagt Robbie.
Ik schraap mijn keel. ‘Nee.’
‘Maar...’
‘Geen sprake van.’
Opeens komt er beweging in de rij. Het hek van de Ondergrondse gaat open. We mogen eindelijk naar binnen.

[…]

 

Copyright © 2021 Anna Woltz

pro-mbooks1 : athenaeum