Leesfragment: Een film met Sophia

31 augustus 2021 , door Herman Koch
|

Zaterdag 4 september 2021 (16.00 uur) signeert Herman Koch zijn nieuwe roman Een film met Sophia bij Athenaeum Boekhandel Het Martyrium. Kom ook! En lees ter voorbereiding nu alvast een fragment.

Een film met Sophia is de nieuwe roman van Herman Koch, een spannende roman over de laatste film van een beroemde filmmaker en zijn fascinatie voor de jonge hoofdpersoon.

‘Weet jij misschien waar Sophia is? Ze is vannacht niet thuisgekomen en ik heb het nummer van haar vriendje niet. Bel me even.’ Zo luidt het bericht dat filmregisseur Stanley Forbes op oudejaarsavond krijgt van Karl Hermans, een gevierd schrijver. Stanley heeft Karls beeldschone zeventienjarige dochter gecast voor zijn nieuwste film, die na zijn Amerika-avontuur zijn grote comeback in Nederland moet worden. Met graagte werpt hij zich op als vaderfiguur voor Sophia. Maar tijdens de opnames van zijn mozaïekfilm, met naast Sophia een hoofdrol voor steracteur Michael Bender, worden Stanleys motieven steeds onduidelijker. Wat wil hij eigenlijk, met deze film, met dit meisje en met zichzelf? Hij weet precies waar Sophia is, maar besluit met antwoorden te wachten.

Een film met Sophia van Herman Koch is een spannende roman over de vaderlijke liefde voor een jonge actrice, de verdorven filmwereld en de kunst van het thuisblijven.

N.B. Op Athenaeum.nl brachten we ook al eens een fragment uit Finse dagen, maakten we de vergelijking tussen het toneelstuk Het diner en het boek, bespraken we Zomerhuis met zwembad en lieten we vertalers Christiane Kuby en Herbert Post aan het woord over de eerste zinnen van Sehr geehrter Herr M..

 

I

I

Dit is het. Hier ben ik. Hier blijf ik voorlopig. In elk geval tot vanavond wanneer ik dat etentje ga afbellen. Ik moet nog iets verzinnen, iets geloofwaardigs, zodat ze niet meteen doorhebben dat ik de boel zit te belazeren – dat ik gewoon geen zin heb. Als ik een boek zou schrijven, een traktaat, een essay voor mijn part, zou ik het als titel Het recht op geen zin hebben geven. Ik zou een pleidooi houden voor dat wat mij betreft fundamentele basisrecht. ‘Wat is er, ben je ziek?’ ‘Nee, ik heb geen zin. Hoor je me, is de verbinding zo slecht? Volgens mij heb je me heel goed gehoord, maar goed, ik zal het nog één keer herhalen. Ik heb geen zin. geen zin!’ Daarna zet je je telefoon uit. Vanaf nu hoeft hij ook niet meer aan, de boodschap is overgekomen. Ze kunnen terugbellen, iemand zal misschien een poging doen om je alsnog over te halen, een ander zal je op je plichten proberen te wijzen. ‘Dit was al heel lang geleden afgesproken, dit staat al weken vast, je had op z’n minst het fatsoen kunnen hebben om…’ Maar nee, niemand zal op mijn gevoel kunnen spelen, niemand zal me van gebrek aan fatsoen kunnen beschuldigen, ze zullen allemaal dezelfde boodschap te horen krijgen: ‘Dit nummer is momenteel niet in gebruik.’
Ik ga iets verzitten. Het enige nadeel van lang in een half liggende, half zittende positie verkeren: het plakt. Het plakt op plekken waar je niet zoveel aan kunt doen. Je moet de stof van je broek of T-shirt tussen je vingers nemen en even lostrekken van de huid. Ik heb een korte broek aangetrokken en mijn favoriete, al dagen niet gewassen T-shirt. Dezelfde broek en hetzelfde T-shirt als gisteren en eergisteren, wat zeg ik: al sinds vrijdag. Het is nu dinsdag. De meeste etentjes waar je geen zin in hebt vallen op vrijdag of in het weekend. Voor iemand zoals ik, die niet op etentjes zit te wachten, is het weekend de gevarenzone. Andere mensen vervelen zich, ze zijn niet in staat om zichzelf te vermaken, ze hebben de hele week gewerkt, ze kunnen zich een weekend met niets in de agenda simpelweg niet voorstellen. Voor mij zijn de mooiste weekenden die waar van vrijdag tot maandag niets in de agenda staat. Een weekend als een open zee, het blauw van het water strekt zich uit tot ver voorbij de horizon. De leegte is mijn beste vriend. Uren, dagen zonder obstakels, een vrije doortocht tot aan de maandag.
Wat het nog gecompliceerder maakt is dat dit een meer dan normaal lang weekend is. Een uitgerekt weekend, kun je beter zeggen. Gisteren, maandag, telde al niet meer echt mee als gewone dag. Morgen is het 1 januari. De eerste dag van het nieuwe jaar. Wie op oudejaarsdag etentjes afbelt moet met een extra goed excuus komen. Goedbeschouwd is het enige obstakel op deze dinsdag het telefoontje dat ik vroeg of laat zal moeten plegen. In het ideale scenario bel ik nu al, dan ben ik ervan af. Zoals je een pleister beter niet langzaam van een wond af trekt maar in één keer. Het doet even pijn, daarna zal de wond kunnen ademen. Maar het risico is te groot. Als ik te vroeg afb el kunnen ze zich hergroeperen. Ze kunnen iemand afvaardigen om me op andere gedachten te brengen. Ik zou de gordijnen moeten dichttrekken, moeten doen alsof ik niet thuis ben. Maar dat sluit al meteen een paar afbelopties uit. Wie ziek is, wie met griep thuis ligt, kan nergens heen, die kan ook nergens anders zijn dan thuis. Griep is sowieso moeilijk na te spelen, in het ideale scenario heb je een stem waar ze het meteen al aan kunnen horen. Iets raspends, iets hees en fluisterends, als een zeehond die zich schor heeft geschreeuwd naar de met vissen gooiende oppasser. Meestal hoef je met zo’n stem al niks meer te zeggen, zeggen ze het zelf al. ‘Wat klink je hees? Ben je ziek?’ De echte griep heb ik altijd als een goede vriend verwelkomd. Je probeert het plezier niet in je hese stem te laten doorklinken. Het ongeremde plezier dat je elke keer weer opnieuw beleeft aan het alles afbellen met een geldige reden. Het leven komt tot stilstand. Beter dan dit zal het de komende dagen echt niet worden.
Het liefst had ik gisteravond de eerste rillingen gevoeld, vannacht de eerste koortsdroom gehad, waaruit ik nat van het zweet maar blij zou zijn ontwaakt omdat het etentje, het heffen van de champagneglazen om middernacht en het afsteken van het vuurwerk definitief zonder mijn aanwezigheid doorgang zouden vinden. Het is al te laat, ze gaan het niet alleen voor mij verzetten. Ze kúnnen het niet eens. Je kunt het begin van een nieuw jaar niet verzetten. Soms kan er geen mooiere muziek in je oren klinken dan de teleurstelling van de ander. Want teleurgesteld zijn ze wel, dat laten ze je duidelijk merken. Je behoort nu eenmaal niet tot die categorie aanwezigen die makkelijk gemist kan worden.
Het is twaalf uur. Het begin van de middag. Voor het etentje dienen we rond halfnegen vanavond te verzamelen. Ik spreek uit ervaring wanneer ik zeg dat het sowieso een van de mindere etentjes zal worden. Na een van de vorige dinertjes waarbij ik verstek had laten gaan, vertelde een van de aanwezigen me in vertrouwen dat het toch anders was geweest. ‘Hoezo, “anders?”’ drong ik aan. ‘Nou ja, gewoon anders. Net of er iets ontbrak. Je werd echt gemist. Maar dat hoef ik jou toch niet te vertellen?’ Ze hadden eerder opgebroken dan gebruikelijk, het niet laat gemaakt. ‘Je-weet-wel-wie had nu het hoogste woord,’ zei een ander. ‘Ik moest er de hele tijd aan denken dat hij dat nooit zou hebben gedurfd als jij erbij was geweest. Hij greep zogezegd zijn kans. Maar hij is jou niet, als ik zo duidelijk genoeg ben. Een paar zaten openlijk te gapen.’
Ja, ik heb al eerder verstek laten gaan. Dat maakt het telefoontje dat ik straks moet plegen extra lastig. Belastend. Toch is er geen andere weg. Twee keer achter elkaar. Ik hoor een stem aan de andere kant van de lijn zeggen: ‘Alweer? Het is niet waar. Zeg me dat je een grap maakt.’ Het is niet anders. Ze zullen er langzaam aan moeten wennen dat ik helemaal niet meer kom.
Ik lig hier nu vanaf tien uur vanochtend. Meteen na het ontbijt ben ik gaan liggen. Ik wist toen nog niet dat ik ging afbellen. Ik wist wel dat ik het wilde, dat ik niets liever wilde, maar nog niet dat ik het echt ging doen. Hier moet ik voorzichtig zijn. Ik heb het nog niet gedaan. Puur theoretisch is het nog mogelijk dat ik me om vijf uur ga douchen en scheren. Dat ik me ga aankleden, dat ik ga nadenken over wat ik zal aantrekken. Maar dan is er elke keer weer de voorstelling van de gedekte tafel waaraan de anderen al aan het aperitief zijn begonnen – ik heb er de afgelopen jaren een gewoonte van gemaakt om als laatste te arriveren. Tot nu toe hebben ze zich verveeld, het is van hun gezichten af te lezen. De opluchting. Denken ze er weleens aan hoe vermoeiend het is om anderen zo duidelijk hun opluchting te zien tonen over het feit dat je ten slotte toch gekomen bent? Hoe dat voor mij moet zijn? Het zit hem in de verwachtingen. Die zijn altijd hooggespannen. Te hooggespannen, denk ik inmiddels. Ik kan het niet meer waarmaken. De laatste keer – dus voor het vorige etentje dat ik had afgezegd – vroegen ze me allemaal of het wel goed met me ging. Of er iets was. ‘Nee, niets,’ probeerde ik nog. ‘Wat zou er moeten zijn?’ Dat ik zo stil was, zei de een. In gedachten verzonken, zei een ander. Of ik er niet helemaal bij was. ‘Ben je ziek?’ vroeg de brutaalste van het stel. En had ik het toen maar gezegd, dan was ik van alles af geweest. Ja, ik ben ziek. Een simpele mededeling. De hele tafel zou stilvallen. Messen en vorken zouden naast de borden worden gelegd, glazen zouden halverwege een slok terug op het witte tafelkleed worden geplaatst. Een enkeling zou zelfs niet meer durven kauwen.
Maar dan? Hoe verder? Ziek van alles, was dat ook een algemeen erkende ziekte? Of zou iedereen alleen maar opgelucht ademhalen? Ziek van dit. Ziek van jullie. Bij de mededeling dat ik ziek was, zouden ze nog zeggen dat ik ze echt had laten schrikken. Ze hadden aan kanker gedacht, aan iets ongeneeslijks met veel levensrekkende behandelingen. Niet aan een algemene gesteldheid waarbij de patiënt alleen maar weg wil. Naar huis. Het is dezelfde gesteldheid die me vanochtend na het ontbijt op deze bank heeft doen plaatsnemen.
Ik kijk naar buiten. Het is een mooie dag. Zonnig, met witte wolken. Ik zou een eindje kunnen gaan lopen, het fietspad af en daarna verder langs het kanaal. Maar ik kan niets riskeren. Iemand zou me kunnen zien. Iemand die later onder ede zal verklaren dat hij me de middag voor het etentje nog heeft zien lopen. Langs het kanaal, zo fris als een hoentje! Die was toen echt niet ziek, hoor. Als ik het excuus van griep nog wil gebruiken, moet ik de hele dag binnenblijven.
Ik bedenk nu opeens dat ik niet meer weet met welk excuus ik de vorige keer heb afgebeld. Ook griep? Dan is een tweede keer in zo korte tijd, binnen drie maanden, ronduit verdacht. Of was het misschien voedselvergiftiging? Het eten van een bedorven garnaal of mossel? Een puddinkje dat over de datum was? Je kunt een paar onsmakelijke details verstrekken. Het kwam er van voren en van achteren uit, als water uit een fontein. Brak water, verduidelijk je nog. Alsof er een put overloopt. Meestal is dat wel afdoende. Ze wensen je het beste, je hoeft niet voor je eigen geloofwaardigheid een week het bed te houden. Een voedselvergiftiging is doorgaans binnen vierentwintig uur wel weer klaar.
Ik weet het niet meer. Voor de veiligheid moet ik iets anders verzinnen. Of niet verzinnen. Ik kan ook hier bovenaan de trap gaan staan en me laten vallen. Iets breken. Ik kan een plotseling gestorven familielid uit mijn duim zuigen. Een halfbroer in Canada. Ze durven je niet tegen te spreken. Ze hebben je nooit eerder over de halfbroer gehoord, maar het kan, het is niet onmogelijk. Je hebt meteen een ticket geboekt, je vliegt vanavond nog naar Toronto. Volgende keer ben je er weer bij.
Het dieptepunt van al deze overpeinzingen is bereikt wanneer je overweegt om toch te gaan. Omdat toch gaan van alle opties gewoon de makkelijkste is. Je hoeft niets te verzinnen, niets uit te leggen. Je lacht breeduit. Je slaat mensen op de schouder. Kust anderen drie keer op de wangen. Je gaat zitten, iemand heeft al een biertje voor je neergezet. Maar het dieptepunt heet alleen maar zo omdat je erdoorheen moet. Je daalt af naar, inderdaad, het diepste punt. Je gaat helemaal kopje-onder. Maar aan de overkant klauter je de andere oever op, naar boven. Je gaat niet. Je gaat echt niet. Je bent nu zekerder van jezelf dan voor het bereiken van het dieptepunt. Alleen heb je nog altijd geen geldig, geloofwaardig excuus.
Op de bank, naast de linkerpijp van mijn korte broek, begint mijn telefoon te zoemen.

[...]

 

© 2021 Herman Koch

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum