Leesfragment: De wereld is niet stuk te krijgen

25 maart 2021 , door Maxim Osipov
| |

Nu in vier Athenaeum Boekhandels en een vaste gast in onze top 10: Maxim Osipovs De wereld is niet stuk te krijgen, vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Seijo Epema. Tijd voor een fragment!

In zijn krachtige, onsentimentele en verrassende verhalen richt de Russische schrijver Maxim Osipov zijn blik op mensen die door ingrijpende gebeurtenissen – verraad, maatschappelijke commotie, ziekte of dood – grote veranderingen ondergaan. Net zo geraffineerd en veelzijdig als in een roman belicht hij de mensen van verschillende kanten en legt hen bloot tot in de kern van hun wezen en onzekerheden. Osipov ‘vangt’ zijn personages op momenten dat ze zich de vraag stellen die in veel negentiende-eeuwse literatuur werd gesteld: ‘Hoe moet een mens leven?’

Dat Osipov ook arts is bracht recensenten ertoe hem te vergelijken met beroemde voorgangers als Tsjechov en Boelgakov. Ook al wijst hij zelf zo’n vergelijking af, zijn psychologische inzicht, zijn vermogen tot pakkende karakteriseringen, zijn compassie en soms ironische blik maken dat die voor de hand ligt. Osipov is een schrijver die een moderne en zeer toegankelijke toon combineert met de klassieke Russische prozatraditie.

 

De roep van een tamme vogel

In plaats van een voorwoord

De provincie is als een warm en niet al te schoon huis dat toevallig wel je eigen huis is. Je kunt het ook anders bekijken, oppervlakkig, als buitenstaander. Dat is wat veel mensen die er niet uit vrije wil zijn komen wonen doen: de provincie, dat is vieze natte sneeuw, duisternis. Nog het aardigste dat je over de bewoners kunt zeggen is dat ze niet te benijden zijn.

Het lawaai van de vogels op het erf verjaagt het kwaad, dat in de nacht aan kracht wint.
Een ochtend in het ziekenhuis. Op een bed ligt een magere, naar sigaretten stinkende man, een chauffeur met een infarct. Geen tam huis-tuin-en-keukenvogeltje. Het ergste is achter de rug en hij kijkt toe hoe ze zijn buurman behandelen, een wat verwaarloosde oude man die op zijn pols een blauwe zon heeft laten tatoeëren, zoals kampbewaarders dat doen. Een schok en het hartritme is weer normaal. ‘Het gaat al beter met die ouwe, hij ademt al minder gehaast,’ zegt de chauffeur vanachter het scherm. We wisselen een blik. Zal hijzelf weer op de bus mogen? En een brandender vraag: hoe zorgt hij ervoor dat zijn vrouw die andere vrouw die hem sjaslik brengt niet te zien krijgt? Hij heeft ook mij in de smiezen: zulke wilde vogels zijn heel scherpzinnig.
We proberen natuurlijk niet alleen onze naasten, de mensen in ons huis, lief te hebben, maar in bredere zin alle mensen en de plek waar we wonen. Daar moet je je wel toe zetten, goed om je heen kijken en je fantasie gebruiken.
Een voorbeeld uit mijn kindertijd. Mijn vader en ik lopen ergens in de hitte, ver van huis. Een dorp. We hebben enorme dorst. Mijn vader klopt aan bij het huis van een vreemde en vraagt om water. De vrouw zegt dat ze geen water heeft, maar komt naar buiten met koude melk. We drinken en drinken maar door, wel een liter of anderhalf, denk ik. Mijn vader biedt de vrouw geld aan, maar die haalt haar schouders op en zegt uitdrukkingsloos: ‘Ben je mal, jongen?’
Iedere plek is op zijn eigen manier aantrekkelijk, zeker in Centraal-Rusland. Je raakt er net zo makkelijk van in de ban als een vrouw van een kneus. Ja, wij houden van deze rotsen, klinkt het volkslied van Noorwegen. Ons volkslied bezingt ook onze geografie, wat gezien onze afmetingen niet helemaal eerlijk is. Ons volkslied is gedicht door de overheid, door anderen, niet door gewone mensen.
Nog een herinnering: ik ben achttien en rijd in een goedkope oude Zaporozjets van Sovjetmakelij als er aan de achterkant rook uit komt. Daar zit bij de Zaporozjets de motor. Zo meteen gaat het nog helemaal mis en ontploft de boel. Er lopen mensen op de stoep. Aan de kant! De auto gaat de lucht in! ‘Doe ’ns effe open,’ zegt een voorbijganger van een jaar of dertig. Hij pakt een stuk vodden, is een hele tijd kalm bezig met het doven van de vlammen en loopt dan weg. Nog zo’n ongetemde vogel.
Over auto’s en reizen in het algemeen schiet me meteen een heleboel te binnen. Tamme vogels ondergaan onderweg een boel ellende. Ze komen dan wilde vogels en roofvogels tegen. Zowel de onverwachte weldoener als het onvoorstelbare en nooit eerder meegemaakte kwaad tijdens die ontmoetingen zullen ze niet snel vergeten. ‘Moordenaars zijn doodgewone mensen,’ zal de kolonel van de politie zeggen. Ineens heb jij, de melkmuil, het tamme vogeltje het door, dan snap je het en gaat het in je vezels zitten.
Nu we het toch over de politiemensen hebben: dokters hier hebben een speciale band met ze. Of het nu gaat om een zieke naar boven brengen als de lift kapot is, of dronkaards nog voor de ochtend ophalen zodat ze de ziekenzalen niet op stelten kunnen zetten, of zelfs een auto uit de modder lostrekken: daar bellen ze de politie voor. Die draagt ook een uniform en creëert ook de schijn van veiligheid in de plaatselijke gemeenschap.
Naast de eerstehulpafdeling zit een politieman met een geboeide, jonge, een tikkeltje gehavende verdachte. Die heeft iets ernstigs op zijn kerfstok, bij ons doen ze je niet zomaar handboeien om. ‘Had nou meteen gezegd dat je vrouw en kinderen hebt,’ zegt de politieman tegen de verdachte. ‘Maar nee, meneer begint over een advocaat en zijn foute Moskouse vriendjes...’
Behalve aan die kerel die de vlammen die uit de motor sloegen doofde, moet ik ook ineens denken aan die bezwete haveloze ijshockeyspeler. ‘Je bent vast dubbel zo blij dat je gewonnen hebt van het land waar het ijshockey is uitgevonden?’ De sporter lacht een tandeloze lach: ‘Welnee, dat maakt niks uit!’ Met zijn inkomen had hij ook nieuwe tanden kunnen nemen, maar het is duidelijk dat hij ook zo zijn vlees prima kan kauwen. Indrukwekkend.
Wat nog meer? Een preek, gehoord op Maria-Voorbede: wij maakten de dag waarop we onze heidense voorouders versloegen tot een van onze belangrijkste kerkelijke feestdagen. Niets is makkelijker dan afgeven op de kerk. Net zoals Dostojevski afkraken. Het mag allemaal waar zijn, maar daar gaat het in feite niet om. De kerk is een wonder, Dostojevski is een wonder en het is ook een wonder dat wij nog steeds bestaan.
Ben je mal, jongen? – dat had ook een van de oude omaatjes op zaal kunnen zeggen. Oud omaatje – dat is niet beledigend bedoeld, zo noemen ze zichzelf. De zwaarste patiënt onder hen hoort en ziet allerlei dingen.
‘Joeri, ben jij het?’
‘Nee, ik ben Joeri niet,’ zegt de buurvrouw.
‘Wie dan?’
‘Ik ben een omaatje.’
‘Ben jij Joeri?’ zegt ze tegen een andere buurvrouw.
‘Nee,’ zegt die, ‘ik ben ook een omaatje.’
Er is niets kwetsends aan dat omaatje, ze voelen zich niet, zoals hun leeftijdsgenoten in de hoofdstad het uitdrukken, een ‘wat oudere vrouw die nog goed bij de tijd is’, maar ouwe omaatjes.
’s Middags hadden twee verpleeghulpen luide ruzie gekregen. De een werkt hier om zichzelf en haar vee te voeden met het eten van de zieken dat overblijft, de ander heeft een paar hectare grond en reist om beurten naar Turkije en Europa. Zij is alleen als verpleegkundige gaan werken om onder de mensen te zijn. Het is trouwens nog ingewikkelder waarschijnlijk, want de eerste, arme verpleegkundige kon door een lening te nemen ook naar Europa. De deurwaarder is al langs geweest.
Privézaken gaan hier voor het algemeen belang. De belastinginspecteur, een knul van net in de twintig die ons controleert, zegt: ‘O, goed dat u dokter bent, ik moet eigenlijk net regelen dat ik niet in dienst hoef... Snapt u?’
Wie zou dat niet snappen? ‘Bij wijze van uitzondering’ is hier een vertrouwde uitdrukking, iedereen is van elkaar afhankelijk. Moskou gelooft niet in tranen, zeggen ze, maar bij ons is dat het enige waar we in geloven. Als het nodig is doen we het. Bij wijze van uitzondering, natuurlijk.
Het is schandalig en je moet je niet laten vermurwen, maar deze vrolijke deelname aan het constante bedrog versterkt de eenheid van onze natie niet minder effectief dan goede wetten. Heb je niet gedokt voor elektriciteit, gas of telefoon? In de hoofdstad is het een schande zonder geld te zitten, maar hier is dat eigenlijk de norm.
‘Die metertjes lopen niet goed.’
‘Precies wat ik al dacht. Komt u trouwens maar eens een keertje langs, dan doe ik een onderzoekje bij u.’
Petekinderen, schoondochters, nichtjes, de waterleiding, de elektriciteit, het gas: het is simpel, knus en warm. Er zitten ook mindere kanten aan, maar het is een vrij stabiele manier van leven. Iedereen weet hier alles over de ander. Net als God in de hemel.
De verpleeghulpen en de omaatjes krijgen ’s middags aandacht, maar tegen de avond merk ik dat sommige dingen die dag duidelijk weer onnodig veel energie hebben gevergd, en dat veel me überhaupt niet gelukt is. In de avondschemering komen dan de kwaadaardige gedachten en de irritaties weer naar boven. Bijvoorbeeld: waar zijn alle mensen met een goed verstand gebleven? In onze jeugd waren die er genoeg, ze zijn zeker geëmigreerd. De ene gedachte leidt tot de andere, het is een vicieuze cirkel. In de nacht vol angsten is onze ziel vatbaarder voor het kwaad. En nog iets: regelmatig vliegen meesjes en zwaluwen het huis binnen. Dat wordt gezien als een bijzonder slecht voorteken. Je doet er niets aan. Je kunt per slot van rekening niet met de ramen dicht leven. Als je bang bent moet je weggaan of anders het bijgeloof laten voor wat het is. Dat soort gedachten spoken door mijn hoofd tot de ochtend aanbreekt en ik nog net even in slaap val.
Om het even of het nou in Moskou, Petersburg of de provincie is, het leven is angstaanjagend. Laat ik zeggen, óók angstaanjagend. In het leven komen dingen voor waar je onmogelijk over kunt schrijven: de dood van onschuldige slachtoffers, waaronder jongeren, of ook kinderen. De verschrikkelijke ervaring van hun dood die ons bespaard had moeten blijven. Die ons altijd bijblijft. Die je niet van je af kan schreeuwen en verjagen.
Maar daarna wordt het dag, en verschijnen de vogels weer. De vogelen des hemels, de tamme en de wilde vogels, vogels van allerlei pluimage. De wereld is niet stuk te krijgen, wat er ook gebeurt. Zo zit hij in elkaar.

September 2010

 

© Copyright 2021 Maxim Osipov, Moskou
© Copyright 2021 Vertaling: Yolanda Bloemen en Seijo Epema

pro-mbooks1 : athenaeum