Leesfragment: Is dit alles?

14 juli 2021 , door Jan Postma
|

Nu in onze winkels: Is dit alles?, de nieuwe essaybundel van Jan Postma. Lees bij ons het essay 'Alles wat ontstaat. Over een fotorolletje'.

Het is de diepste, meest fundamentele vrees die onder het ouderschap zindert. Het afgrondelijke besef dat we niet weten, en nooit volledig zullen weten, wat we hen aandoen. Dat het in die zin altijd een huiveringwekkende gok is, een gok met het leven van een ander. De vrees voor wat we met de planeet doen door kinderen te krijgen en de vrees wat we kinderen aandoen door ze op deze planeet te krijgen zijn twee zijden van dezelfde medaille. We doen de wereld de kinderen aan, en kinderen de wereld.

Wat is de literaire waarde van motten? Is het fotograferen van vreemden, op straat of in de trein, ooit moreel verdedigbaar? Doet het monster van Frankenstein denken aan Frank de Boer? Kunnen we nadat we kinderen hebben gekregen iets anders doen dan hopen op hun vergeving? Waarnaar verlangen we wanneer we verlangen naar ‘nuance’? Is er iets sentimenteler en onuitstaanbaarder dan de jonge vader? Zulke vragen laten zich gemakkelijker stellen dan beantwoorden.

Na het succes van Vroege werken (2017) keert Jan Postma terug met nieuwe essays over ons gerommel hier op aarde. Is dit alles? plaatst een veelheid aan onderwerpen trefzeker in een groter verband. Al lezende doemen gaandeweg centrale thema’s op: voortplanting en ouderschap, technologie en nuance, fotografie en sentimentaliteit. De essays zijn stuk voor stuk gekleurd door een bepaalde levensfase: die van het jonge ouderschap. En hoewel men gemakkelijk zou kunnen verdrinken in de chaos van het prille gezinsleven blijft de blik van Postma tegelijkertijd strak gericht op de wereld daarbuiten. Is dit alles? hoopt, in alle bescheidenheid, slechts trouw te zijn aan particuliere omstandigheden. En daarmee, in alle onbescheidenheid, zo nu en dan te raken aan een universele ervaring.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit Vroege werken, de vorige essaybundel van Postma.

 

Alles wat ontstaat

Over een fotorolletje

Op de meiavond voor mijn tweeëndertigste verjaardag stopte ik een nieuw filmpje in het toestel. Van de tien foto’s die later door een machine in Amsterdam voorgoed werden vernietigd herinner ik me er vier. Hoe trouw aan de werkelijkheid die herinneringen zijn is een vraag die ik liever niet stel – het waren geen momenten geweest die ik mezelf inprentte, ik was bezig geweest met het licht en de kadrering en dan valt de wereld eromheen vanzelf weg. Was alles gegaan zoals het altijd ging, dan waren het weinig uitzonderlijke beelden gebleken. Gedetailleerd, want gemaakt met een apparaat dat voor niets anders dan het vastleggen van details op aarde is, en vol zacht licht afkomstig van de zon die boven het noorden van Spanje met groeiend zelfvertrouwen scheen, alsof diep vanbinnen het besef brandde dat de zomer ook dit jaar vanzelf weer zou aanbreken. Beelden zonder innerlijke noodzaak, gevuld met hooguit een onnadrukkelijke schoonheid. De schoonheid van dingen die weliswaar voorgoed zijn geweest maar die, doordat ze zijn vastgelegd, net niet op dezelfde manier onherroepelijk zijn verdwenen als datgene waarvan geen fotografisch bewijs bestaat.
De machine had een lelijk bruin propje plastic uitgespuwd en daarmee waren in een paar genadeloze seconden zes momenten verdwenen. Zes, want terwijl ik de winkel uit liep met niets anders dan een verontschuldiging, trok het geheugen zich in gang. Het begon voorzichtig reconstructies aan te dragen. Een beetje mismaakte beelden, als incomplete legpuzzels. Beelden die zeker niet interessanter leken dan de werkelijkheid kon zijn geweest, beelden die daarom geloofwaardig waren en dankbaar stemden.
Vanuit het raam van ons hotel zagen we ’s nachts het lichtgevende kruis dat hoog boven het nabijgelegen klooster op de top van een berg stond. J was zes maanden zwanger, maar ze wilde ernaartoe lopen. Ik wilde haar erop wijzen dat ze al buiten adem raakte wanneer ze de trap in het hotel af liep, maar ik bedacht me op tijd. De volgende namiddag besloten we te kijken hoe ver we met de auto de berg op konden komen. We hielden halt bij een verlaten parkeerterrein dat leek te zijn uitgegraven in de oksel van een bocht in de slingerende weg.
De eerste foto die in mijn herinnering bewaard is gebleven toont deze grote leegte, die wordt doorbroken door de in een koortsige zucht naar efficiëntie kriskras over het asfalt getrokken witte strepen. Het is niet meer warm en het is nog niet koud. Het is nog niet donker en net niet meer licht. De invallende avond heeft alle kleur uit de wereld met zich meegetrokken. Alleen twee iglovormige afvalbakken, de ene legergroen, de andere kanariegeel, bieden nog even verzet tegen het oprukkende duister. Ik probeerde me voor te stellen hoe deze plek er overdag moest uitzien. Hoe touringcars leegliepen voor de deur van het klooster, iets verderop. Ik probeerde me voor te stellen op wat voor ervaring de toeristen zouden hopen. Of ze ergens van droomden. Of ze net als wij voelden dat er een vreemde aantrekkingskracht uitging van het kruis boven op de berg. We wilden de weg oversteken en teruglopen naar onze huurauto toen we hoorden hoe een aanzwellend gesuis de komst van een tweetal wielrenners aankondigde. Ze passeerden ons in een moment dat korter moest zijn dan de sluitertijd van een foto, maar ik keek ze een kleine eeuwigheid na terwijl ze in een lange vlucht om de parkeerplaats naar de volgende bocht snelden. Daar verdwenen ze even plotseling als geruisloos.
Op de tweede foto zit J op de rand van het bed in het hotel. Ze draagt een dunne groene jurk en kijkt naar buiten. We sliepen op de eerste verdieping, maar de weide naast het gebouw liep steil omhoog, waardoor ons grote raam de dieren als levensgrote personages op een filmdoek liet zien, al zagen we het grootste deel van de tijd alleen een muur van gras. J zit links in beeld. Rechts van haar toont de foto een gigantische stier die op een goed moment het kader was komen binnenwandelen. Want hoewel het dier amper bewoog en ogenschijnlijk nu eens hier en dan weer daar leek op te duiken, was dat toch wat er op enig moment moest zijn gebeurd.
Iets later stond J buiten bij het hek naar diezelfde stier te kijken. Toen het beest haar in de gaten kreeg werd hij bevangen door een woede die hij ongetwijfeld zelf ook niet had zien aankomen. Terwijl de stier op haar afstormde, vertelde ze, had ze beseft dat het ijzerdraad met geen mogelijkheid in staat zou zijn om het op snelheid geraakte beest tegen te houden. Pas op het laatste moment had hij vaart geminderd en was zijn woede, zo snel als die was opgekomen, weer weggetrokken.
De derde foto was de enige waarvan ik hoopte dat hij zo adembenemend zou zijn als wat erop was vastgelegd. Op de ochtend van mijn verjaardag hadden we het hotel in Baskenland achter ons gelaten en waren we in zuidelijke richting vertrokken. We hoopten voor het donker in Madrid te zijn. Na een uur of wat passeerden we een verlaten huis, een moderne ruïne die door nationalistische en separatistische graffiti was overwoekerd. We parkeerden de auto aan de overzijde van de weg en J piste naast een van de voorwielen. We liepen naar de bouwval die bij nader inzien waarschijnlijk een kort leven als restaurant of bar had gekend. Wat over was van de voordeur was niet voldoende om ons buiten te houden. Zoals altijd wanneer ik mezelf terugvind op een plek die niet verraadt of de voorlaatste bezoeker een dag of een jaar eerder is vertrokken schoot de gedachte wellicht een levenloos lichaam te zullen aantreffen door mijn hoofd. Maar eenmaal binnen vonden we een grote ruimte die een eetzaal moest zijn geweest. De langste wand had ooit uit glas bestaan, maar er was niets van over behalve een dun geraamte van smalle kozijnen. Zuchtjes wind dreven tussen dat lijnenspel dat als lengte- en breedtegraden in een atlas over het berglandschap in de verte lag naar binnen. Wat hier was verdwenen had plaatsgemaakt voor de schoonheid van het verval.
De herinnering aan de vierde foto bestaat uit niet veel meer dan een onbestemd gevoel over de plek waar ik hem maakte. We waren verder gereden en zonder duidelijk aanwijsbare reden afgeslagen. Het was warm maar niet onaangenaam. We stonden bij een vreemd meer. Het soort plek waar zomaar een ecologisch misdrijf kon hebben plaatsgevonden. Een doods landschap dat niet echt uitgestrekt wil zijn. Een landschap dat zich niet laat ontleden omdat er sprake is van een totaal gebrek aan aanknopingspunten. Hier en daar een struik en in een van de spaarzame bomen iets wat een kraanvogelnest moet zijn. De grond is bruin als kleiige modder; het water helder maar groen als goedkope aanmaaklimonade. De rimpelingen in het wateroppervlak breken de illusie dat wat ik me nu voor de geest haal daadwerkelijk de foto is die ik maakte.
We liepen terug naar de auto, van plan om het laatste deel van de rit in één keer af te leggen. Op het moment dat we wilden wegrijden ging mijn telefoon. Het was een onbekend nummer en waarom ik in het binnenland van Spanje besloot toch op te nemen mag een raadsel heten. De man aan de lijn stelde zich voor als Leroy. Voordat ik begreep wie hij precies was, had hij al gezegd dat er sprake was van een probleem. De afspraak die we hadden gemaakt bij het gemeenteloket, de afspraak waarbij ik als ongehuwde partner de ongeboren vrucht zou moeten erkennen, die afspraak kon helaas niet doorgaan, zei hij. Een pas laat opgemerkte systeemfout had ervoor gezorgd dat via de website van de gemeente een oneindig aantal afspraken kon worden ingepland en zodoende was de hele gemeentelijke agenda in een diepe chaos gestort. Hij stelde voor om onze afspraak opnieuw in te plannen op een datum die, zo protesteerden we, gevaarlijk dicht lag bij de datum waarop J was uitgerekend. Na wat gerommel in zijn computer suggereerde hij een alternatief, al moesten we daarvoor dan wel naar een loket buiten de stad. Voordat hij ophing verontschuldigde hij zich nog eens voor het falende systeem. Zijn stem verraadde dat de situatie hem weliswaar speet maar dat hij zich er persoonlijk geen moment verantwoordelijk voor voelde. En dat het hem in alle eerlijkheid ook niet verbaasde. Terwijl hij sorry zei, zei zijn stem: ach, de dingen gaan nu eenmaal mis.
We reden door een landschap dat in z’n nietszeggendheid schoon was. Te heuvelachtig om overweldigend te zijn, te non-descript om iedere beschrijving te tarten. Uit de luidsprekers klonk een oud album van Underworld. Het was een van de weinige cd’s die ik ooit kocht. Het zal rond de zomer van mijn zestiende verjaardag zijn geweest, plots een half leven geleden. Met een draagbare cd-speler en een luidsprekertje met opklapbare minispeakers die als twee Mickey Mouse-oren omhoogstaken lag ik in het gras in het recreatiegebied aan de rand van de stad. Een lange zomer waarin alles broeide en niets gebeurde. Jongens en meisjes die plotseling hun lichaam bleken te zijn geworden. Onwetend maar vermoedend. We voetbalden en keken naar het water waarop ieder van ons in de winter weleens had geschaatst en waarin iedereen in de zomer weleens op een kapotte bierfles of een dode vis had gestaan, om vervolgens te zweren nooit meer een voet in die gore plas te zetten. Een belofte die altijd weer werd vergeten. Ik weet nog hoe het riet aan de rand groeide maar ik ben vergeten of het wuifde. Ik wist niet precies wat ik van riet moest denken, wat het nou eigenlijk was. En in zekere zin weet ik dat nog steeds niet. Ik weet nog hoe vies ik de goedkope wijn vond en ik weet nog hoe ik mijn gezicht bij iedere teug in de plooi hield. Ik weet nog hoe badpakken en bikini’s weinig verhulden zonder iets te tonen. Ik weet bijna niets meer. Alles, het leven zoals het op de gewoonste momenten is, verdwijnt maar de hele tijd. Het enige wat blijft is dat verdwijnen – en het geheugen als wonder dat altijd tekortschiet. De laatste keer dat ik hier hardop over klaagde wierp iemand me Goethe voor de voeten. Hij viel met een plof neer en toen hij weer was opgekrabbeld en wat stof van zijn mouwen had afgeklopt bleek hij in Mefistofeles te zijn veranderd en mompelde hij: ‘Alles wat ontstaat is waard dat het te gronde gaat.’

 

© 2021, Jan Postma

pro-mbooks1 : athenaeum