Leesfragment: Het mirakel van België

16 november 2021 , door Maarten Inghels
|

Nu in de Athenaeum Boekhandels: Maarten Inghels’ nieuwe roman Het mirakel van België. Lees bij ons een fragment.

Jaren geleden maakte Maarten Inghels kennis met Piet Van Haut, een meesteroplichter die zich sinds de jaren tachtig voordoet als onder andere diplomaat, directeur van Johnson & Johnson, onderzoeksrechter, directeur-­generaal van de Belgische Spoorwegen en miljardair en zodoende miljoenen ontvreemdt van banken en particulieren over heel Europa.

Na hun eerste ontmoeting laat de meesteroplichter Maarten Inghels niet meer los. Naarmate hun relatie groeit krijgt de romanschrijver een unieke inkijk in diens eindeloze fantasiewereld en interne keuken. Aangetrokken tot dit grootse personage beseft Inghels gaandeweg dat ook hij niet immuun is voor de verlokkingen van de misdadiger. Door zijn eigen hebzucht naar een opzienbarend verhaal wordt de auteur meegesleurd in het web van fictie en grootheidswaan dat de mythomaan steeds strakker weeft.

Het mirakel van België is literaire true crime over een meesteroplichter voor wie het leven één groot theater is en een schrijver die meer dan een toeschouwer wil zijn. Een spannend en crimineel haasje-over van feit en fictie. Maarten Inghels (1988) debuteerde in 2008 met Tumult in de Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij en ontwikkelde zich sindsdien tot een originele kunstenaar, dichter en schrijver. Met zijn laatste boek Contact (De Bezige Bij) verbindt Inghels poëzie, beeld en acties. Hij is een meervoudige winnaar van de Vincent Van Meenenprijs. Van 2016 tot 2018 was hij de officiële Stadsdichter van Antwerpen.

 

Niets in deze roman is verzonnen.
Elke gelijkenis met bestaande plaatsen, gebeurtenissen en met levende of dode personen berust geenszins op toeval maar is grondig onderzocht.
Eén vriend sprak zijn afschuw uit over mijn plan om het boek te publiceren. Naast schrijver was hij ook jurist en volgens hem was het ondenkbaar dat ik mijn onderwerp onder zijn echte naam opvoerde, dat mocht ik absoluut niet doen, ik moest mijn bronnen beschermen, en in de eerste plaats mezelf. Het was de laatste zondag van augustus 2020, we aten met een groot gezelschap mosselen in een restaurant aan het kleine marktplein van Watou, een dorpje op de grens van België met Frankrijk, waar we met een aantal dichters in de kerk hadden opgetreden. Ik had enkele gedichten uit mijn laatste bundel voorgelezen, absurde gedichten waarin een genootschap van fictionele dubbelgangers mijn leven overnam.
Na enkele zenuwslopende jaren had mijn relatie met de meesteroplichter een ongelooflijke plotwending gekregen en was mijn boek in een stroomversnelling terechtgekomen. Iemand uit het gezelschap merkte op dat het verhaal fantastisch te verfilmen was en de rest knikte instemmend. Ik grijnsde.
‘Een film over een gemankeerde romanschrijver die in de ban geraakt van een meesteroplichter,’ zei ik. Ze bedoelden natuurlijk dat het leven van de meesteroplichter fantastisch te verfilmen was, maar ze begrepen nog niet hoezeer mijn leven was verknoopt geraakt met het zijne. De dichter Stijn Vranken die al eerder van mijn plannen over de roman had gehoord, begon plots te twijfelen: bestond de man wel?
‘Het zou een meesterlijke zet zijn als je de meesteroplichter had verzonnen,’ zei hij, en hij lachte als enige.
Volgens sommigen kan je de geschiedenis van een leugenaar niet opschrijven, maar ik had het toch gedaan.
‘In mijn boek voer ik bijna iedereen onder zijn echte naam op,’ zei ik, ‘omdat het leven van de meesteroplichter zo verweven is met onze geschiedenis. En ik voer mezelf op, omdat iedereen die met hem in contact komt ook deel gaat uitmaken van zijn complot. Ik schrijf over onze ontmoetingen, de honderden telefoongesprekken, hoe ik van een jager in zijn prooi veranderde. Het is niet ondenkbaar dat ik ook dit gesprek woord voor woord in mijn roman verwerk.’
Stijn leunde achterover. Ik zei dat ik nu moest beginnen nadenken over hoe ik mezelf ging beschermen tegen een van de grootste criminelen van België wanneer het boek in de winkel zou liggen. Ik vertelde over de verontrustende telefoontjes die ik van hem had ontvangen, de dreigende ondertoon om mijn leven te verwoesten.
Een kennis die de discussie aan tafel in stilte had gevolgd vroeg of ik een goede rechtsbijstandsverzekering had, want hij zou verschillende rechtszaken tegen me aanspannen. Ik zou de rechtszaken winnen, verzekerde iemand anders met luide stem, want als romanschrijver win je altijd met het argument van de fictie, maar de processen zouden me geld kosten. Nee, ik had geen juridische bijstand. Het schrijven van dit boek was grondig ontspoord en ik had nooit gedacht dat ik op dit punt zou belanden, dat ik moest nadenken over hoeveel een advocaat kost.
Ik vergeleek mijn roman met een vuur dat ik steeds groter had opgestookt en waar ik nu met mijn gezicht roekeloos in dook. Dat zei ik een beetje lacherig, alsof het me niets deed, wat in zekere zin ook zo was. Ik was zo gewoon geraakt aan de meesteroplichter dat de brandwonden mijn huid dikker hadden gemaakt. Al jaren zeulde ik het boek mee en ik wilde dat het laatste hoofdstuk aanbrak.
‘Maar heb je de politie gecontacteerd?’ vroeg de dichter Paul Bogaert, die bij een communicatiedienst van de overheid werkte. Hij keek me met een mengeling van fascinatie en misprijzen aan, zoals mensen wel vaker deden als ze mij bezig hoorden. ‘Als je zoiets ontdekt heb je volgens mij een meldingsplicht,’ zei hij. ‘Zeker als het om moord gaat.’
Ik zag de zes gezichten naar mij staren, iedereen wilde weten hoe dat gesprek met de politie over de moordzaak was verlopen. Dat had ik vooralsnog niet gedaan, antwoordde ik. Waarom talmde ik zo? Je morele grenzen schuiven zonder dat je het beseft langzaam op naarmate je steeds langer met een crimineel rondhangt en voor je het weet zink je weg in een spiraal van normvervaging. Maar dat was het goedkope antwoord.
‘Dit boek is uit ambitie ontstaan,’ zei ik naar waarheid, ‘uit pure geldingsdrang, dat geef ik toe, en een egoïstische hebzucht die maakt dat ik het verhaal nog niet uit handen wil geven. Je denkt dat je de allergrootste schrijver kunt worden met een uniek verhaal dat stof doet opwaaien, net zoals die slachtoffers dachten dat ze de allerrijksten konden worden. We willen ons allemaal voortdurend bewijzen, gezien worden met onze volle buik en dikke auto, of een betekenisvol leven leiden en onze naam vestigen. Ook ik. Daarover gaat mijn roman, over het ego en hoe we dat proberen te bevredigen, en daarom houd ik het verhaal zo lang mogelijk dicht bij mij. Ik wil winnen, ook al betekent het dat ik op de blaren zal zitten.’
Daarna begon iemand in het gezelschap plots over een politicus die betrapt was op een leugen.

 

Deel I

1

De winter dat ik voor het eerst in aanraking kwam met de meesteroplichter had ik het idee andermans kleren te dragen, een bril met de verkeerde sterkte op mijn neus te hebben staan, niet thuis te zijn in de mij bekende straten, een gevoel van ontheemding dat mij overviel als een vermanende vingerwijzing van de stem diep in mij die zei dat ik een bedrieger was, dat ik geen romanschrijver was maar achter een fabrieksband voor frituursnacks thuishoorde, of achter een volgeladen bureau in een kantoor. Dat jaar had ik een hevige angstaanval in de trein gehad, mijn lichaam sloeg dubbel, het zweet gutste uit elke porie, mijn hoofd wilde van mijn romp vluchten, en in de maanden daarna kreeg ik op regelmatige basis zware hartkloppingen, alsof de hartspier een paar tellen oversloeg en mijn longen op zelfstandige basis plots besloten niet meer te willen ademen, dat waren natuurlijk ook paniekaanvallen geweest. Dat was mijn inwendige klimaat, om het zo te zeggen, toen ik de meesteroplichter leerde kennen.
Pas later werd ik erop gewezen dat oplichters meteen zien wanneer iemand het hoofd laat hangen.

[...]

 

© 2021, Maarten Inghels

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum