25 februari verschijnt de nieuwe bundel van Marjoleine de Vos, Hoe verschillig. Wij publiceren voor: de eerste drie gedichten uit het openingsdeel ‘Odysseus keert niet terug’.
Helena, Eurydike, Odysseus - figuren uit de klassieke mythologie treden vaak op in de poëzie van De Vos, ook in Hoe verschillig. Ze kan eraan laten zien hoe eeuwig de verhalen en de gevoelens zijn die we hebben, ook of juist als bij Odysseus thuis Miles Davis uit de speakers klinkt. Maar er is meer dan figuren en beelden alleen: er is liefde en twijfel, er is rouw en er is het ongrijpbare leven.
Dichten is voor De Vos ‘denken met het hart’, zoals ze dat ook in essays als het succesvolle Je keek te ver doet.
N.B. Eerder publiceerden we voor uit Uitzicht genoeg.
1Ben jij dat? Wie is er terug? Ben jij dat man van mij ben ik die blije trouwe vrouw die niets dan wachten deed, op jou? Alles verhaal want in de dag verdwalen wij, ons onverplaatsbaar bed, een schip is het met stille passagiers die ieder aan een kant heus niet gevoelvol zingen van Ja ja! Jij bent het! Je bent het denk ik wel, ik ken je wenkbrauwboog de welving van je voet, ik houd zo pijnlijk veel van wie je was in mij, van mijn geweven beeld dat niet is jij, die man hier, slapend, aan mijn zij. 2In de nacht de spoken Gezeild over de gladde nacht, op jou gewacht maar jij wordt achtervolgd, beschoten en oh God hoe lig je naast me. Kom maar zeg ik, ik ben hier. Hier toch. 3Wie mag dat zijn? Als de vreemdeling komt. Zegt: ik ben het. Zwaar zit hij in de stoel. Zijn ogen zien wat onbekend, voor ons vertrouwd is. Hij valt niet op zijn plaats hij zit er naast, de lege plek blijft onbezet hij past niet in het wachtend bed hij is een vreemdeling. Wie zei daar terugkeer, wie zei thuis? Men is zijn eigen huis, of niet, en weerkomst, hou toch op, geen slot dat op een sleutel past, wat doe je hier jij die allang verdwaald vergaan zou zijn tot mythenstof? Odysseus keert niet terug. Omdat wij daar niet klaar voor zijn, de meubels staan nu anders en het raam ziet uit op wat er niet meer is, daar wen je aan. De eik kan niet weer op zijn plaats gaan staan en lichtgroen fluisteren.
Wie is er terug? Ben jij dat man van mij ben ik die blije trouwe vrouw die niets dan wachten deed, op jou? Alles verhaal want in de dag verdwalen wij, ons onverplaatsbaar bed, een schip is het met stille passagiers die ieder aan een kant heus niet gevoelvol zingen van Ja ja! Jij bent het!
Je bent het denk ik wel, ik ken je wenkbrauwboog de welving van je voet, ik houd zo pijnlijk veel van wie je was in mij, van mijn geweven beeld dat niet is jij, die man hier, slapend, aan mijn zij.
Gezeild over de gladde nacht, op jou gewacht maar jij wordt achtervolgd, beschoten en oh God hoe lig je naast me. Kom maar zeg ik, ik ben hier. Hier toch.
Als de vreemdeling komt. Zegt: ik ben het. Zwaar zit hij in de stoel. Zijn ogen zien wat onbekend, voor ons vertrouwd is. Hij valt niet op zijn plaats hij zit er naast, de lege plek blijft onbezet hij past niet in het wachtend bed hij is een vreemdeling.
Wie zei daar terugkeer, wie zei thuis? Men is zijn eigen huis, of niet, en weerkomst, hou toch op, geen slot dat op een sleutel past, wat doe je hier jij die allang verdwaald vergaan zou zijn tot mythenstof?
Odysseus keert niet terug. Omdat wij daar niet klaar voor zijn, de meubels staan nu anders en het raam ziet uit op wat er niet meer is, daar wen je aan. De eik kan niet weer op zijn plaats gaan staan en lichtgroen fluisteren.
© Copyright 2021 Marjoleine de Vos