Leesfragment: Mijn broer

22 november 2021 , door Karin Smirnoff
|

'Het indrukwekkendste boek dat ik dit jaar heb gelezen,' schrijft Annetje Rubens over een van de cadeautips van Athenaeum Boekhandel Haarlem: Karin Smirnoffs roman Mijn broer (Jag for ner till bror), vertaald door Bart Kraamer. Lees bij ons een fragment!

Jana komt thuis om haar tweelingbroer Broer op te zoeken, die nog steeds in de kleine vervallen familieboerderij woont en zich vastbesloten aan het dooddrinken is. Ze sluit zich aan bij het geheel mannelijke jachtgezelschap, waar ze weigert op elanden met kalveren te schieten, en begint een even intense als mentaal instabiele relatie met John, een schilder wiens onderwerpen onvermijdelijk haar pijnlijke verleden oproepen. Dat Jana haar vader probeerde te vermoorden met een hooivork. Dat Broer daar uiteindelijk in slaagde, en bij haar werd weggehaald.

Mijn broer is een donker, rauw, gewelddadig en liefdevol verhaal. Het vertelt over hartstocht, straf en opoffering – en het leert dat het grootste en moeilijkste van alles vergeving is.

 

Een

Ik ging naar broer. Nam de bus langs de kust en stapte uit bij de evier. Daarna liep ik naar het dorp.
De sneeuw viel zwaar en bedekte de weg. De vlokken wervelden mijn lage schoenen in en mijn enkels waren koud als in mijn kindertijd.
Er hadden auto’s kunnen stoppen voor mijn duim maar er kwam geen auto. Het was een paar kilometer naar het huis van mijn broer en de weg liep omhoog.
Om mezelf bezig te houden zong ik everttaube.
Onze ouders hielden van everttaube en daarna stierven ze.
De wind sneed door mijn jas heen. Helemaal bovenin ontbrak een knoop en de sneeuw smolt tegen mijn keel. Ik had er nu al moeten zijn. De sneeuw maakte het landschap anoniem. Was ik al langs het huis van eskilbrännström gekomen. Ik ging sneller lopen. Zolang de schuit door kan varen en wie heeft gezegd dat juist jij geboren bent.
Er drong een bundel door de sneeuwmist. Een ineengedoken persoon tegen de wind in. Eerst zag ik niet eens of het een man of een vrouw was.
De wind draaide. De sneeuwvlokken vielen. Een paar seconden was het wezen verdwenen maar toen besloot de wind om alles te geven en in het oog van de storm zag ik plotseling wie het was.
Het was niemand die ik kende.
Wat een weer zei hij toen hij vlakbij was gekomen en ik knikte als antwoord. Hij vroeg waar ik naartoe ging en ik zei naar de kippoboerderij.
Dan moet je verkeerd zijn gegaan bij de wegsplitsing zei hij vanachter een sjaal. Je had naar rechts gemoeten. Ik kan het je laten zien zei hij vriendelijk. Tussen de sjaal en de muts zag je glimpen van zijn neus en ogen. Ik probeerde zijn blik te vangen maar hij keek recht voor zich uit.
We keerden hoewel het kompas in mijn buik het tegenovergestelde zei. Hij bood me zijn wanten aan.
Het was lang geleden dat iemand wanten met me had gedeeld. Ik begreep niet hoe ik verkeerd had kunnen lopen.
We keerden en liepen terug. Gebogen tegen de wind als verdwaalde kinderen op een hoge berg.
Hij woonde in de buurt en heette john.
Ik heet jana zei ik en ik ga mijn broer bezoeken.
En je broer heet broer zei hij. Ik weet wie je bent.
Waar ga je zelf naartoe schreeuwde ik om boven de wind uit te komen die nieuwe energie had gekregen.
Nergens schreeuwde hij terug. Ik houd alleen van noodweer.
Hij wees naar een kleine weg waarop nog vage sporen in de sneeuw te zien waren. Ik woon een stukje verderop. Ga even mee naar huis en warm je dan kun je verdergaan als de storm is gaan liggen.
Ik aarzelde omdat ik hem niet herkende en dat wel had moeten doen. Bovendien wist ik dat de weg naar het huis van eskilbrännström leidde.
Woon je in het verlaten huis vroeg ik en hij knikte.
Ik wist niet dat je daar kon wonen. Heb je ook een gezin of woon je alleen.
Daar kan je alleen alleen wonen antwoordde hij.
De wind bleef sneeuw tegen mijn keel zwiepen. Ik had allang geen gevoel meer in mijn gezicht. Ik volgde hem naar binnen.
Hij maakte vuur in de haard en haalde een roze wollen plaid tevoorschijn die hij over me uitspreidde terwijl ik in mijn lange onderbroek en onderhemd op de keukenbank zat en mijn kleren droogden op een stoel.
Die komt uit umedalen zei hij. Toen de gekken eruit gingen hebben ze een veiling gehouden.
Er was iets bekends aan de kamer en ik dacht dat ik er eerder moest zijn geweest. De keuken was op een zachte en kalme manier uitgeleefd. Naast de bank waren er een oude klaptafel enkele zelfgemaakte västerbottenstoelen een hoge kast en een klok die tikte hoewel hij de verkeerde tijd aanwees.
Hij leek daar te wonen. Sliep vermoedelijk op de gustaviaanse bank waar ik nu met hangende benen op zat omdat mijn voeten niet bij de grond kwamen.
Woon je in de keuken vroeg ik en ik legde mijn handen om het hete kopje dat hij me aanreikte.
Ja meestal antwoordde hij. In ieder geval in de winter. ’s Zomers slaap ik op zolder of in de pronkkamer.
Die pronkkamer vroeg ik en er kwam een duistere herinnering boven heeft die een plafondschildering. Hij knikte en slurpte als een oude man van zijn koffieschoteltje met een suikerklontje tussen zijn tanden.
Ik zag de pronkkamer voor me. Een paar gele rubberlaarzen op een zwarte kist. Een kist die niet open kon. Hoe ik ten slotte een platte ijzeren staaf had gebruikt die ik had gevonden als een roestig landmerk dat in de grond was gestoken. Ik had hem tussen het deksel en de kist gewrongen en gewrikt tot het slot met een zwiep meegaf.
Vijfentwintig jaar later kon ik me niet herinneren wat er in de kist zat. Misschien niets anders dan ingesloten lucht.
Weet je wie mijn broer adam was vroeg hij.
Ik wist het niet.
We speelden op de hooizolder zei hij. We maakten salto’s van een dakbalk en landden in het hooi.
Adam was een paar jaar ouder en durfde altijd meer dan ik hoe ik mijn angst ook probeerde terug te dringen. Die dag had hij sigaretten gestolen en vroeg of ik er een wilde proberen. Omdat ik niet kinderachtig wilde overkomen nam ik een glennzonderfilter en stopte die in een hoek van mijn mond terwijl mijn broer een lucifer aanstak. Het was niet de bedoeling dat de rook in mijn keel zou blijven steken en een hoestaanval zou veroorzaken waardoor ik mijn glennzonderfilter in het hooi liet vallen. Een brandende sigaret vinden in een hooistapel is in principe even moeilijk als het vinden van een speld.
Het pas binnengebrachte hooi zou het vuur misschien zelf hebben verstikt maar hoe meer we woelden hoe meer zuurstof we in beweging brachten en plotseling ontstonden er vuurtjes om ons heen.
Ik liet mezelf op de vloer vallen en rende naar de zon en de lucht met de dikke rook als een staart achter mijn kont. Ik rende over het erf naar de boerderij om hulp te halen maar toen ontdekte ik dat adam niet meekwam en rende terug. Riep naar hem. In een opening tussen vuur en rook zag ik zijn arm die over de rand van de hooizolder hing.
De man zweeg en verzamelde moed. Rommelde wat op de aanrecht. Veegde koffiekorrels met een vaatdoekje op en trok zijn dikke krullende zwarte haar opzij. Keek me aan en legde het uit.
Waarschijnlijk had de rook hem overmand. Ik verplaatste de trap hield mijn adem in en klom zo snel als ik kon naar boven. Kreeg zijn arm te pakken en probeerde zijn lichaam omlaag te trekken maar hij was zwaar en ik te zwak.
Zo was het. Ik was te zwak om mijn broer te redden. Voelde niet eens hoe het vuur mijn haar in brand zette. Ik voelde alleen adams zachte huid op zijn al dode onderarm.
Het waren zijn laarzen die op de kist stonden als je het je afvraagt.
Het was een treurig verhaal. Ik had het gevoel dat hij loog.
De warmte van het vuur en de hete koffie maakten me doezelig. Ik had me moeten aankleden en verder de heuvel op moeten lopen naar broer maar mijn lichaam was slap en onwillig om de storm weer in te gaan. Ik trok mijn benen onder me en probeerde te bedenken wat ik rook. Het was geen onaangename geur. Meer zoals ik me voorstelde dat het in andere landen rook. Oude stank zou de moeder hebben gezegd en misschien was het alleen oud vuil dat ik nu opsnoof als een jachthond die een spoor ruikt. Maar hoe ik ook snoof ik kon de geur niet thuisbrengen.
Je kunt hier blijven slapen als je wilt zei hij. Ik kan een bed maken op de vloer of in een stoel slapen.
Het was een bedbank en hoewel ik een hekel had aan fysiek contact met onbekenden stelde ik voor dat we hem zouden delen ook al zou het krap worden.
Hij blies de lamp uit. Nu viel het me pas op dat er geen elektriciteit in het huis was. Een bijzonder soort stilte verspreidde zich over de donkere keuken terwijl de wind sneeuw en kou en duisternis streden achter de enkelglasramen.
Het was moeilijk om in slaap te vallen.

[...]

 

© Karin Smirnoff and Bokförlaget Polaris 2018 in agreement with Politiken Literary Agency
Copyright translation © 2021 Bart Kraamer / Em. Querido’s Uitgeverij BV, Weteringschans 259 1017 XJ Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum