Leesfragment: Geen tijd verliezen

02 november 2021 , door Jolande Withuis
| |

4 november verschijnt het nieuwe boek van Jolande Withuis, Geen tijd verliezen. Jeanne Bieruma Oosting 1898-1994. Lees bij ons een fragment!

Achtendertig was Jeanne Bieruma Oosting toen ze zichzelf in 1936 op een Parijse expositie zelfbewust presenteerde als schilderes. Haar Zelfportret in werkkiel drukt triomf uit. Ze had dan ook een lange strijd moeten leveren voor ze zich op deze manier durfde uit te beelden. Volgens de conservatieve opvattingen van haar puissant rijke Friese familie hadden meisjes maar één doel in het leven: trouwen en kinderen krijgen. Werken was taboe. Die strijd was niet voorbij toen Oosting zich eenmaal aan haar milieu had ontworsteld. Ook als kunstenares kreeg ze te maken met de nodige seksevooroordelen. Het schokkende grafische werk dat ze in de jaren dertig produceerde werd tegelijk geprezen als pionierswerk én bekritiseerd als ‘onvrouwelijk’.

In Geen tijd verliezen schetst Jolande Withuis met een schat aan materiaal het leven, de liefdes (m/v), de vriendschappen en de lange, veelzijdige loopbaan van een van Nederlands meest gerenommeerde beeldend kunstenaressen. Haar correspondenties met kunstenaarsvrienden als Ida Gerhardt, Charlotte van Pallandt en Adriaan Roland Holst, en de intieme brieven van haar ouders waren een goudmijn voor de auteur. Het resultaat is een springlevend en aangrijpend portret van een begaafde, fascinerende en moedige vrouw.

N.B. Eerder besprak Joop Hopster Raadselvader (met fragment) en besprak Floris Serné Withuis' Juliana, en publiceerden we voor uit dat boek.

 

Inleiding

Ze was tweeënnegentig jaar en deed de deur open met een sigaret bungelend uit haar mondhoek. Haar blik was waakzaam en verre van hoogbejaard. Haar rechte wollen rok en kleurloze truitje waren verschoten, vormeloos en min­stens een kwart eeuw oud, maar dat ze indertijd van goede kwaliteit waren geweest kon ik er nog wel aan afzien. In de rok ontwaarde ik het brandgaatje van een sigaret.
De ietwat morsige verschijning van Jeanne Bieruma Oosting maakte duidelijk dat ze haar tijd, energie en crea­tivi­teit liever besteedde aan haar werk dan aan pogin­gen tot élé­gance. Ze was klei­ner dan ik me had voorgesteld. Door het jeugdige zelfpor­tret met hoed en bontjas op het omslag van een tentoonstellingscata­logus had ik me een rijzige, onge­naakbare freule voorgesteld. Rijzig was ze niet, onge­naak­baar zeker wel.
Het was augustus 1990 en ik maakte kennis met Jeanne Oosting – befaamd aquarelliste, grafica, schilderes en tekenares. Die kennismaking maakte zo’n indruk dat ik ruim een kwart eeuw later besloot haar biografie te schrijven.
Aanleiding tot ons contact was mijn promotie in september 1990. Ik mocht van mijn vrien­dinnen een mooi cadeau kiezen en wilde het liefst een aquarel van ‘Oosting’ (de naam waarmee ze signeerde), van wie ik twee jaar eerder een grote overzichtstentoonstelling had gezien – met voornoemde catalogus. Helaas had haar vaste galerie niets naar mijn smaak in voor­raad. Dat ging dus niet door, dacht ik. Maar een paar dagen later ging de tele­foon. ‘Voor jou,’ zei mijn man, ‘ene Oos­ting, een vrouw.’ De schil­deres had van mijn vergeefse zoektocht verno­men. Had ze goed begrepen dat het een pro­motie­geschenk was, vroeg ze met ferme stem. Dat een ‘geleerde vrouw’ werk van haar wilde, beviel haar zeer. Voelde ik ervoor op haar atelier iets te komen uitzoe­ken? Het was an offer I could not refuse. Bijna een bevel trou­wens.

            Ze woonde aan het Amsterdamse Oosterpark (dat ze veel heeft geschilderd) en we beklommen de hoge trap naar haar atelier. Maar voordat ik het klaargezette werk mocht bekijken werd ik onderworpen aan een verhoor, of beter: kreeg ik een reprimande. Had ze goed gehoord, ‘dat een man mijn telefoon had aangeno­men?’
‘Ja mevrouw, dat was mijn man.’
‘Maar het ging toch om een promotiecadeau?’
‘Ja, ik promoveer volgende week.’
‘Maar als u weten­schapper bent, zult u toch geen man hebben? U kunt toch geen twee heren dienen?’
Ze klonk of ze me had betrapt op varen onder valse vlag.
Mijn zwakke poging om uit te leggen dat vrouwen anno 1990 hoopten dat ze in hun leven zowel zouden kunnen werken als liefhebben viel niet in vruchtbare aarde en voelde ook misplaatst, aangezien haar verbazing en verontwaardiging over mijn ‘twee heren’ volstrekt authentiek waren. Het was een samenvatting van haar leven. Hier klonk een stem van bijna een eeuw geleden. Ik was per tijdcapsule terug gekatapulteerd naar de eerste feministische golf, toen een studerende vrouw een ‘geleerde vrouw’ werd genoemd en de keuze voor het uitoefenen van een vak inderdaad meestal neerkwam op een keuze tégen een huwelijk. Oostings generatie moest kiezen en Oosting koos voor zichzelf en haar talent, wat betekende dat ze ervoor koos niet te trouwen én dat ze in conflict kwam met haar familie.
Dat dat moeilijk moest zijn geweest realiseerde ik me toen natuurlijk ook wel, maar hóe moeilijk drong pas echt tot me door toen ik het onderzoek deed voor dit boek. Oostings keuze voor de kunst betekende een langdurige, nare strijd met haar vader, vele jaren armoede en een leven alleen.

Aan small talk deed Jeanne Oosting niet. Een kopje thee was er niet bij. We praatten staande. Ik verzamelde nog net voldoende moed om te vragen waarom ze de portretten van Picasso en Greta Garbo uit de krant had geknipt en op de muur geprikt. Na onze korte uitwisseling gingen haar mappen met werk open en een uur later fietste ik tevreden weg met een door de maakster zelf in pakpapier gerol­de aquarel die de woon­kamer uitbeeldt van haar buitenhuis in het Gelderse dorp Almen – fauteuil, tafeltje met bontge­kleurde hyacinten, asbak, sigarettendoos. Ingelijst volgens haar voorschrift hangt het werk op mijn werkkamer, waar ik er nog steeds met genoegen naar kijk. Na Oostings dood, in 1994, hingen de gordijntjes in het mooie, vervallen huis nog jarenlang precies zo als op mijn aquarel. Voor de dorpelingen, die haar veertig jaar meemaakten, is de herinnering aan de vroegere bewoonster van het huis onuitwisbaar, en voor mijzelf, na slechts een uur, niet minder.

 

Oostings mantra ‘Je kunt geen twee heren dienen’ had alles te maken met het milieu en de tijd waarin zij opgroeide. Jeanne Bieruma Oosting werd in 1898 geboren in een Fries aristocratisch-patricisch milieu en groeide op in een kasteel met veertig kamers in de Gelderse Achterhoek. Ze begon haar leven in de wereld van adel en grootgrondbezit, een wereld waarin men er weinig verlichte ideeën op na hield over de seksen en de ‘plaats der vrouw’.

[…]

In 1929 sprong Oosting in het diepe. Als eenendertigjarige verhuisde ze naar het zinderende centrum van de moderne kunst, Parijs, waar zowel op het schilderlinnen als in het seksuele leven alles kon en mocht. Op het provinciaalse meisje dat ze toch nog enigszins was, maakte dit vrije leven een overweldigende indruk. Ze sloeg nieuwe wegen in, bekwaamde zich in de modernste grafische technieken en ging op les bij Mariette Lydis, een spraakmakende illustratrice van lesbische erotica. Tot haar vroegste Parijse werk behoort een opmerkelijke serie vrouwelijk naakt, een deel van haar oeuvre dat volkomen uit zicht is geraakt.

[…]

In haar vaders ogen was Jeanne mislukt. Met het uitoefenen van een vak had ze zich buiten de normaliteit geplaatst en met haar dertig jaren was ze de huwbare leeftijd ruimschoots gepas­seerd. Een mislukte dochter hoorde niet zelfstandig in Den Haag laat staan in het ‘frivole, gevaarlijke’ Parijs te wonen. Zij hoorde ‘thuis’, waar ze niets kostte.

Hij bedreigde me steeds met financiële boycotten omdat mijn broer studeren moest en mijn zuster recht had als getrouwde vrouw op een ruime jaarlijkse toelage. Ik werd weer zó kwaad, want voelde de onbillijkheid van het achteruitzetten van de ongetrouwde zuster die ‘nodeloos’ geld kostte en evengoed thuis kon blijven, wat wel zo voordelig was! Dit zou ik hem misschien nog niet kwalijk genomen hebben als onze financiële positie zó was dat het allemaal krap-aan moest, maar daar was geen sprake van. [...] Daarbij kwam nog dat mijn broer, hoewel bijzonder intelligent, eigenlijk niets uitvoerde en ik ontzettend hard en gedisciplineerd werkte, niet alleen om het verre doel te bereiken maar ook om te demonstreren dat ik de geldelijke gunsten waard was.

 

[…]

Het licht van de Franse schilderijen en de lichtheid van het Franse bestaan boden uitzicht op een manier van leven die ten diepste verschilde van de bekrompen obsessie met geld, eer en reputatie van haar familie. In het Mekka van de moderne kunst heerste een antiburgerlijk levensgevoel. ‘Parijs heeft een opgewonden sfeer. Holland is er ver weg en vergeten. Je ging erin op, er was zoveel te beleven,’ vertelde de negentigjarige Oosting, die haar leven lang verzot bleef op tripes, pens, een Frans gerecht dat in Nederland alleen honden te eten krijgen.
Een belangrijk ingrediënt van die bohemiensfeer – een ingrediënt overigens dat noch in Oostings memoires noch in andere geschriften over haar Parijse jaren met zoveel woorden wordt benoemd – was de vrije seksualiteit, ook van vrouwen. Parijs werd na de Eerste Wereldoorlog de stad waar in amoureus opzicht alles kon.

Jeanne hongerde naar kennis over het echte leven en liet zich in haar zoektocht niet door conventies begrenzen. Kocht ze in Duitsland de nieuwe Schnitzler, in Parijs was Joseph Kessels Belle de Jour een van de eerste boeken die ze aan­schafte. Belle de Jour, in 1967 verfilmd door Luis Buñuel met in de hoofdrol Catherine Deneuve, is het ver­haal van een gehuwde vrouw die uit verveling als prostituee gaat werken in een plaatselijk bordeel en verstrikt raakt in het criminele web van een van haar klanten. Zelf ging Oosting tekenen in een bordeel – voor een vrouw een ongekende daad. Het bordeel bestond uit ‘een heel gewone zaal, met tafeltjes en stoelen; er waren kelders beladen met drank; en af en toe verdween er iemand’, vertelde ze in 1994 nuchter.

 

pro-mbooks1 : athenaeum