Leesfragment: Het eiland van de verdwenen bomen

15 oktober 2021 , door Elif Shafak
|

18 oktober verschijnt de nieuwe roman van Elif Shafak, Het eiland van de verdwenen bomen (The Island of Missing Trees), in de vertaling van Manon Smits. Lees bij ons een fragment!

Cyprus, 1974. Kostas, een Grieks-Cyprioot, en Dephne, een Turks-Cyprioot, ontmoeten elkaar stiekem in de plaatselijke taverne. De stille getuige van deze gelukkige ontmoetingen is een vijgenboom, die midden in dit knusse restaurant staat en door een holte in het dak omhoog groeit. Dan breekt de oorlog uit. Kostas wordt naar een oom in Londen gestuurd en Dephne blijft achter.

Jaren later keert Kostas, inmiddels botanicus van beroep, terug om haar op te zoeken. Ze houden nog steeds van elkaar en hij overtuigt Dephne ervan met hem mee naar Londen te gaan - tegen de wens van haar familie in. Maar eerst keren ze terug naar de plek waar ooit de taverne stond, om daar een stek van 'hun' vijgenboom te halen. Deze vijgenboom is het enige houvast dat hun dochter Ada vele jaren later, na de dood van haar moeder, heeft aan haar familiegeschiedenis. Lukt het Ada om decennia aan geheimen te ontrafelen?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit 10 minuten 38 seconden in deze vreemde wereld, en uit Liefde kent veertig regels en lichtten de vertalers van Geheim hun vertaling toe.

 

Eiland

Lang geleden lag er helemaal aan het uiterste puntje van de Middellandse Zee een eiland zo mooi en blauw dat de vele reizigers, pelgrims, kruisvaarders en handelaren die er verliefd op werden er ofwel nooit meer weg wilden, of probeerden het met henneptouwen helemaal mee terug te slepen naar hun eigen land.
Mythen, misschien.
Maar mythen bestaan om ons te vertellen wat de geschiedenis is vergeten.
Het is vele jaren geleden dat ik dat oord ontvluchtte aan boord van een vliegtuig, in een koffer van soepel zwart leer, om nooit meer terug te keren. Sindsdien is Engeland mijn nieuwe land, waar ik tot groei en bloei ben gekomen, maar er gaat geen dag voorbij dat ik er niet naar verlang om terug te zijn. Om thuis te zijn. In mijn moederland.
Het moet nog steeds daar liggen waar ik het heb achtergelaten, rijzend en dalend terwijl de golven breken en schuimen op de ruige kustlijn. Op het kruispunt van drie continenten – Europa, Afrika, Azië – en de Levant, die uitgestrekte, ondoordringbare regio die volledig is verdwenen van de huidige landkaarten.
Een landkaart is een tweedimensionale weergave met willekeurige symbolen en geschetste lijnen die bepalen wie onze vijanden moeten zijn en wie onze vrienden, wie onze liefde verdient en wie onze haat, en wie onze pure onverschilligheid.
Cartografie is een andere naam voor verhalen die worden verteld door winnaars.
Verhalen verteld door verliezers, daar is geen naam voor.

Uit: Elif Shafak, Het eiland van de verdwenen bomen

Dit is zoals ik het me herinner: gouden stranden, turquoise wateren, heldere luchten. Elk jaar kwamen er zeeschildpadden aan land om hun eieren te leggen in het rulle zand. De middagwind bracht de geur van gardenia, cyclaam, lavendel, kamperfoelie. Vertakkende slierten blauweregen klommen omhoog tegen witte muren, reikend naar de wolken, hoopvol zoals alleen dromers kunnen zijn. Als de nacht je huid kuste, zoals hij altijd deed, rook je de jasmijn in zijn adem. De maan, die daar dichter bij de aarde is, hing met zijn vriendelijke schijnsel boven de daken en wierp een zachte gloed over de smalle steegjes en geplaveide straatjes. Maar helaas waren er donkere schaduwen naar binnen gedrongen in het licht. Fluisteringen van wantrouwen en samenzwering ruisten door de duisternis. Want het eiland was in twee delen gespleten: het noorden en het zuiden. In beide delen heerste een andere taal, een ander alfabet, een andere herinnering, en als de eilanders gingen bidden, was dat zelden tot dezelfde god.
De hoofdstad was opgedeeld door een scheidslijn die er dwars doorheen kliefde, als een houw door het hart. Langs die lijn – de grens – stonden vervallen huizen doorzeefd met kogelgaten, lege binnenplaatsen vol littekens van granaatinslagen, dichtgetimmerde winkels die waren ingestort, sierlijke poorten die scheef hingen aan kapotte hengsels, luxueuze auto’s uit een ander tijdperk die stonden weg te roesten onder lagen stof… Wegen waren versperd door rollen prikkeldraad, stapels zandzakken, vaten vol beton, antitankgrachten en wachttorens. Straten eindigden abrupt, als onafgemaakte gedachten, onopgeloste gevoelens.
Soldaten stonden op wacht met machinegeweren, als ze niet patrouilleerden; jonge, verveelde, eenzame mannen uit verschillende delen van de wereld, die maar weinig hadden geweten van het eiland en de ingewikkelde geschiedenis voordat ze ineens in die onbekende omgeving werden gestationeerd. Muren waren volgehangen met officiële borden in felle kleuren en grote letters:

vanaf hier geen toegang

ga weg, verboden terrein!

fotograferen en filmen niet toegestaan

Dan, een eindje verder langs de blokkade, een clandestiene toevoeging die met krijt op een vat was gekrabbeld:

welkom in niemandsland

De scheidslijn die dwars door Cyprus liep, van de ene naar de andere kant, een bufferzone bewaakt door soldaten van de Verenigde Naties, was ongeveer 177 kilometer lang, terwijl de breedte varieerde van ruim zes kilometer op sommige plekken tot een paar meter op andere. Hij liep door allerlei soorten landschappen – verlaten dorpjes, binnenlanden van de kust, moerassige gebieden, braakakkers, dennenbossen, vruchtbare vlaktes, kopermijnen en archeologische opgravingen – meanderend als ware hij de geest van een vroegere rivier. Maar pas hier, in en rond de hoofdstad, werd die lijn zichtbaarder en tastbaarder, en daardoor zo spookachtig.
Nicosia, de enige verdeelde hoofdstad van de wereld.
Het klonk bijna als iets positiefs als het zo werd beschreven; het had iets bijzonders, iets unieks zelfs, alsof het de zwaartekracht tartte, als die ene zandkorrel die omhooggaat in een zandloper die net is omgedraaid. Maar in werkelijkheid was Nicosia geen uitzondering, alleen maar de zoveelste naam die werd toegevoegd aan de lijst van verdeelde plaatsen en gescheiden gemeenschappen, sommige die dat in het verleden waren geweest en andere die het nog zouden worden. Maar op dit moment was het een bijzonderheid. De laatste verdeelde stad van Europa.
Mijn thuisstad.

Uit: Elif Shafak, Het eiland van de verdwenen bomen

Er zijn veel dingen die zich niet laten tegenhouden door een grens – zelfs niet door zo’n duidelijke en goed bewaakte als deze. De etesische wind bijvoorbeeld, een zachte benaming voor de verrassend harde meltemi of meltem. De vlinders, sprinkhanen en hagedissen. De slakken ook, al zijn ze nog zo pijnlijk traag. Af en toe een verjaarsballon die uit een kinderhandje glipt, de lucht in zweeft en weg dwaalt naar de andere kant – vijandelijk gebied.
En verder de vogels. Blauwe reigers, zwartkopgorzen, wespendieven, gele kwikstaarten, fitissen, maskerklauwiers en, mijn favorieten, de wielewalen. Die komen helemaal van het noordelijk halfrond, voor het merendeel ’s nachts trekkend, terwijl de duisternis toeneemt bij hun vleugeltoppen en rode kringen tekent rond hun ogen, en hier stoppen ze halverwege hun lange reis, voordat ze verder trekken naar Afrika. Het eiland is een rustplaats voor hen, een lacune in het verhaal, een plek tussen twee werelden.
Er is een heuvel in Nicosia waar vogels van allerlei pluimage komen om voedsel te zoeken. Het is er een en al woekerende doornstruiken, brandnetels en plukjes heide. Midden in die dichte begroeiing bevindt zich een oude put, met een katrol die kraakt als er maar even aan wordt getrokken en een metalen emmer aan een touw, rafelig en bedekt met wier doordat het zo lang niet gebruikt is. In de diepte is het altijd pikdonker en ijskoud, zelfs als de felle middagzon er recht boven staat. De put is een hongerige mond, wachtend op zijn volgende maaltijd. Hij verorbert elke lichtstraal, elk spoortje hitte, en houdt elk stofje vast in zijn langgerekte stenen keel.
Als je er ooit in de buurt bent en je gedreven door nieuwsgierigheid of instinct over de rand buigt en omlaag tuurt, wachtend tot je ogen gewend zijn, vang je misschien een glinstering op daar beneden, als het vluchtige schijnsel van de schubben van een vis voordat die weer onder water verdwijnt. Maar laat je daardoor niet misleiden. Er zitten daar beneden geen vissen. Geen slangen. Geen schorpioenen. Geen spinnen bungelend aan zijden draadjes. Die glinstering komt niet van een levend wezen, maar van een antiek zakhorloge – achttien karaats goud gevat in parelmoer, met als inscriptie twee regels uit een gedicht:

Daar aan te komen is je doel,
Maar overhaast je reis in geen geval…

En op de achterkant staan twee letters, of om precies te zijn twee keer dezelfde letter:

Y & Y

De put is tien meter diep, met een doorsnede van ruim een meter. Hij is gebouwd van licht gebogen blokken natuursteen die in identieke horizontale lagen helemaal afdalen naar het stille, smerige water in de diepte. Daar op de bodem liggen twee mannen. De eigenaren van een populaire taveerne. Allebei slank gebouwd en van gemiddelde lengte. Ze waren allebei geboren en getogen op dit eiland en allebei in de veertig toen ze werden ontvoerd, in elkaar geslagen en vermoord. Ze waren in deze schacht gegooid nadat ze eerst aan elkaar waren vastgeketend, en daarna aan een olijfolieblik van drie liter gevuld met beton, om ervoor te zorgen dat ze nooit meer boven zouden komen. Het zakhorloge dat een van hen droeg op de dag van hun ontvoering is blijven stilstaan om precies acht minuten voor middernacht.
De tijd is een zangvogel, en net als elke andere zangvogel kan die worden gevangen. Hij kan worden opgesloten in een kooi, en wel veel langer dan je voor mogelijk zou houden. Maar de tijd kan niet voor eeuwig in bedwang worden gehouden.
Geen enkele gevangenschap is voorgoed.
Op een dag zal het water het metaal wegroesten en zullen de ketenen knappen, en zal het starre hart van het beton verzachten zoals zelfs de meest starre harten geneigd zijn te doen met het verstrijken der jaren. Pas dan zullen de twee lijken, eindelijk vrij, omhoog zwemmen naar het stukje lucht boven hen, glinsterend in het gebroken zonlicht; ze zullen opstijgen naar dat hemelse blauw, eerst langzaam, dan vlug en verwoed, als parelduikers die snakken naar lucht.
Vroeg of laat zal deze oude, vervallen put op dat eenzame, mooie eiland helemaal aan het uiterste puntje van de Middellandse Zee verbrokkelen en zal zijn geheim aan de oppervlakte komen, zoals elk geheim uiteindelijk boven water komt.

 

© 2021 Elif Shafak
© 2021 Nederlandse vertaling Manon Smits / Uitgeverij Nieuw Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum