Leesfragment: Een gesloten tuin – een verzegelde bron

12 oktober 2021 , door Arnon Grunberg
| |

Vandaag verschijnt de nieuwe Bijbelvertaling (NBV21), en gelijktijdig Een gesloten tuin – een verzegelde bron. Tien schrijvers over de betekenis van de Bijbel. Wij brengen een fragment uit Arnon Grunbergs bijdrage.

‘De woorden zijn vele eeuwen oud, en zijn talloze keren herhaald, en toch lijken ze nog niet tot ons te zijn doorgedrongen, of toch niet voldoende,’ aldus Kristien Hemmerechts. ‘Vraag en er zal gegeven worden. Dan vraag ik een wereld waarin het waardevolle uit de Bijbel, het Oude Testament zowel als het Nieuwe, eindelijk in de praktijk wordt gebracht. Amen.’

Ter gelegenheid van de verschijning van de nieuwe Bijbel op 14 oktober 2021 buigen tien schrijvers zich over de betekenis van de Bijbel in de eenentwintigste eeuw: Désanne van Brederode, Arnon Grunberg, Kristien Hemmerechts, Guus Kuijer, Fik Meijer, Christine Otten, Willem-Jan Otten, Anne Vegter, Annelies Verbeke en Frank Westerman. Sommigen doen dat vanuit religieuze inspiratie, anderen vanuit de gedachte dat de Bijbel veruit het invloedrijkste boek is in de westerse cultuur. Samen geven de schrijvers een caleidoscopisch en verrassend beeld van het belang dat de Bijbel heeft in onze tijd.

N.B. Eerder besprak Pieter Hoexum voor ons Guus Kuijers De Bijbel voor ongelovigen en publiceerden we voor uit deel 6 van die herschrijving. Van Arnon Grunberg publiceerden we eerder voor uit De dood in Taormina, Bezette gebieden, De joodse messias, Goede mannen, MoedervlekkenHet bestand, Apocalyps en Huid en haar, en bespraken we Aan nederlagen geen gebrekDe man zonder ziekte en Brieven aan Esther. Lees ook, ten slotte, de eerste zin van Arnon Grunbergs Tirza, vertaald door Sam Garrett.

 

Uitgespuwde gebeden

1)

Als het onzegbare bestaat – de Franse filosoof Jacques Derrida (1930-2004) stelt dat de dichter Paul Celan (1920-1970) gehoor geeft aan de roep van het gedicht ‘tot herdenking van het onzegbare’ –, dan moet het zegbare er ook zijn. Was alles onzegbaar, dan zou dit onderscheid overbodig zijn en zou van de menselijke taligheid slechts een absurditeit overblijven.
Intuïtief zullen de meeste mensen erkennen dat er inderdaad behoorlijk wat zegbaar is. Zelfs wie moet communiceren met vreemdelingen met wie hij geen taal gemeen heeft, is doorgaans in staat – met handen en voeten, zoals dat heet – basale mededelingen te doen. Ik heb honger. Ik heb pijn. Ik wil dat brood kopen. De vraag ‘Waar is God?’ – an sich een basale vraag – wordt al wat ingewikkelder.

2)

Taal sluit altijd uit. Er zijn zij die deze taal beheersen, er zijn zij die dat niet doen. Idealistische pogingen een wereldtaal te beginnen (zoals Esperanto) zijn grotendeels gestrand. Het Engels is weliswaar een officieuze lingua franca, maar ook daar wordt onderscheid gemaakt tussen ‘native speakers’ en zij die dat niet zijn. Denk in dit verband aan de Nederlandse uitdrukking ‘steenkolenengels.’ Men zou ook haast vergeten dat er nog altijd volksstammen zijn die geen Engels spreken.
Jargon, zoals men dat kan aantreffen in het leger en academische kringen, is ook een manier om binnen en buiten van elkaar te scheiden. Jargon zou een indicatie kunnen zijn voor bepaalde expertise: ‘Ik heb Heidegger grondig bestudeerd, mijn jargon is het bewijs daarvoor.’ Maar het is ook mogelijk dat jargon geen indicatie is voor waarlijke expertise, maar vooral bedoeld is andersoortige mensen – bijvoorbeeld zij die Heidegger niet hebben bestudeerd – buiten de poort te houden. Misschien is de primaire functie van taal wel om mensen in en uit te sluiten. Niet om iets te zeggen – wat ook wel communiceren wordt genoemd –, al is de vuistslag tevens een vorm van communicatie, maar om aan te geven met wie men een gemeenschap vormt en met wie niet, wie vreemdeling genoemd moet worden en wie niet. Dialecten geven, meer nog dan ‘officiële talen’, de grenzen van de gemeenschap aan. In de Alpen schijnt in het ene dal een ander dialect te worden gesproken dan in het aangrenzende dal, terwijl er hemelsbreed maar een paar kilometer tussen zit. De ambtelijke taal – het Algemeen Beschaafd Nederlands, Hochdeutsch is een ander voorbeeld – is veeleer bedoeld om zaken te doen met lieden met wie men zich in een bestuurlijke eenheid bevindt, maar met wie men verder niet bijzonder veel gemeen heeft. Zoals de inspecteur der belastingen. De opkomst van de natiestaat, met elementen als centralisatie en een parlement, heeft een gemeenschappelijke ambtelijke taal noodzakelijk gemaakt. Althans, wanneer men er zorg voor wil dragen dat belastingheffing meer is dan bruut plunderen. Als taal het domein van het nut en het nuttige wordt binnengesleept, dan blijkt die taal voornamelijk het al te menselijke bruidskleed te zijn dat verdere onaangenaamheden dient te voorkomen. (‘U hebt drie weken de tijd om uw schuld te voldoen, anders wordt er overgegaan tot beslaglegging.’) De taal van het nut is de stem van de macht.

3)

Heilig is de plek die niet betreden mag worden. De heilige mens is de onaanraakbare mens. Tegenover het heilige, het sacrale, staat zoals bekend het profane. Dat wat secularisering wordt genoemd, is een proces van onvermijdelijke ontheiliging. Maar waar alles profaan is, is ook niets meer profaan. Met andere woorden: waar alles profaan is gaat de burger zelf bepalen wat heilig is. Mijn baby is heilig. Maar de baby van de buren uiteraard niet. Zeker, alle kinderen zijn een beetje heilig verklaard, die heiligverklaring betekent in de praktijk hooguit dat men de buurman, als die zich ontpopt als pedofiel, min of meer ongestraft dood mag slaan. Het ware effect van de heiligverklaring blijkt legitimatie van de eigen agressie. ‘Blijf met je gore poten van mijn heiligdommen af.’
Ook de crime passionnel valt in deze categorie: ‘Blijf van mijn vrouw af, of u zult het met gebroken benen, een gebroken kaak en misschien zelfs de dood bekopen.’ Het reëel bestaande heilige is in werkelijkheid latente agressie.
Waar iedereen zelf bepaalt wat heilig is, zal de gemeenschap verbrokkelen, zoveel moge duidelijk zijn. Frans Kellendonk beschreef die ontwikkeling jaren geleden al. De vraag is: hoeveel gemeenschap hebben mensen nodig?
Precies daarover gaat het maatschappelijk debat van de laatste decennia, en wie dat debat een beetje volgt weet dat de Bijbel lezen verkwikkender is.

4)

De autoriteiten en hun instituten zijn ontmaskerd, de helden zijn gevallen of gedemocratiseerd – wat voor de held slechts een andere manier van sneuvelen is. Lang was het chique om te beweren dat de ‘grote verhalen’ niet meer verteld konden worden. Allicht een effect van de onvermijdelijke secularisatie: de heilige plekken zijn toeristenattracties geworden, de grote verhalen duren ons te lang. Misschien is Mekka nog een waarlijk heilige plek, omdat de niet-moslim daar niet mag komen, maar zelfs dat zou ik niet met zekerheid durven te zeggen. Overigens geen kwaad woord over toeristen; je moet een gemakzuchtige snob of een waarlijke mensenhater zijn om de mens ná God, die eeuwige toerist, zijn schamele attracties te ontzeggen.
Het kleinste kamertje dat goed op slot kan is de laatste heilige plek, het toiletpapier het laatste heilige geschrift. Geen wonder dat men dat in tijden van nood hamstert. Wie wil tijdens een periode van grote onzekerheid zonder het heilige geschrift komen te zitten? Wij schrijven ons testament met onze anus, maar weer geen hond die het leest.

5)

‘In het begin was het Woord.’ Zo luidt de eerste zin van Het evangelie volgens Johannes. (Ik baseer me op de nieuwste Bijbelvertaling.) Dat woord is niet het Nederlandse woord en ook niet het Duitse, Franse of Engelse. Welk woord is het dan wel? Het is het idee van het woord, de betrekkelijk abstracte gedachte dat de mens naamgever is. De dingen een naam geven, is de dingen scheppen. Hier is de roos, daar is de tulp. Hier woont het goede, daar bivakkeert het slechte.
In Genesis 11 wordt het probleem van de verschillende talen benoemd. Er was een tijd dat de mensen één taal spraken, en in die tijd bouwden zij een toren ‘die tot in de hemel reikt’. Dat beviel God niet en om aan hun hoogmoed een eind te maken, bracht hij ‘spraakverwarring’ onder hen teweeg. In Genesis wordt ook gesuggereerd dat de wens om een toren te bouwen die tot in de hemel reikt, wat ik interpreteer als wedijveren met God en dus met hoogmoed, het gevolg was van het spreken van één taal. Die toren is overigens gesitueerd in een stad, Babylon, waardoor de indruk wordt gewekt dat taal, metropool en menselijke hoogmoed nauw met elkaar samenhangen. De metropool is het broeinest van onze zelfoverschatting. En daarmee van onze zelfverachting.
God had geen oog voor het offer van Kaïn, maar wel voor het offer van Abel; daarom sloeg Kaïn Abel dood. De eerste moord, een broedermoord uiteraard, was een crime passionnel – ‘Hoe kan het zijn dat de Heer meer van jou houdt dan van mij?’ De nijd en de seksuele jaloezie verklaren niet alles, maar wel veel. ‘Mijn offer is niet gezien, mijn pijn is niet erkend, mijn prestaties zijn niet beloond, en mijn kinderen worden op school gepest.’
Als wij allemaal een Kaïn voor een Abel zijn, zoals Primo Levi (1919-1987) beweert, dan betekent dat ook dat wij vooral willen dat onze offers worden geliefkoosd, worden gezien. De mens is het dier dat het offeren niet kan laten en dat dat offer altijd weer in verband zal brengen met liefde.

[...]

 

© 2021 de auteurs en Uitgeverij Querido Facto

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum