Leesfragment: KliFi

13 februari 2021 , door Adriaan van Dis
|

16 februari verschijnt de nieuwe roman van Adriaan van Dis: Klifi. Wij publiceren voor!

In KliFi van Adriaan van Dis zijn De Oranjes verjaagd, de republiek Nederland likt haar wonden na een orkaan en het volk schikt zich in een president die ontkennen tot kunst heeft verheven. Jákob Hemmelbahn, zoon van Hongaarse vluchtelingen, verbaast zich over de gelatenheid van zijn medeburgers. Geheel tegen zijn aard verzet hij zich en geeft hij een stem aan de slachtoffers van een lokale overstroming. KliFi is een bitter vrolijke vertelling over uit de pas lopen, over onze neiging tot aanpassen en veinzen, en over lastige vriendschappen.

N.B. Eerder brachten we fragmenten uit In het buitengebied, Tikkop en Stadsliefde. Ook bespraken we Ik kom terug.

 

Twee

Speling in de hel

Oktober was een wrede maand geweest. Een orkaan verraste Nederland. Jákob maakte de ontwrichting van nabij mee, hij hoorde de rivier buiten zijn oevers razen en zat dagen in het donker. Pas na het luwen van het ergste onweer zag hij de schade in zijn toch al verwaarloosde streek. Zijn terp bleef gespaard, maar nog geen kwartier rijden van zijn huis was een dijk doorgebroken en een heel dorp weggespoeld, een dorp dat iedereen De Kuil noemde en dat op geen enkele kaart stond. Geen landelijk journaal of grote krant besteedde er aandacht aan. Als de drenkelingen niet voor zijn deur hadden gestaan, als het leger niet gewonden en lijken naar zijn erf had gebracht en er geen tenten in zijn uitzicht zouden zijn geplaatst, als de soldaten niet zo bruut waren opgetreden, als hij niet zelf iemand miste die door het water gegrepen was – ach, dan was zijn sluimerende woede mogelijk niet gewekt. Maar nu kon hij niet anders: deze leugen moest worden bestreden.
De ontheemden raakten hem: hun verzet, hun overlevingsdrang en aanstekelijke getiktheid. Zijn verontwaardiging dreef hem naar zijn schrijftafel. Nederland mocht hier niet van wegkijken. Hij dacht aan een pamflet: Aanklacht moest de titel zijn – hoewel, dat riekte te veel naar J’accuse. Hij koos voor minder pretentie: KliFi. Een naam die de jeugd moest aanspreken én een steek onder water naar de klimaatontkenners. Al schrijvend had hij het niet kunnen laten ook zijn gal te spuwen over het veranderende Nederland. Liep het geestelijk klimaat niet evenzeer gevaar? Niet zo slim misschien want de president had lange tenen en de tijd was er niet naar, maar Jákob was het aan zichzelf verplicht, aan zijn achtergrond, zijn ouders. Hij moest het loodzware zwijgen doorbreken.

En nu was het boekje af en lispelde Poema in zijn nek, het monster met de denkbeeldige viltstift en schaar: Zoek speling in de hel. Kijk er nog eens naar. Wik, weeg, zoek een middenweg, daar ben je goed in.
Jákob boog zich voor de zoveelste keer over zijn typoscript. Hij streepte door. Herschreef, verplaatste passages. Poema speelde met zijn onzekerheid, hem negeren was misschien beter geweest, maar het kietelde ook Jákobs ijdelheid om met een kwaaie lezer in gesprek te gaan.

Misschien moest hij om te beginnen de titel veranderen: KliFi. Geen mens begreep dat het de afkorting voor KlimaatFictie was. Bovendien schrok het woord ‘klimaat’ veel lezers af. Ook Poema zeurde er voortdurend over: Je wilt toch serieus genomen worden, of schrijf je sciencefiction?
Om de president te paaien zou hij een citaat uit een van zijn redevoeringen als motto kunnen opnemen – een vals compliment aan een man die de opwarming van de aarde afdeed als fictie: het literair geneuzel en navelstaren liggen achter ons. het is de taak van onze schrijvers de werkelijkheid onder ogen te zien en deze met verbeelding te beschrijven. de tijd is rijp voor een nieuw sociaal realisme. (Redevoering LXVII )

Jákob had het nog maar net opgetikt of hij voelde een poot van poema (uit Adriaan van Dis, KliFi) op zijn schouder: Titel akkoord. Hij veerde ervan op – zie je wel: als je het uitlegt, kom je verder. Wat was er realistischer dan een ramp en werkelijker dan de opwarming van de aarde? Hij schonk zich een stevige Laphroaig in en herlas zijn eerste hoofdstuk.

 

Wereldweergedicht

Geen pastorale. Het platteland is een fabriek. Stranden zijn geofferd aan de zee. Zonnevlammen vernietigen satellieten. Meteorologen voorspellen dodelijke stormen. Octopussen schuilen in rivieren. Termieten vreten kabels in metro Helsinki stuk. Zandstormen naderen Accra. Dongguan tast al achttien maanden in de smog. De huizen aan de westkust van Amerika zijn niet meer te verzekeren. Topjaar voor Groenlandwijn. Zij die later geboren worden, zullen met legendes leven: 90.000 kilo woog een blauwe vinvis, haar tong was zo groot als een nijlpaard, haar baleinen waren erebogen in de tuinen van walvisvaarders. Na regen in de savannen konden kinderen pootjebaden in de voetafdruk van een olifant. Het StaatsMuseum heeft een paar Friese doorlopers aangekocht. Nog drie hectare sneeuw in Canada. In Parijs werpen studenten barricaden op: Wij willen de bijen terug. Het is begonnen en niet te stoppen: de Turkse hazelnoot draagt geen vruchten meer, Humboldtstroom zes graden warmer, het mannelijk zaad verdort. Haar valt uit. Verdragen worden verknipt tot papieren pruiken. Op Kyushu sprong een bejaard echtpaar van het dak, nagezwaaid door de kleinkinderen. Waar droogte heerst regent het bloed ondersteboven de hemel in.
wat ons te doen staat (schreef de president van Nederland): de laatste dagen voor het einde van de wereld naar wagner luisteren.

 

Grapje?
‘Letterlijk.’
Je gooit je eigen glazen in. Respecteer de president. Stoot hem niet af, haal hem binnen. Maak een beter begin, schrijver!
Jákob deed sardonisch een poging:

 

Mooi weer

De weiden dampten in de zon. Nederland genoot van de heerlijkste zomer ooit! Zelden waren de nachten zo zoel, elke ochtend speelde een frisse wind in de bloezen en hemden van jong en oud, de straten roken naar Rome. Geen wolk aan de lucht. De rivieren fonkelden zilver.

 

Lyriek, je kan het.
Jákob streepte het door en schreef hardop zijn eigen waarheid.

 

Slecht weer

De wegen naar de kust waren afgezet, in de steden zaten de dagjesmensen wijdbeens op overvolle terrassen, maar de strandjes om de plassen en de meren in het binnenland bleven leeg. 42 graden, al weken achtereen. De blauwalg groeide ongeremd, drinkwater stond op rantsoen. De afvoerputjes roken naar zwavel en airco’s loeiden dag en nacht. De ijslolly’s waren uitverkocht.
Nederland verlangde naar koelte. En de koelte kwam. Tot verrassing van de weervoorspellers nam een zware storm, gevoed door een dampende oceaan, een onverwachte wending boven de Orkneys en stortte zich cirkelend op de Noordzeekust – de eerste orkaan in onze geschiedenis. Een woedend oog kleurde de hemel. Op slag verjoegen zware regens de hitte, stukken duin werden weggeslagen, strandtenten de lucht in geslingerd. Nog groter was de kracht van ontkenning: de president wuifde de eerste berichten weg als ‘paniekzaaierij’.

 

Jákob klapte zijn laptop dicht, hij hoorde Poema zuchten. En hij had gelijk. De zinnen liepen niet, ze hadden het ritme van een wandelstok. Vloeiender moest het, stromend als het wassende water en zo nu en dan beukend, zoals de storm om zijn huis toen had geklonken. Hij had het allemaal gehoord, gezien, dat razende oog boven de vallei – paarszwart, bliksemend –, en ook de angst van de spreeuwen had hij beschreven, hun roepen en kwetteren, het verzamelen van klein grut en hoe ze naar een schuilplaats zochten onder zijn verweerde dakpannen.

[...]

 

Copyright © 2021 Adriaan van Dis en uitgeverij Augustus, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum