Leesfragment: M. De man van de voorzienigheid

06 juni 2021 , door Antonio Scurati
|

8 juni verschijnt M. De man van de voorzienigheid, het tweede deel van Antonio Scurati's reeks over Mussolini (M. L’uomo della provvidenza, vertaald door Jan van der Haar). Fragment!

Begin 1925. Benito Mussolini staat aan de rand van de dood vanwege een heftige maagzweer die zijn leven van binnenuit bedreigt, maar de ernst van zijn ziekte wordt verborgen gehouden voor het Italiaanse volk. Het regime van Mussolini heeft zojuist een ernstige crisis overleefd na de moord op de socialistische leider Giacomo Matteotti. Niet veel later laat Mussolini zich uitroepen tot Duce: dictator van Italië.

Door zijn indrukwekkende vermenging van feit en fictie weet Scurati invoelbaar te maken hoe het is om in het centrum van de macht te zitten. Aanstekelijk en psychologisch treffend beschrijft hij de periode van 1925 tot 1932, de eerste jaren van Mussolini als Duce: de jaren waarin de democratie verdween.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit M. De zoon van de eeuw, het eerste deel uit de reeks.

 

Benito Mussolini
Rome, 15 februari 1925

De adem is muf, de pijn in de onderbuik drukkend, het braaksel is groenig, gestreept met bloed. Zijn bloed.
De inktbedrukte vellen dwarrelen in de onwelriekende plas. Onmogelijk om de krant te lezen. Zijn roemrijke lichaam vol zure hypersecreties en gassen slikt lucht en hapt naar zuurstof met het hoofd achterover op de leuning van de bank. Maar rondom wervelt de kamer in een carrousel van open wonden in het zwerende slijmvlies.
Eerlijk gezegd is dat slaapvertrek, de alkoof waarin de regeringsleider bij toerbeurt zijn talrijke maîtresses ontvangt, een weinig gezellige plek, ook als het er niet stinkt naar bloederige kots. Rood en zwart fluweel aan de wanden; in de hoek een knielbankje vol bidprentjes, gekregen van volksvrouwen, en vol medailles, geschonken door mannen uit de oorlog; die groteske opgezette steenarend met gespreide vleugels, gevangen in het luchtruim van Udine tijdens een bijeenkomst van knokploegleden; op de grond vloerbedekking, eveneens rood, in trek voor haar natuurlijke behoeften bij de jonge leeuwin, een geschenk van vurige bewonderaars. Een salon, een slaapkamer, een dienstvertrekje en niet eens een keuken. En overal een hardnekkige paardencircuslucht. Welkom in de woning van de jongste minister-president van Italië en de wereld.
De pijn heeft hem weer te pakken, houdt aan, dof, dwingend. Misschien zou hij met zijn laatste beetje adem om hulp moeten roepen. De Leider van het fascisme kan echter niet bedelen om assistentie van een dommelige bewaker op de overloop of van Cesira Carocci, zijn Umbrische middelbare dienstbode, zo dom als een geit, zo mager als een spijker aan het kruis. Het is ook niet voor het eerst. Al weken, al maanden doen zich periodiek de crises in zijn slokdarm voor. Ze dienen zich aan met een rare eetlust, een vruchteloze, misselijke honger, als een dor huwelijk, een schijnzwangerschap, daarna komen winderigheid, boeren.
De week daarvoor bespeurde Ercole Boratto, zijn vaste chauffeur, vanaf de bestuurdersplaats zijn pestilente adem. Bij de eerste bocht van de Via Veneto zocht hij de Leider vanuit zijn ooghoek, maar het achteruitkijkspiegeltje bleef leeg. Toen de chauffeur zich omdraaide naar de achterbank, trof hij hem ineengedoken aan op zijn knieën, zijn handen tegen zijn opgezwollen buik, de befaamde ogen verworden tot spleetjes en de bekleding besmeurd met maagsappen. Ze moesten hem naar zijn bed slepen, dubbelgevouwen als na een beroerte, met de zakdoek van een chauffeur om zijn mondhoeken af te vegen.
Dat is er geworden van Benito Mussolini, de Leider van het fascisme, een spijsverteringskanaal. Niets meer. De purgeermiddelen en hun werking. Dat is zijn enige zorg. Onze-Heer Jezus Christus heeft alles fout gedaan: hij had ons anders moeten maken, de darmen moeten vergeten. Hij had ons zo moeten scheppen dat we ons voedden met lucht, of ons het voedsel moeten laten opnemen zonder dat het er weer uit hoefde. Maar hij heeft de mens veroordeeld tot de eeuwige strijd om zijn ingewanden te legen, tot de lijdensweg van hardlijvigheid. En zo komt het nu dat hij, de Leider van de zwarthemdlegioenen, de veroveraar van Italië en de meest bewonderde Italiaan ter wereld, na een bord spaghetti met tomatensaus drie dagen lang geen stoelgang heeft. En zo ja, dan draait hij een bolus van teerachtige stront, pijnlijk en scherp als een pruimenpit.
En toch rookt hij niet, drinkt hij haast niet meer, doet hij regelmatig aan sport en volgt hij een streng dieet. Hij kent echter de reden van dit alles: het komt door de Grote Oorlog en de massa dat zijn spijsvertering is verpest. Al dat in de loopgraven naar binnen gewerkte blikvlees en al die zakjes met broodjes die hij kocht op een stationnetje na een massabijeenkomst en haastig verorberd op de achterbank, terwijl de trouwe Boratto hem naar de volgende bijeenkomst reed.
De voornaamste schuld treft echter Giacomo Matteotti, de onverzettelijke opposant, de ‘salonsocialist’, de zoon van landeigenaren die zich heeft opgeofferd voor de arme boeren. Dat lijk dat is teruggevonden door een teefje in een bosschage op het Romeinse platteland, dubbelgeklapt als een boek, met zijn benen onder zijn rug gevouwen in een te krappe, haastig met oneigenlijke middelen – een ijzervijl – gegraven kuil, aangestampt en summier toegedekt met aarde. Aan het lijk van Giacomo Matteotti dient de schuld van deze weerzinwekkende obstipatie te worden toegeschreven.
En aan die idioot van een Giovanni Marinelli, de benepen, armetierige penningmeester van de fascistische partij die, toen Matteotti het zwijgen moest worden opgelegd, ten einde twee lire te besparen, ten einde geen briefjes van duizend uit te geven waarvan beroepskrachten lekker konden eten en met een snol naar bed, in zee was gegaan met vier warhoofden en met zijn krentenwegerij de gruwelijkste politieke moord van de eeuw veroorzaakte. En zo had de schrieperigheid van een eenvoudige bureaucraat een geïsoleerde, fanatieke opposant veranderd in een hedendaagse, heldhaftige martelaar in de strijd om de vrijheid. En hem, de triomferende Leider van het fascisme, in een pijnlijke kluwen verwrongen ingewanden. En hem gedwongen – terwijl de beschuldigende getuigenissen zich opstapelden, de oppositiepers tekeerging, links de noodklok voor de vrijheid en de rest van het land de doodsklok voor Benito Mussolini luidde –, hem gedwongen om al zijn naaste medewerkers op te offeren als een Russische vorst die om zijn huid te redden de koetsiers opvoert aan de wolven. Allemaal weg: Cesare Rossi, Aldo Finzi, De Bono, Marinelli, zelfs Balbo. Redde wie zich redden kan. Maar toen was 3 januari gekomen. De dag van de tegenaanval. De dag waarop Benito Mussolini, recht op de vestingtoren van het premierschap in zijn eentje de storm van het parlement had getrotseerd en had gezegevierd. De dag waarop Benito Mussolini ‘Ik’ had gezegd. Ik alleen – had hij gebruld – draag de politieke, morele, historische verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd. Ik ben Italië, ik ben het fascisme, ik ben de zin van de strijd, ik ben het grootse drama van de geschiedenis. Als iemand mij aan deze knoestige tak durft op te hangen, moet hij nu opstaan en de zeep en het koord tevoorschijn halen.
Niemand was opgestaan. Het was tot een krachtmeting gekomen en de democratie was weerloos gebleken. Daarom had ze zich onderworpen.
Een paar zielige verzetskreten waren er nog wel te horen. De koning had geweigerd voor hem blanco het decreet te tekenen om de Kamers te ontbinden, maar had vervolgens zijn koninklijke vertrouwen in hem herbevestigd. Filippo Turati, de éminence grise van de socialistische oppositie, had zijn schouders opgehaald en zijn volgelingen gerustgesteld – ‘Rustig maar, Mussolini is weer aan het brullen om de mussen af te schrikken’ –, maar zich daarna beperkt tot morele verontwaardiging, alsof de moraal een politieke klasse was. Giovanni Giolitti, de grote staatsman, had half januari nog de kracht gevonden om het in het openbaar oneens te zijn met zijn voorstel tot het nieuwe kiesstelsel, maar toen was – Matteotti of geen Matteotti – de wet met 307 stemmen voor en slechts 33 tegen goedgekeurd. En daarenboven had de kamer half januari in één dag maar liefst 2376 wetsdecreten van de Leider van het fascisme goedgekeurd.
Daarbij had zijn ministerie van Binnenlandse Zaken binnen achtenveertig uur 95 politieke verenigingen, 150 verdachte openbare gelegenheden gesloten, honderden oppositiegroepen en -organisaties ontbonden, 611 telefoonnetten, 4433 openbare functies onder toezicht gesteld, 655 huiszoekingen verricht, 111 ‘subversieven’ aangehouden. Onder die royale vrachten decreten en arrestaties waren de laatste opposanten begraven. En begraven op een diepte die geen loops teefje aan het licht zou kunnen brengen. Heel het land had in die dagen kunnen vaststellen dat Turati, Giolitti en hun volgelingen geen zuilen van de vrijheid waren, maar eenvoudige kariatiden voor de sier. Iedereen had vastgesteld dat die zogenaamde sterren van het antifascisme alleen maar op sterven na dood waren.
Niettemin gaan er juist op dit moment, ruim een maand na die overwinning, op deze bezoedelde bank, op deze door een welp ondergescheten vloerbedekking nog steeds steken door zijn onderbuik. Ja, de pijn breidt zich uit. Vanuit de middellijn van de buik straalt die nu uit naar de rechterschouder, en vandaar naar de rug en onderrug.
Hij probeert rechtop te gaan zitten. Het mislukt. Hij slikt moeizaam zijn gal en laat zich wegzakken in de flauwte.
Het ligt allemaal aan de onzekerheid. Aan het tijdstip vol twijfel, vol getreuzel, vol geaarzel, een tijdstip dat al jaren duurt en niet voorbijgaat. Het is allemaal een eindeloos tijdrekken. Ondanks de overwinning van hun Leider schrikken de leden van zijn regering nog steeds bij elk papiergeritsel op. De trouweloze handlangers veinzen onvoorwaardelijke steun, maar dromen er dan van de oude koeien nieuw leven in te blazen, het algemeen kiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging, de onderhandse afspraken van het parlementaire systeem. De oude en ontroostbare gematigden sluiten zich aan bij de krachtpatserij van de dictatuur, maar betreuren dan de prettige inkomsten van de oligarchische voorrechten. Het is een veroordeling tot het dagelijks compromis, tot het gebed zonder end, tot de parlementaire opstopping, tot de ordinaire bestuurspolitiek, tot het geringste resultaat met de grootste inspanning. Het is een tuchtiging van de democratie en hij draait ervoor op in deze combinatie van braaksel en bloed. Wat voor zin heeft het gehad om revolutie te voeren als hij daarna dag in dag uit moet worstelen om in leven te blijven?
Maar het kan nog erger. Het akeligste is wel dat na afloop van de revolutie de revolutionairen overblijven. Als de macht met geweld is veroverd, hou je de geweldenaars over. Je houdt het terrein der strijders over, de arena der dwazen, het schuim der dagen, de relschoppers, het zootje ongeregeld, de schurken, de schizofrenen, de onaangepasten, de nachtbrakers, ex-bajesklanten, brandstichtende syndicalisten, wanhopige journalisten, veteranen die met vuur- of steekwapens weten om te gaan, fanatiekelingen die niet helder kunnen denken, overlevenden die zich de dood toegewijde helden wanen en een verkeerd behandelde syfilis aanzien voor een vingerwijzing van het lot. Karpatenkoppen, middelmatige, botte, vaak onwetende, oenige figuren die alles te danken hebben aan de verkrampte schoonheid van de mars op Rome en daar hun verdere leven alleen maar om treuren. Je houdt de eeuwige knokploegleden over, die de wapens niet afleggen, de militieleden van het eerste uur, altijd met het horloge in de hand om je te verwijten dat dat voorgoed voorbij is.
Hij heeft niets tegen geweld: de sfeer van de tijd is zoals ze is, geweld blijft noodzakelijk. De benoeming van Roberto Farinacci tot secretaris van de Nationale Fascistische Partij krult echter om zijn ingewanden. Farinacci die zich aan het hoofd van de ‘onbuigzamen’ stelt, die zich verheft tot Lombardische voormuur tegen ieder antifascisme, die uit zijn bol gaat als bewaker van de revolutionaire zuiverheid, Farinacci Roberto is eigenlijk de bijgeschaafde volksman die alleen kracht begrijpt, hij is de zege van de provincie op de stad, van bruutheid op intelligentie, van tactische verbetenheid op grote strategie, van de straatvechter op de olympische bokser, van de moed van de knokker op die van de soldaat. Farinacci is opgekropte woede, vernietiging van de vijand, Farinacci is verslindend leven.
Met Francesco Giunta en Cesare Rossi die betrokken zijn bij de moord op Matteotti, met Italo Balbo verstrikt in het proces vanwege de moord op don Minzoni en Emilio De Bono voor het hooggerechtshof gedaagd, blijft Roberto Farinacci niettemin nodig. Zijn gewelddadigheid komt goed uit. Om die reden heeft hij, Benito Mussolini, hem eergisteren aan het hoofd van de partij gesteld en om die reden bespeurt hij nu opnieuw hoe er iets van braaksel via de slokdarm opwelt.
Verder is er nog al het andere. Er is de broederstrijd onder fascisten om het pluche, er is de ergernis om de biografie van la Sarfatti die hem voor het oog van de wereld zijn pyjama aan zal trekken, er zijn de boze tongen van de politieke vluchtelingen die hem lasteren voor het oog van de eeuw, de katholieken die hem almaar de opvoeding van de jeugd blijven betwisten, de Italiaanse machteloosheid in Afrika die hem degradeert tot een maffe collectioneur van woestijnen, er zijn de geheime intriges van de vrijmetselaars, de hoogmoed van de intellectuelen, het dedain van de Savoyes, de beursspeculaties, de monetaire crisis, de lireverbrandingen op het plein.
En bovenal is er het denkbeeld van de dood als uitsterven, de dood als apocalyps, als het einde van de wereld. De tragische grootheid van de situatie is aldus: als ik sterf, valt alles in duigen. Het fascistische regime is thans de bestaanswijze van Italië, het is Italië zelf, maar het zou het na de dood van zijn stichter nog geen uur volhouden. Het fascisme zou zich tegen zichzelf keren, de fascisten zouden elkaar in een oogwenk verscheuren. We zien ons geconfronteerd met dit grote mysterie: geen enkel sterk idee zal ooit opgewassen zijn tegen kannibalisme. Alleen ik, de man die de staat, het fascisme kracht verleent, alleen ik kan het einde tegenhouden; en daardoor ben ik de staat, ben ik het fascisme. Ik, de autodidact, ik, de zoon van de dienstmeid, ik, de vadsige stagiair, ik, de zoon van het volk die zich met veertigplus nog verdiept in allerlei sporten, een voorrecht van burgers, ik, die met wilskracht en doorzettingsvermogen een geducht schermer word en met de lessen van Camillo Ridolfi een bedreven ruiter word, ik, die een vliegtuig leer besturen, leer motorrijden, skiën, zwemmen in stijl, ik, die zelfs leer tennissen. Ik, noeste koppigheid, discipline, wilskracht, sobere maaltijden, ik bemoei me met alles, hou alles in de gaten, van scholenbouw tot lekkages in aquaducten, ik lees honderden rapporten over alles, ik maak met de hand notities, in de kantlijn, urenlang, pagina’s en pagina’s iedere godganse dag, ik ben de nationale muilezel, ik, de nationale os. Dus mag ik niet doodgaan.
En om die reden blijf ik zitten met migraine en hardlijvigheid, hardlijvigheid en migraine. Soms is het haast of ze mijn schedel fysiek openbreken, zoals op dit moment, op deze bank... ja, het is als een voortdurend hameren... talloze uiteenlopende vraagstukken, allemaal urgent, en allemaal knokken en knokken ze om in mijn hoofd te komen... huizen in Rome, water in Apulië, scholen in Calabrië en Messina, een groot station in Milaan... inmiddels heb ik Italië helemaal in mijn hoofd, als een ontzaglijke landkaart, met al zijn knooppunten, hier een weg, daar een spoorlijn, een brug, met bosschages, stroomgebieden, droogleggingen, met al zijn vitale problemen. Dus mag ik, kan ik niet doodgaan.
De klaagzang gaat verder: de moord op Matteotti, het spook Matteotti, de wroeging vanwege Matteotti. De oppositiegroepen galmen die onophoudelijk uit, ze klampen zich er vertwijfeld, onzeker aan vast, zoals klaagvrouwen aan de rituele tranen tegenover het mysterie van de dood.
Het is waar, het lijdt geen twijfel, afgevaardigde Giacomo Matteotti is dood. Mijn fascisten hebben hem afgemaakt. Maar ik kan niet doodgaan en dus is dit mijn antwoord: de rechtbanken zullen over de verantwoordelijken oordelen. Over een politiek regime kan niet geoordeeld worden door een rechtbank, maar uitsluitend door de geschiedenis.
Waarin verandert dit hele nationale psychodrama vanwege de moord op Matteotti? In sloten inkt, tonnen gedrukt papier, kilometers afgewogen artikelen die niemand leest.
Mijn positie is sterk. Ik ben een vechtjas. Ik ga hier niet vandaan, voor ieders behoud. Ik lever me niet uit aan de berichtgeving, ik behoor toe aan de geschiedenis. De storm kan elk moment gaan liggen. Het bos wordt weer rustig. De ondergroei moest worden afgebrand.

Vanuit de duodenale bol stijgt via het maagportier tot aan de mond een nieuwe gulp braaksel naar de luchtpijp op. Automatisch zoekt het lichaam sidderend en badend in het zweet de opgerichte positie, de weg naar het toilet, de wc-pot.
Benito Mussolini verzet nog geen stap. Ternauwernood op de been zakt hij in elkaar. De doffe plof van een gevloerd lichaam op een rode vloerbedekking. Aldus de laatste herinnering, het vaarwel waarmee de Leider van het fascisme afscheid van de wereld neemt.

[...]

 

© 2020 Antonio Scurati
© 2021 Nederlandse vertaling Jan van der Haar en Uitgeverij Podium

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum