Leesfragment: Dubbelblind

25 april 2021 , door Edward St. Aubyn
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: Edward St. Aubyns nieuwe roman Dubbelblind (Double Blind), vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Lees bij ons een fragment.

Als Olivia een nieuwe liefde ontmoet, de bioloog Francis, net op het moment dat haar beste vriendin Lucy terugkeert uit New York, wordt haar serieuze academische bestaan opgevrolijkt. Haar band met Francis is al meteen verrassend intiem. Olivia wil haar nieuwe levensgeluk dolgraag delen met Lucy, maar Lucy heeft zelf nieuws dat het drietal heel dicht bij elkaar zal brengen. In de maanden die volgen zullen ook Olivia’s ouders, beiden psychoanalyticus, Lucy’s baas Hunter en een jonge buitenstaander, Sebastian, nauw betrokken raken bij deze vriendenkring. In zijn grote nieuwe roman Dubbelblind behandelt Edward St Aubyn thema’s als erfelijkheid, vrijheid en de verhalen die we over onszelf vertellen. Hij schrijft overtuigend over ecologie, psychoanalyse, genetica en neurowetenschap, maar ook, en misschien nog wel meer, over liefde, angst en moed. Met zijn kenmerkende vlijmscherpe en geestige observaties schetst St Aubyn een meeslepende wereld waarin intelligentie en nieuwsgierigheid, hebzucht en menselijkheid om voorrang strijden.

Edward St Aubyn (1960) is een van de grootste Britse schrijvers van onze tijd. Zijn bekendste werk is de vijfdelige romanserie over de familie Melrose, waarvan het vierde deel, Moedermelk, in 2006 werd genomineerd voor de Booker Prize. In 2018 werd de reeks verfilmd als Patrick Melrose, met Benedict Cumberbatch in de hoofdrol. De serie kreeg twee BAFTA Awards.

N.B. Lees ook Christine de Jongs bespreking van de Patrick Melrose-romans.

 

Deel een

1

Francis dook in het wilgenbos dat was opgekomen op het land naast zijn cottage, duwde waar nodig de buigzame takken opzij en zigzagde er waar mogelijk tussendoor. Toen de glibberige modder van het pad plaatsmaakte voor een stevigere ondergrond tussen de bomen, ontspande zijn pas en verruimde zijn blik, kon hij genieten van de oktoberlucht, al wat koeler maar nog altijd zacht; de geur van beginnende zwammen en vochtig mos; het uitdagende rood en het lethargische geel van rottende bladeren, en de krassende kraaien in een nabijgelegen weiland. Hij voelde het leven om hem heen en het leven binnen in hem overvloeien, soms in een kluwen van zintuiglijke gewaarwordingen – als hij de tak aanraakte, raakte de tak ook hem aan –, soms in vergelijkingen en gelijkenissen en soms, aan de randen van zijn bewustzijn, als een stelsel van ondergrondse stroompjes, of als het bleke net van wortels onder zijn voeten, gekend zonder te worden gezien. Hij voelde dat deze versmelting van wederzijds leven, hoe lastig ook om te bevatten, de diepere achtergrond vormde van alle scherp afgebakende details die zijn aandacht probeerden op te eisen, zoals het roodborstje dat heel even vlak voor hem op de grond had gezeten en waarvan hij de minieme, abrupte bewegingen van het nekje had nagedaan, en dat hem vervolgens de lussen had doen volgen van zijn neerwaartse vlucht tussen de bomen door, tot aan het geritsel toen het neerstreek tussen de bladeren. Elke vorm van leven bracht zijn eigen ervaring mee de wereld in; soms overlapten ze elkaar, zoals bij de pop van de grote weerschijnvlinder, die hij afgelopen mei aan een van de wilgentakken had zien hangen; soms liepen ze kortstondig in elkaar over, zoals bij het roodborstje dat een paar tellen geleden even op een soortgelijke tak had gezeten, en soms waren ze volkomen van elkaar geïsoleerd, zoals een streep bacteriën verscholen in een Antarctische rots, maar nog wel genesteld in een nis van huilende wind en eeuwige vorst.
Later die dag zou Olivia voor het eerst bij hem thuiskomen. Het was een stoutmoedige stap voor twee mensen die elkaar nog maar nauwelijks kenden, maar geen van beiden hadden ze het afgelopen weekend willen besluiten met vage beloften om elkaar terug te zien in een toekomst van afbrokkelend enthousiasme en toenemende schroom. Tijdens de conferentie in Oxford leek er sprake van een soort onderaardse aantrekkingskracht die hen verbond nog voordat ze aan elkaar waren voorgesteld. Ze hadden eerder een gevoel van herkenning dan van ontdekking. Olivia was zonder meer aantrekkelijk, haar donkere haar maakte haar lichtblauwe ogen natuurlijk nog sprekender, maar wat hem vooral had getroffen was hoe helder die ogen waren. Hij had het gevoel dat zij iemand was die niet alleen zijn blik vasthield ver voorbij de verflauwende glimlachjes van de sociale wenselijkheid, zoals bij hun eerste ontmoeting, maar ook iemand die niet zou wegkijken van een verontrustende gebeurtenis of een ongemakkelijk gegeven. Het was een soort morele verleiding die haar fysieke aantrekkingskracht iets onontkoombaars verleende. Ze hadden maar een nacht samen doorgebracht, maar die nacht had de tastende intensiteit gehad van een liefdesrelatie, in plaats van de geoefende overgave van hedonisme.
Hoe zou zij deze wandeling ervaren? Zou ze, net als hij, het gevoel hebben deel uit te maken van een web van levende ervaringen? Francis vroeg zich onwillekeurig af in hoeverre Olivia’s relatie met de natuurlijke wereld stand had gehouden tijdens haar opleiding tot bioloog. Biologie bestond voor een groot deel uit het doden van dieren, tijdens of na de proeven die op ze werden uitgevoerd, het was een opleiding die schreeuwde om dissociatie van de rest van de natuur. Het was nooit een goed moment geweest om een ‘modelorganisme’ te zijn, een fruitvliegje, een muis, een hond, een rat, een kat, een resusaapje of een chimpansee. In de eerste jaren van zijn studie had hij zo veel vivisecties en ontledingen gedaan en zo veel laboratoriumdieren opzettelijk geïnfecteerd dat hij zich zo snel mogelijk had gespecialiseerd in plantkunde. Waarom moest elke generatie biologiestudenten de poten van levende kikkers amputeren en het kloppende hart van gekruisigde dieren bekijken, alsof ze zich wilden aansluiten bij een brute bende waarvoor de rite de passage bestond uit het plegen van een willekeurige moord? Op het hoogtepunt van zijn verzet tegen deze traditie was hij gestuit op een opmerking van Wittgenstein, niet per se heel mooi geformuleerd, maar wel een opmerking die destijds hard binnenkwam omdat ze precies zijn ongemak verwoordde over de manier van lesgeven: ‘Het fysiologische leven is natuurlijk niet het “Leven”. Net zomin als het psychologische leven. Het leven is de wereld.’ Hij mocht dan nooit zijn bul hebben gehaald als moordzuchtig bioloog, maar hij bleef een natuurwetenschapper, die het laatste zinnetje van die drie zo goed mogelijk ter harte nam. Het was geen slechte traditie om natuurwetenschapper te zijn; voor het neodarwinisme was er tenslotte het darwinisme geweest en voor het darwinisme was er Darwin zelf geweest, een man die schreef over wormen en gedetailleerde observaties van levende wezens en die zich aansloot bij verenigingen van duivenhouders en tuinierde en correspondeerde met andere natuurwetenschappers, zonder hun bevindingen af te doen als ‘voornamelijk anekdotisch’.
Francis bleef staan. Na acht jaar op Howorth had hij de paddenstoelen leren kennen die overal op het landgoed groeiden, had hij geleerd in welke bossen hij reuzenbovisten zou kunnen plukken, of porcini voor bij de lunch, en hij wist ook op welke weiden of graslanden het tere en bescheiden ogende puntig kaalkopje zijn psilocybine verborgen hield, als juwelen die in de voering van de voddige jas van een vluchteling waren genaaid. En nu was hij bijna op een cantharel gaan staan. Het bewijs dat er zich onder zijn voeten een vitaal mycorrhizaal netwerk bevond, het resultaat van een symbiotische verbintenis tussen de zwammen, die voedingsstoffen uit de aarde haalden, en de wortels van deze jonge bomen. In sommige ecosystemen werden voedingsstoffen overgeheveld van planten die gedijden naar planten die het moeilijk hadden, maar in principe had het hele netwerk veel meer tijd nodig om tot stand te komen. Het was spannend om te zien dat het verwilderingsexperiment op het land rondom zijn cottage nieuwe kennis opleverde. Tien jaar terug was het de eigenaren van het landgoed opgevallen dat steeds meer oude eiken op Howorth ziek werden en stierven; ze verloren hun kracht en her en der staken kale takken als geweien door het bladerdak. Ze haalden er een specialist bij die zei dat de eiken doodgingen door het constante ploegen waarbij de wortels werden omgewoeld en door alle pesticiden en kunstmest die over de grond werden uitgestrooid. Bomen die de vraag hadden doorstaan van scheepsbouwers, de industriële revolutie en de houtquota van de Tweede Wereldoorlog, werden genekt door verbeterde landbouwmethoden. George en Emma hadden het radicale besluit genomen om te stoppen met intensieve landbouw en op hun hele landgoed over te gaan op het herstellen van de natuur. De monocultuur van graan maakte plaats voor edelherten en damherten, Tamworthvarkens, Engelse Longhornrunderen en een kudde exmoorpony’s, ter vervanging van de dieren die in het verleden door Engeland zwierven – oerossen, tarpans en wilde zwijnen – in een landschap dat geleidelijk veranderde in een soort Engelse savanne van open grasland met her en der bomen en struiken.
Francis was twee jaar na de aftrap van het verwilderingsproject naar Howorth gekomen en had tot taak de aanwas van diersoorten in kaart te brengen en bezoekers rond te leiden op het landgoed. Hij woonde op een plek die steeds rijker werd, waar het wemelde van de nachtegalen en de tortelduiven, een plek die bepaalde diersoorten zou kunnen behoeden voor uitsterven en waar wetenschappelijke kennis werd vergaard. Zo had de grote weerschijnvlinder, die hij ergens midden in het open grasland verankerd had gezien aan een wilgentak, de gangbare opvatting onderuitgehaald dat hij een bosvlinder was. Door de landbouw was domweg de geïsoleerde wilg verdwenen voordat in wetenschappelijke verslagen de observaties werden genoteerd. In de tijd van de landbouw was er op het hele landgoed één meertje geweest met helder water – minder vervuild door nitraatstroompjes dan de rest – en daar had de zeldzame waterviolier een voorspoedig en stil bestaan geleid. Inmiddels had de violier zich verspreid naar andere meertjes en rondom al die meertjes was ook een stelsel van ‘sleuven’ ontstaan – ondiepe geultjes om regen op te vangen. Francis had wel eens aan het begin van de zomer, voordat die sleuven opdroogden, dieren zien staan bij deze kortstondige drinkplaatsen, in een dichtheid die eerder Afrikaans aandeed dan Engels; herten en runderen die dronken, eenden en waterhoentjes die zwommen, zwaluwen en libellen die door de lucht scheerden, en veldleeuweriken die met hun doordringende getjilp het gekrakeel overstemden van alle andere vogels die in de lucht boven het water en het riet dansten.
Het vlakke terrein rondom Howorth, met de zware kleigrond, gelegen in een van de dichtbevolktste delen van het land, was zo anders dan het dorp in Somerset waar Francis was opgegroeid, aan de rand van de Quantock Hills, Engelands eerste zogeheten Designated Area of Outstanding Natural Beauty. In het dorp stond een huis waar Coleridge een aantal jaar had gewoond. Een kleine vijftig kilometer verderop, in Exmoor, stond Ash Farm, waar hij aan ‘Kubla Khan’ had geschreven totdat hij werd gestoord door ‘iemand uit Porlock’ – een kustplaatsje waar Francis als kind vaak was geweest en dan het hele strand had afgespeurd op zoek naar de vandaal die de arme Coleridge zo in de weg had gezeten. Francis’ vader had ervan gedroomd dierenarts te worden, maar er was niet genoeg geld geweest om zijn opleiding te voltooien, dus was hij gaan werken bij de Taunton-tak van Lloyds, waar zijn ouders leningen hadden uitstaan voor hun kleine zuivelboerderij. Het was bedoeld als tijdelijke betrekking, maar met de hypotheek en de kosten van een opgroeiend kind was het er nooit van gekomen om terug te keren naar zijn roeping en zodoende was hij zijn leven lang tegen wil en dank bankier geweest, gespecialiseerd in landbouwleningen. Dat laatste bood hem tenminste nog de gelegenheid klanten op het platteland te bezoeken die de betrokken en ter zake kundige blik waarmee hij naar de schapen en het rundvee keek, wel konden waarderen.

[...]

 

© 2021 Edward St Aubyn
© 2021 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Nicolette Hoekmeijer

pro-mbooks1 : athenaeum