Leesfragment: De tweede plaats

06 mei 2021 , door Rachel Cusk
|

Nu in de winkel: Tweede plaats, de nieuwe roman van Rachel Cusk (Second Place, vertaald door Marijke Versluys). Lees bij ons een fragment!

In Tweede plaats nodigen M en haar excentrieke echtgenoot Tony de kunstenaar L uit om tijdelijk zijn intrek te nemen in hun ‘tweede plaats’, een afgelegen huisje met uitzicht over zee, vlak bij hun eigen woning. Wanneer de kunstenaar de uitnodiging eindelijk aanvaardt, komt hij niet alleen, maar samen met zijn aantrekkelijke, jeugdige assistente. M komt erachter dat de kunstenaar vreemd genoeg weigert om haar te schilderen, hij lijkt er zelfs alles aan te doen om M te vermijden. Zijn gedrag tegenover Tony en de rest van de familie is vaak grillig en lomp en als de irritaties over en weer toenemen, wordt pijnlijk duidelijk waar ieders grenzen liggen.

Tweede plaats is een duistere komedie die laat zien wat het betekent om niet op nummer een te staan in wat voor relatie dan ook, of het nu die tussen één kunstenaar en de mensen om hem heen is, tussen een moeder en een dochter, of tussen een man en een vrouw.

N.B. Lees ook onze bespreking van de roman door Fleur Speet. Eerder besprak Fleur Speet Cusks Coventry en Kudos voor ons. Uit dat laatste boek publiceerden we ook voor.

Ik heb je weleens verteld, Jeffers, dat ik uit Parijs vertrok en in de trein de duivel ontmoette, en dat na die ontmoeting het kwaad dat gewoonlijk rustig onder de oppervlakte ligt, opwelde en zich uitstortte over alle aspecten van het leven. Het deed denken aan een besmetting, Jeffers: alles raakte ervan doortrokken en werd erdoor bedorven. Ik geloof niet dat ik besefte hoeveel aspecten het leven heeft, tot ze stuk voor stuk toonden hoeveel ellende ze kunnen veroorzaken. Ik weet dat jij zulke dingen allang wist en erover hebt geschreven, zelfs toen anderen er niet van wilden horen en het maar vervelend vonden om stil te staan bij wat fout en slecht was. Toch hield je vol en bouwde je een schuilplaats waar de mensen hun toevlucht konden zoeken als het ook voor hen misging. En het gaat nu eenmaal altijd mis!
Angst is een gewoonte als alle andere, en gewoonten zijn dodelijk voor het wezenlijke in ons. Aan al die jaren van angst heb ik een soort leegte overgehouden. Ik verwachtte aldoor dat ik besprongen zou worden – ik verwachtte aldoor dezelfde lach van die duivel te horen als die waarmee hij me door de trein achtervolgde. Het was halverwege de middag en erg warm, en omdat het aardig druk was in de rijtuigen dacht ik eenvoudigweg aan hem te kunnen ontsnappen door ergens anders te gaan zitten. Maar elke keer dat ik verhuisde zat hij een paar minuten later alweer breeduit en lachend tegenover me. Wat wilde hij van me, Jeffers? Hij zag er afschuwelijk uit, gelig en pafferig, zijn groenige ogen waren bloeddoorlopen en als hij lachte zag je zijn gore gebit met pal in het midden een volkomen zwarte tand. Hij droeg oorringen en modieuze kleren die vlekkerig zagen van het zweet dat van hem af gutste. Hoe meer hij zweette, hoe harder hij lachte! En hij brabbelde aan één stuk door in een taal die ik niet kon thuisbrengen, maar luid en zo te horen doorspekt met verwensingen. Eigenlijk kon je het niet negeren, maar toch deden alle passagiers dat juist wel. Hij had een meisje bij zich, Jeffers, een bizar klein ding, niet meer dan een beschilderd kind dat schaars gekleed was; ze zat bij hem op schoot, met haar lippen een beetje vaneen en de zachte blik van een onnozel dier, terwijl hij haar liefkoosde, en niemand zei of deed iets om hem daarvan te weerhouden. Lag het voor de hand dat ik van alle mensen in die trein degene was die dat waarschijnlijk zou proberen? Misschien was hij me van coupé naar coupé gevolgd om me daartoe te verleiden. Maar ik was niet in mijn eigen land, ik was maar op doorreis, weer op weg naar huis, waar ik als een berg tegen opzag, en het leek me niet mijn taak hem te laten ophouden. Juist op het moment dat je individuele morele plicht zo duidelijk naar voren springt, is het heel gemakkelijk te denken dat je er niet zoveel toe doet. Als ik hem ter verantwoording had geroepen waren alle daaropvolgende gebeurtenissen misschien uitgebleven. Maar bij wijze van uitzondering dacht ik: laat iemand anders het maar doen! En op die manier verliezen we de zeggenschap over ons lot.
Tony, mijn man, zegt weleens tegen me dat ik mijn eigen kracht onderschat, en ik vraag me af of leven voor mij daardoor riskanter wordt dan voor anderen, zoals het ook gevaarlijk is voor wie niet in staat is pijn te voelen. Vaak denk ik dat er bepaalde mensen zijn die de les van het leven niet kunnen of niet willen leren, en dat ze in ons midden verkeren als een last of als een zegen. Wat zij teweegbrengen kan worden bestempeld als narigheid of als verandering – maar waar het om gaat: hoewel ze daar misschien niet willens en wetens op uit zijn, ze zetten dat alles wel in gang. Ze brengen altijd van alles in beroering, liggen dwars en verstoren de status quo; ze zijn niet bereid de dingen met rust te laten. Zelf zijn ze goed noch slecht – dat is een heel belangrijk punt – maar als het erop aankomt kunnen ze goed van slecht onderscheiden. Blijven het goed en het kwaad in onze wereld daardoor naast elkaar gedijen, Jeffers, omdat bepaalde mensen niet toestaan dat of het een of het ander de overhand krijgt? Die dag in de trein besloot ik te doen alsof ik niet een van hen was. Het leven zag er opeens een stuk makkelijker uit, daar achter de boeken en de kranten die iedereen voor zijn neus hield om de duivel niet te hoeven zien!
Vast staat dat zich vervolgens vele veranderingen voordeden, en om die te overleven moest ik al mijn kracht, mijn incasseringsvermogen en mijn geloof in het goede aanwenden, tot ik er bijna aan onderdoor ging – en daarna maakte ik het niemand meer lastig. Zelfs mijn moeder had een tijdje het idee dat ze me wel mocht. Ten slotte vond ik Tony en hij hielp me erbovenop, en toen hij me dit vredige, kalme leven hier op het moeras schonk, had ik weer van alles aan te merken op de schoonheid en de rust en moest ik de boel zo nodig in beroering brengen. Dat verhaal ken je, Jeffers, want ik heb het elders opgeschreven – ik noem het alleen om je het verband te laten zien met wat ik je nu wil vertellen. Al die schoonheid leek me zinloos als ze niet onschendbaar was: als ík haar schade kon berokkenen, kon iedereen dat. De macht die ik bezit valt in het niet vergeleken bij de macht van de domheid. Dat was en blijft mijn redenering, ook al had ik de gelegenheid kunnen aangrijpen om hier een idyllisch bestaan van gezapig onvermogen te leiden. Homerus zegt het in de Ilias als hij melding maakt van de aangename huizen en bezigheden van de mannen die op het slagveld zijn gesneuveld, en ook van hun fraaie gevechtstenue en hun met de hand gemaakte strijdwagens en wapenrusting. Al die vredelievende veldarbeid en dat bouwen, al dat bezit, om met een zwaard te worden doorkliefd, vermorzeld in de paar tellen die het kost om een mier te dood te trappen.
Ik wil graag met je terug, Jeffers, naar de ochtend in Parijs voordat ik in de trein stapte waar die pafferige duivel met z’n gelige ogen in zat – ik wil je graag laten meekijken. Jij bent een moralist, en er is een moralist voor nodig om te doorgronden hoe het mogelijk was dat een van de op die dag ontstoken branden jarenlang kon blijven smeulen, dat de vuurhaard onopgemerkt bleef en zichzelf heimelijk voedde, totdat mijn situatie ten slotte verbeterde en het vuur op de nieuwe dingen ontbrandde en weer oplaaide. Dat vuur was aangelegd op een vroege ochtend in Parijs, waar een verlokkelijke morgenschemering over het bleke silhouet van het Île de la Cité lag en de volstrekte windstilte heerste die voorbode is van een prachtige dag. De hemel werd steeds blauwer en het dichte frisgroene gebladerte was roerloos in de warmte, en de blokken licht en schaduw die de straten in tweeën sneden waren als de eeuwige oervormen die over bergketens liggen en van binnenuit lijken te komen. Het was rustig in de stad, waar nauwelijks mensen waren, zodat het voelde alsof hij zelf meer dan menselijk was en zich slechts kon laten zien wanneer er niemand keek. Ik had de korte warme zomernacht wakker gelegen in mijn hotelbed en toen ik het tussen de gordijnen licht zag worden was ik dan ook opgestaan om langs de rivier te gaan wandelen. Het lijkt aanmatigend, Jeffers, om niet te zeggen zinloos, om mijn belevenis op die manier te beschrijven, alsof die ook maar van enige betekenis was. Ongetwijfeld loopt er langs datzelfde stuk rivier op dit moment iemand anders, die zich er ook aan bezondigt te geloven dat de dingen met een bepaalde reden gebeuren en dat zijzelf die reden is! Maar ik moet je mijn gemoedstoestand van die ochtend beschrijven, mijn vervoering omdat alles mogelijk leek, dan kun je begrijpen wat eruit voortvloeide.

[...]

 

Copyright © 2021 Rachel Cusk
Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Marijke Versluys

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum