Leesfragment: Fortuna’s kinderen. Een trans-Atlantische familiekroniek

30 september 2021 , door Annejet van der Zijl
|

1 oktober verschijnt Fortuna's kinderen. Een trans-Atlantische familiekroniek van Annejet van der Zijl. Lees bij ons alvast een fragment!

Zou anno 1875 iemand in San Francisco beseft hebben dat de deftige, schatrijke mevrouw de Fremery ooit geboren was als slavin? En dat ze als kind door haar vader naar Nederland was gesmokkeld omdat ze in haar geboorteland Amerika haar leven niet zeker was?

Het nieuwste 'grote' boek van Annejet van der Zijl, met daarin verwerkt haar succesvolle Boekenweekgeschenk Leon & Juliette, is misschien wel haar meest ambitieuze ooit. Dit waargebeurde verhaal begint bij avonturier Leon Herckenrath die in 1818 zijn hart verloor aan de jonge slavin Juliette en volgt hun oudste dochter en haar Hollandse man tijdens hun avonturen in Californië ten tijde van de Goldrush. En hoe verging het hun nazaten, met hun ongebruikelijke erfenis van enorme weelde en een zwarte bloedlijn?

Fortuna's kinderen is een twee eeuwen omspannende, verrassend actuele familiesaga over mensen die hun leven niet lieten begrenzen door risico's en hun liefdes niet door huidskleur.

N.B. Lees ook een fragment uit Van der Zijls Bernhard en de toelichting die Kristen Gehrman bij haar Engelse vertaling van Sonny Boy schreef.

 

Het vuurgevecht

San Francisco, de nacht van 3-4 mei 1851

‘Fire!’
De waarschuwingsbel klonk zaterdagavond om elf uur op Portsmouth Plaza, het centrale plein van de stad. Op dat moment waren in totaal zeven man in het pand aan Montgomery Street – James, zijn broer Herman, zijn twee compagnons Henri en Adriaan, de huurder van de benedenverdieping en de kruiers van de twee firma’s. Adriaan kwam net terug van een dinertje, James en Herman waren, zoals meestal op zaterdagavond, nog op hun kantoor aan het werk.
Iedereen rende naar boven. Vanaf het dak zagen ze in westelijke richting inderdaad de onheilspellende oranje gloed aan de avondhemel, zo’n veertig tot vijftig panden van hen vandaan. Er stond een stevige zuidwestenwind, die de vlammen precies hun kant opjoeg. De tussenliggende bebouwing was zo goed als helemaal van hout.
Toch maakten ze zich geen zorgen: ze kenden deze vijand. Dit was welgeteld nu al de vijfde keer in twee jaar tijd dat de duizenden bouwsels op de kop van het schiereiland die samen het jonge San Francisco vormden, zo goed als allemaal in vlammen opgingen. De voornamelijk uit hout en zeildoek opgetrokken stad was nu eenmaal extreem gevoelig voor brand – dit als gevolg van de combinatie van de kaarsen, olielampen en houtkachels die voor verlichting en verwarming zorgden, de sterke winden vanaf de Grote Oceaan en – ook niet onbelangrijk – het buitenproportionele drankmisbruik onder haar inwoners. Het vuur zou deze keer ontstaan zijn in een verfwinkel, maar, zo wist iedereen, de brand kon net zo goed aangestoken zijn door een of andere onverlaat die geen zin had in het geploeter in de goudvelden, zo’n tweehonderdvijftig kilometer verderop, of er geen geld voor had. Waarom zou je, als je dat goud ook – en veel makkelijker – kon vinden in de rokende puinhopen van het huis van je buurman?
Maar het kantoor van Gildemeester, de Fremery & Co. was veilig. Het twee verdiepingen tellende stenen pand was een van de weinige vuurbestendige gebouwen in de stad. De achtermuur was maar liefst een halve meter dik en helemaal met cement bekleed. Daarachter lag een binnenplaats met aan drie kanten een vuurmuur van meer dan zeven meter hoog. Het dak was eerst met cement versterkt en vervolgens met ijzer bedekt, zodat het bij brand onder water gezet kon worden. Op het dak stonden negen ijzeren watertanks en in de kelder was een waterbron, inclusief een pomp waarmee het water met een brandslang naar de bovenste verdiepingen gepompt kon worden.
Aan weerszijden van het gebouw waren steegjes, met aan de westkant een stenen gebouw en aan de oostkant een drie verdiepingen tellend gebouw dat helemaal van ijzer was. De straatkant was nog het meest kwetsbaar, dus James had voor alle ramen en toegangsdeuren ijzeren luiken laten maken van maar liefst vijftien centimeter dik. Bovendien fungeerde de straat zelf als een soort vuurscheiding en kwam de wind – en dus ook het vuur – bijna altijd vanuit het westen.
Nadat ze rustig alle geld, goud, boeken en papieren op een veilige plek hadden opgeborgen, sloten James en de kruiers alle luiken aan de zijkanten van het gebouw. Herman en Adriaan waren ondertussen in de kelder om met de brandslang de halfvolle tanks op het dak bij te vullen. Vervolgens wachtten ze af. Niemand was in paniek, niemand had een idee van het naderende gevaar.
Toen gebeurde er iets waar ze geen rekening mee hadden gehouden. Vanuit French Town, de nabijgelegen uitgaansbuurt, sleepten tientallen mensen biljardtafels, tafels, stoelen, barkrukken en spiegels naar Montgomery Street. Ze begonnen alles op te stapelen voor en tegen de stenen gebouwen, in de hoop dat hun bezittingen daar veilig zouden zijn.
James, die meteen begreep hoe gevaarlijk dit kon zijn, pakte zijn revolver en rende naar buiten om ze weg te jagen. Maar terwijl hij en zijn mannen probeerden de straat voor hun pand vrij te houden, zwol het geluid van de oprukkende vlammen steeds verder aan en daalden as en brandende stukjes hout op de straat neer. Al snel brandden alle houten gebouwen achter hen en likte het vuur zich een weg langs de muren, door de steegjes, over het dak zelfs. De luiken in de zijmuren kleurden roodgloeiend en kleine vlammetjes begonnen de kozijnen aan te vreten.
Uiteindelijk had James geen keuze meer. Hij gebaarde zijn mannen naar binnen en liet de ijzeren voordeuren sluiten. Het verschrikkelijke geluid van de vuurstorm die om hen heen woedde, overstemde nu alles en ze hadden geen idee meer wat er buiten gebeurde. Zelfs op het dak konden ze niet meer komen. Het was aardedonker en gloeiend heet. Af en toe hoorde ze het geluid van gebouwen die instortten en knallen van explosies. Soms ook hoorden ze mensen schreeuwen – ze vielen terwijl ze probeerden te vluchten, ze verbrandden en stikten in de dikke rook.
Later schreef James:

Van tijd tot tijd hoorden we het geluid van instortende gebouwen, of explosies van het kruit dat gebruikt werd om gebouwen op te blazen om het vuur tegen te houden. Het brullen van de vlammen die over ons gebouw bliezen zolang er nog geraamten van gebouwen achter ons stonden was verschrikkelijk.

Tot zijn verbijstering zagen ze dat ook de luiken aan de voorzijde van het pand rood begonnen te worden en dat vlammen zich daar door gaatjes en kieren een weg naar binnen likten. Even dachten ze dat de wind gedraaid moest zijn en ook nog eens op onverklaarbare wijze was aangewakkerd. Toen beseften ze dat de saloonhouders uit French Town hun spullen na het sluiten van de voordeur alsnog tegen hun pand hadden opgestapeld en daarmee een enorme brandstapel hadden gebouwd. En díé brandde nu ook – en hoe. Met stijgende wanhoop beseften ze dat zelfs het grote houten uithangbord met daarop gildemeester, de fremery & co. inmiddels deel geworden was van het hongerige vuur en dat de gebouwen aan weerskanten, brandveilig of niet, al ten prooi gevallen moesten zijn aan de immense vuurzee om hen heen.
Af en toe hoorden ze het gebonk van buren die op hun dak sprongen in een poging zich tussen de watertanks in veiligheid te brengen. James en zijn mannen wisten zich nu aan alle kanten omringd door vuur. Ze deden wat ze konden, maar het pand was groot en ze waren maar met zijn zevenen. De brandslang werd op de tweede verdieping gelegd om de emmers te vullen waarmee ze probeerden de beginnende brandjes te blussen.
Toen raakte een van de kruiers in paniek. Hij weigerde nog verder te pompen, begon wanhopig heen en weer te rennen en probeerde vervolgens de voordeuren te openen, iets wat een wisse dood voor hen allen zou betekenen. Pas nadat Adriaan gedreigd had hem met een bijl de schedel in te slaan werd hij rustiger en begon hij weer mee te pompen, met een gezicht als van een ter dood veroordeelde.
Dikke zwarte rook vulde het gebouw. De hitte bij de ramen was zo intens dat de mannen het daar niet meer dan een paar minuten konden uithouden alvorens zich hoestend terug te moeten trekken. De blinden werden zo rood als haardijzers, het vuur vrat zich in de houten kozijnen, stukjes brandend hout vielen op de houten vloer en de rook kroop in de kamers waar ze een paar uur eerder nog zo onbezorgd bij elkaar hadden gezeten. En toen kwam het moment dat het aan de voorkant zo heet was geworden dat blussen en koel houden geen zin meer had. Beroet en hoestend, trokken ze zich terug in de kelder van het gebouw, wachtend op het onvermijdelijke.
Alle zuurstof trok uit de lucht. Ademen werd met de minuut moeilijker. Het gebouw was veranderd in een steenoven. Buiten zwol het verschrikkelijke geluid van de vuurstorm nog altijd aan. Het klonk als dat van de zee, die ze zo goed kenden omdat ze hier allemaal per schip naartoe gekomen waren, en dreigde hen te verzwelgen.

 

© Annejet van der Zijl, 2021
© Hollands Diep, Amsterdam 2021

pro-mbooks1 : athenaeum