Leesfragment: Een wonderbaarlijk politicus

10 januari 2021 , door Hubert Smeets
| | |

14 januari verschijnt Hubert Smeets’ biografie Een wonderbaarlijk politicus. Hans van Mierlo, 1931-2010. Wij publiceren voor!

Hans van Mierlo – de onzekere jongen uit een Brabantse patriciërsfamilie – kwam laat tot bloei. Pas toen hij na een moeizame rechtenstudie in het katholieke Nijmegen op 29-jarige leeftijd in Amsterdam ging wonen, vond hij, meevarend op de golf van veranderingen in de jaren zestig, zijn plek: eerst als journalist en vanaf 1966 als partijleider van D66. Van Mierlo stond aan de wieg van twee van de bijzonderste regeringen van de twintigste eeuw: het progressieve kabinet-Den Uyl (1973-1977) en de paarse kabinetten-Kok (1994-2002). De belofte van een nieuw bestel wist hij nooit in te lossen. Staatkundige hervormingen kwamen niet van de grond. Het ideaal van één progressieve volkspartij werd een desillusie. Maar al die jaren bleef de ongedisciplineerde libertijn met zijn intellectuele uitstraling de politieke tolk van Nederlanders die streefden naar individuele vrijheid in een sociale rechtsstaat.

Journalist en historicus Hubert Smeets, die als eerste Van Mierlo’s privéarchieven mocht inzien, laat zien hoe politiek voor de twijfelaar Van Mierlo een intellectuele levenshouding was, geen kille machtsstrijd – al was hij niet vies van de macht.

Een wonderbaarlijk politicus is het portret van een zoeker en een tobber, van een politicus die geen politicus was, maar Nederland wel vormgaf.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Smeets' boek De wraak van Poetin.

 

1 Valse start

Bankierskind in crisistijd

Armoe is anders. Maar er dreigt wel onheil voor het bankiersgezin Van Mierlo in Breda als hun zoon Hans op 18 augustus 1931 wordt geboren. De economische crisis, die in de herfst van 1929 is ontketend door de beurskrach op Wall Street, is overgewaaid naar Nederland.
Ook in West-Brabant zien de cijfers er beroerd uit als Henricus Antonius Franciscus Maria Oliva Van Mierlo, roepnaam Hans, ter wereld komt. Op die druilerige dinsdag 18 augustus 1931 bericht de plaatselijke krant dat De Machinefabriek Breda een verlies van ruim 80.000 gulden heeft geleden. De crisis reikt verder dan deze ooit zo trotse producent van stoomlocomotieven. De stad moet de huren van gemeentewoningen verlagen, omdat de bewoners die niet meer kunnen betalen. Ook de alom gerespecteerde familiebank Van Mierlo en Zoon staat op omvallen. Dat is niet alleen een angstaanjagend vooruitzicht voor de spaarders en ondernemers van Breda, maar ook voor directeur Toon van Mierlo en zijn vrouw Zus van der Schrieck, de jonge ouders van Hans.

*

In april 1929 was Toon van Mierlo op bijna 27-jarige leeftijd getrouwd met de drie jaar jongere Zus. Van Mierlo had haar, telg uit een welgesteld katholiek gezin in Rotterdam, leren kennen toen hij als brancardier op de trein naar bedevaartsoord Lourdes pelgrims begeleidde. Ze zouden veel kinderen krijgen.
Toen hun oudste kind Noor werd geboren, was Toon van Mierlo een van de directeuren bij de familiebank Van Mierlo en Zoon.
De bank was in 1884 opgericht door Toons vader Koos van Mierlo. Die was op het idee voor een eigen bank in Breda gekomen nadat hij in Amsterdam in de leer was geweest voor het effecten. en kassiersvak. Omdat hij in 1884 pas drieentwintig jaar was en wettelijk nog te jong was voor de stichting van een bank, had zijn vader Petrus Roverius van Mierlo, de overgrootvader van Hans, meegetekend voor de noodzakelijke vergunningen. Vandaar de naam Van Mierlo en Zoon.
De familiebank hoefde vanaf het begin niet tegen de stroom op te roeien. De Van Mierlo’s hadden hun vleugels halverwege de negentiende eeuw uitgeslagen en beschikten aan het eind van de negentiende eeuw over een rijk netwerk in Breda en omstreken.
Talrijke sleutelposities in rechterlijke macht en openbaar bestuur waren in handen van de dynastie Van Mierlo. De betovergrootvader van Hans van Mierlo was in 1849-1850 kortstondig lid van de Eerste Kamer geweest. Zijn zoon Petrus Roverius maakte naam als chirurg, huis. en stadsarts. Wanneer Breda weer eens werd getroffen door cholera of een andere epidemische ziekte stond hij paraat en verleende hij minder vermogende patiënten vaak gratis zorg. Daarnaast was hij betrokken bij de oprichting van het Stedelijk Gymnasium, een schooltype dat net als de op de middenklasse gerichte hogereburgerschool (hbs) in het laatste kwart van de negentiende eeuw in Nederland opgang maakte. Dat alles bleef niet onopgemerkt. In de binnenstad kwam er een Doctor van Mierlostraat. En koning Willem iii en koningin Wilhelmina eerden de overgrootvader van Hans van Mierlo met een lintje.
Behalve notabel was de familie ook bemiddeld. De Van Mierlofs bezaten mooie panden in de Nieuwstraat en de Tolburgstraat — inclusief vijf koetsen en eigen chauffeurs. De vrouw des huizes hoefde nooit te werken en had voldoende geld voor dienstmeiden en gouvernantes. Ze ‘heeft in haar hele leven nooit een aardappel geschild of een bed opgemaakt. En daar was ze nog prat op ook!’ vertelde een familielid een eeuw later.
Geen wonder dat de Van Mierlo’s in het Blauwe Boekje van Nederlands Patriciaat stonden. Ze drongen zelfs door tot het rode Nederland’s Adelsboek toen Hans’ grootvader Koos van Mierlo in 1889 met baronesse Oliviera van Goltstein van Hoekenburg trouwde.
Deze verbintenis tussen blauw en rood blijkt begin jaren dertig een reddende engel te zijn.
Terwijl zijn vrouw hoogzwanger is, is er in de zomer van 1931 ineens nood aan de man voor Toon van Mierlo. Een fatale ‘bankrun’ dreigt. Toen de eerste tekenen zich aandienden, had hij alles wat los en vast zat al verkocht om de rekeninghouders te kunnen blijven uitbetalen. Maar het blijkt onvoldoende. Van Mierlo en Zoon staat op omvallen. De enige die dat noodlot kan afwenden, is grootmoeder Oliviera. De baronesse van Goltstein van Hoekenburg had na de Rode Oktoberrevolutie van 1917 een veer moeten laten. Een derde van haar geld, dat ze had belegd in Russische spoorwegaandelen, was ze kwijtgeraakt toen de bolsjewieken het spoornet zonder enige vergoeding hadden geconfisqueerd. Maar oma is in 1931 nog rijk genoeg om te voorkomen dat de familiebank onderuitgaat.
Op een zondag in de zomer van dat jaar verzamelt de familie zich na de mis in het bolwerk aan de Tolbrugstraat om het vonnis over de bank te vellen. Opa Koos van Mierlo, vader Toon en alle broers en zusters (plus hun mannen en vrouwen) zitten in de woonkamer te wachten op grootmoeder Oliviera, die boven op haar slaapkamer aan het wikken en wegen is. Ook twee vertegenwoordigers van het bisdom Breda en een paar notarissen hebben zich gemeld, de eersten voor geestelijke bijstand, de juristen voor de zakelijke afhandeling van de zaak.
De schoonzoons en schoondochters hopen dat de baronesse het beulswerk overlaat aan de financiële markten. Een reddingsoperatie zou zonde zijn van het familiekapitaal en dus van hun potentiële erfenis, vinden ze. Oma blijkt er anders over te denken, wanneer ze de trap is afgedaald om zich bij het familieberaad beneden te voegen. ‘Ze had een zilveren beursje bij zich, alsof daar al het geld in zat. Ze ging zitten en zei bedaard: “Ik heb besloten dat alle cliënten tot de laatste cent betaald worden.” Even was ze stil, toen: “Opdat later mijn kinderen rechtop kunnen lopen door de straten van Breda.” Niemand durfde iets te zeggen.’ Per notariële akte laat Oliviera van Goltstein van Hoekenburg vervolgens vastleggen dat de bank ‘haar verplichtingen ten volle zal nakomen’. Om dat te financieren mag al haar vermogen in onderpand worden gegeven. ‘Zelfs het woonhuis zou mogen worden bezwaard doch niet zonder haar toestemming worden vervreemd.’
De familiebank is daarmee nog niet uit de brand. Er moet meer gebeuren. De tijd van irrationeel familiair beheer is voorbij. Van Mierlo en Zoon wordt omgezet in een naamloze vennootschap. Voor de vader van Hans van Mierlo is geen plaats meer in Breda. Oom Gerrit van der Schrieck – de broer van Hans’ moeder – moet de bank uit het moeras trekken. Toon van Mierlo wordt weggepromoveerd. Hij kan kiezen tussen het assurantiekantoor van de bank en de steenfabriek in Etten, die ook eigendom is van Van Mierlo en Zoon. Hij kiest voor de fabriek, waar hij directeur wordt, maar nog wel het wakende oog van zwager Gerrit als president-commissaris moet verdragen. Hij draagt dit lot onbekommerd. Anders dan zijn vrouw Zus, die wat intellectueler maar ook somberder is, is vader Toon van Mierlo zonniger en socialer van aard. Hij leidt de steenfabriek met plezier en wordt gewaardeerd door de andere Brabantse baksteenwerkgevers.
Met deze machtsoverdracht doet een boven-Moerdijkse ambitie haar intrede in het gezin. De Van der Schriecks zijn kinderen van een handelaar bij de Steenkolen Handelsvereniging in Rotterdam, die ooit de drank afzwoer, de kerk omarmde en daarna elke dag ter communie ging. Zo diep doorleefd is het katholicisme van de Van Mierlo’s nooit geweest. Hans van Mierlo zal het contrast later zo omschrijven: de Van der Schriecks waren ‘een familie die in veel opzichten het tegendeel was van de Van Mierlo’s: scherpzinnig, onevenwichtig, getalenteerd (ook voor het ongeluk), opportunistisch, geestig, en van de wereld. Ze waren niet rijk, maar wilden dat graag worden.’
Voor het gezin is dat wennen. De familiebank vaart er wel bij. Onder leiding van Gerrit van der Schrieck klimt Van Mierlo en Zoon weer omhoog. De bank, die het bisdom Breda en het ziekenfonds als klanten had behouden, begon bij de herstart in 1931 met een kapitaaltje van 500.000 gulden, een balanstotaal van 3,2 miljoen gulden en negen medewerkers. In 1933 maakt de bank al een kleine winst van 130.000 gulden. Medio jaren dertig zijn de nijpendste schulden afgelost. Van Mierlo en Zoon begint aan een tweede leven met bijkantoren in Bergen op Zoom, Oudenbosch en Roosendaal en een filiaal in Brussel. Die expansie gaat na de oorlog door. Rond 1952 heeft de bank ook nog eens vestigingen in Antwerpen, Tilburg, Den Bosch, Eindhoven, Waalwijk, Oosterhout, Oss, Etten-Leur, Dongen en Rijen. Met een balanstotaal van 81,2 miljoen gulden, een winst van 4,6 miljoen gulden en 330 personeelsleden is Van Mierlo en Zoon dan groter dan de prestigieuze concurrent Van Lanschot uit Den Bosch.10 Dat is het signaal voor Gerrit van der Schrieck om zijn succes te gelde te maken. Eind oktober 1952 verkoopt hij Van Mierlo en Zoon met behoud van eigen naam aan de Twentsche Bank. De aandeelhouders krijgen 150 procent boven op de koers per aandeel plus 150 gulden in contanten. Kortom, een zeer lucratieve deal.

*

Als baby en kleuter heeft Hans van Mierlo er geen weet van dat de familiebank langs de rand van de afgrond heeft gescheerd. Zijn leven in Ginneken, een dorp voor de welgestelden net buiten Breda, speelt zich af tussen thuis en school. Het gezin woont daar sinds 1934 in een statig pand aan de Wilhelminastraat 10. Iets verderop in de straat staat de Laurentiuskerk, waar Hans van Mierlo in het koor zingt, en de gelijknamige school, waar hij in 1937 naar de eerste klas gaat. Die kindertijd draait om geluiden en geuren. ‘Dat gierende geluid van de lintzaag’ van de klompenman of de ‘stinkende toiletten, buiten op de cour’ op school. En om onderwijzer Raats: ‘Die hield er lijfstraffen op na, maar verder was het een schat van een manneke. Kogelrond was hij. Hij gooide een krijtje de klas in, met ongelooflijke precisie. Dat moest je dan terug komen brengen en op zijn lessenaar leggen. Hij gaf je een kans, als je snel was. Maar ik heb nooit de tik op mijn vingers kunnen ontlopen.’
Thuis regeert het standsbewustzijn van zijn moeder. Boeken lezen en (verdienstelijk) pianospelen zijn uitingen van die culturele status. Vader Toon toert graag rond in open auto’s of op de motor en luistert liever radio, het nieuwe massamedium van die jaren. In het gezin zijn tot de oorlog bijna steeds drie dienstbodes werkzaam. Alleen de twee jongste kinderen groeien op zonder kinderjuf. Als oudste zoon wordt Hans van Mierlo, omringd als hij is door zusjes, vaak als een prinsje behandeld. Deze burgerlijke levensstijl zegt uiteraard weinig over groot en klein verdriet. Het grootste ongeluk voor het gezin is het noodlot dat de jongere zus Jenneke treft. In 1938 wordt het meisje, anderhalf jaar oud, ernstig ziek door de complicaties van een koepokkenvaccinatie. Fysiek redt ze het net, geestelijk niet. Jenneke wordt hulpbehoevend, het zorgenkind van het gezin, om wie oudste zus Noor zich op aandringen van de huisarts altijd zou blijven bekommeren. Een ‘rampjaar’, aldus Van Mierlo zelf. ‘Littekens bemoeilijkten alles: spreken, bewegen, lopen.’
De buitenwereld en de grote stad zijn voor de kinderen in die jaren nog ver weg. Breda wordt bestierd door een kleine groep burgerlijke, adellijke dan wel nieuwe industriele dynastieen. Het zijn de families Van Ingen Housz (artsenij, handel, kunst), Smits van Waesberghe (bier), Stulemeier (kunstzijde en bouw), Klep (giet- ijzeren fornuizen), Van Iersel (chocolade), De Bont (snoep), Dankers (schoonmaakmiddelen) en natuurlijk Van Mierlo die de stad sinds de eeuwwisseling beheersen.
Hun posities hebben ze te danken aan de bijzondere sociaal-economische infrastructuur van West-Brabant. Breda biedt in de jaren dertig plaats aan een combinatie van eigentijdse consumptie-industrie, agrarisch bedrijvigheid en handel. De Hollandsche Kunstzijde Industrie (hki) is goed voor 1200 arbeidsplaatsen. Smidse Etna verkoopt in half Nederland zijn kachels, haarden, ovens en fornuizen. Rond de suikerbieten in West-Brabant ontwikkelt zich een conserven. en snoepbranche met merken als Hero, Kwatta en Faam. Door deze relatief jonge agro-industriele basis staat de regio iets steviger in de schoenen dan bijvoorbeeld textiel- en sigarenstad Tilburg en is ze beter opgewassen tegen de concurrentie, ook uit België en Duitsland. Door hun jeugdigheid zijn de bedrijven er innovatiever dan de concurrentie. Zo opent conservenbedrijf Hero in de jaren dertig een fabriek voor Perl, een koolzuurhoudende drank op basis van appelsap, en grijpt hki de recessie aan om de gesponnen draden voortaan niet meer in strengen maar alleen nog in spoelen in de handel te brengen.
Desondanks is Breda niet immuun voor de crisis. Vooral onder de vrouwen, een kwart van de beroepsbevolking, en jongeren is er veel verborgen werkloosheid. Het is geen toeval dat Breda zich meteen aanmeldt voor het plan ‘Segoba’ (afkorting voor ‘sport en geestelijke ontwikkeling brengt arbeidskracht’), waarmee de katholieke minister Carl Romme van Sociale Zaken in 1937 het ‘hangen en klitten’ rond de stempelkantoren wil tegengaan. In de kerken maant monseigneur Petrus Hopmans, van 1914 tot 1951 bisschop van Breda, de gelovigen tot ‘gebeden en boetedoening’. Deze combinatie van roomse gehoorzaamheid en gelatenheid werkt. Communisten en vakbondsactivisten bijten in het zand als ze in Breda aan de slag willen gaan. Ook fascisten krijgen weinig voet aan de grond. Weliswaar haalt de nsb op haar hoogtepunt in 1935 bij provinciale verkiezingen krap 6 procent van de stemmen, maar dat is wel 2 procentpunt minder dan het landelijk gemiddelde.
De katholieken in Breda blijven oppermachtig. Sinds het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 had de kerk die positie stelselmatig opgebouwd. Dat was niet zo makkelijk geweest. Door de aanwezigheid van de Koninklijke Militaire Academie moest een aantal cruciale posten in Breda in protestantse handen blijven. De katholieken mochten ook hun Grote of Onze Lieve Vrouwe niet terugvorderen, anders dan in het bisdom Den Bosch, dat de Sint-Janskathedraal al in 1816 van koning Willem i had teruggekregen.
Het katholicisme in Breda is desondanks niet zo militant als in andere streken langs de historische ‘frontlijn’ met het protestantisme. Het geloof is er minder een wapen om onderdanigheid af te dwingen dan een anker om de eigen geloofsgemeenschap bijeen te houden. In de woorden van Huub Ernst, later bisschop van Breda: ‘Bredanaars laten zich niet snel wetten voorschrijven door kerkelijke leiders. Dat hebben de predikanten ondervonden, toen zij vanaf de verovering van de stad door Frederik Hendrik in 1637 tot aan de Franse tijd rond 1800 het op godsdienstig gebied voor het zeggen hadden. Datzelfde hebben later ook de pastoors ondervonden die uit de dorpen afkomstig waren en daar andere gezagsverhoudingen gewend waren.’ Maar die eigenzinnigheid speelt vlak voor de economische crisis niet meer op. Bijna 85 procent noemt zich dan zonder omwegen katholiek. Die overmacht doet zich ook in de stembus gelden. Samen met geestverwante kiesclubs haalt de Roomsch-Katholieke Staatspartij steeds 61 tot 67 procent der stemmen. De sociaaldemocratische sdap probeert deze dominantie wel uit te dagen, maar blijft meestal hangen rond ongeveer 18 procent van de stemmen.

*

Het Breda van de jonge Hans van Mierlo is een stad van aparte werelden: de grote katholieke gemeenschap en de kleine niet-katholieke kring. Meestal treffen die elkaar niet, soms wel. Bijvoorbeeld op zondag als de kinderen Van Mierlo naar de kerk in Ginneken moeten en aan de ene kant over de stoep naar de kerk wandelen, terwijl aan de overzijde van de straat de protestantse kinderen naar hun kerk iets verderop lopen. En dat bijna iedere week. Het katholicisme is voor de Van Mierlo’s namelijk allerminst een lege huls. Elke zondag gaan ze ter kerke. De andere dagen komt de kerk bij hen thuis. Drie broers van Toon van Mierlo zijn priester. Bij elke grote beslissing, over een schoolkeuze of een andere levensstap, worden zij geraadpleegd. Het ‘bisdom’ worden deze drie ooms genoemd.
Bijna een halve eeuw later zal Van Mierlo zich deze sfeer zo herinneren: ‘Het katholicisme had toen maatschappelijk zijn hoogtepunt in truttigheid bereikt: het ochtendgebed op de blote knieën voor je bed en dan iedere dag naar de kerk en ’s zondags zingen in de hoogmis, naar het lof, het gebed voor en na tafel, in de klas. Ik denk dat mijn muzikale leven daar zijn oorsprong vindt, maar ook mijn gevoel voor liturgie, en een bepaald soort schoonheidsgevoel dat ik eerder katholiek zou willen noemen dan protestant.’
En dan zijn er nog vader en moeder Van Mierlo. ‘Ik ben opgevoed in een zeer duidelijk conservatief katholiek milieu, met strenge wetten, verzacht door de mildheid, niet van het geloof, maar gelukkig van mensen, mijn ouders.’
Als hij op deze katholieke jeugd terugblikt, is Van Mierlo net lid van de Tweede Kamer. Hij heeft de kerk dan alweer anderhalf decennium eerder de rug toegekeerd. Dat gebeurt niet in Breda, maar in de Waalhaven van Rotterdam.

 

Copyright © 2021 Hubert Smeets

pro-mbooks1 : athenaeum