Leesfragment: Mijn hoofd is een zieke vulkaan

02 april 2021 , door Charles Baudelaire
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels en in de etalage op het Spui: Charles Baudelaire, Mijn hoofd is een zieke vulkaan. Brieven, gekozen, vertaald, ingeleid en geannoteerd door Kiki Coumans. Lees een fragment uit dit nieuwe Privédomeindeel.

Hij ging gebukt onder schulden, stond levenslang onder curatele, zag vele schrijfplannen stranden en kende geen geluk in de liefde. De verschijning van Les fleurs du mal leverde hem gerechtsvervolging en censuur op. En hij werd geteisterd door syfilis. Uit zijn meer dan 1500 overgeleverde brieven komt Charles Baudelaire naar voren als een mens vol ambities en plannen, en met een druk sociaal leven en contacten met tal van schrijvers (Flaubert, Gautier, Hugo en Sainte -Beuve) en kunstenaars (Manet, Wagner en Nadar). De boeiende correspondentie met zijn moeder toont hun complexe verstandhouding, die met zijn stiefvader laat zien dat ze lange tijd een warmere band hadden dan doorgaans gedacht wordt.

 

Inleiding

De enige trots die ik mezelf toesta, is mijn uiterste best doen om met schoonheid uitdrukking te geven aan wat dan ook.
[12 augustus 1860 aan Armand Fraisse]

Het is best opmerkelijk dat er nu pas een uitgebreide selectie uit de correspondentie van Charles Baudelaire in Nederlandse vertaling verschijnt, meer dan anderhalve eeuw na de publicatie van Les Fleurs du mal, het literaire debuut en tevens meesterwerk van Charles Baudelaire. Maar de plaats die deze ‘poète maudit’ in de Nederlandse letteren inneemt, is nooit overweldigend groot geweest. Onder de Tachtigers was er – afgezien van Frans Erens, die meeslepend over hem schreef – maar weinig belangstelling voor zijn werk, en de eerdere dominee-dichters kunnen om voor zich sprekende redenen helemaal buiten beschouwing worden gelaten. Pas weer een eeuw later, in de jaren tachtig van de twintigste eeuw, zetten verschillende Nederlandse vertalers zich (na een eerdere ontoereikende poging van de Vlaamse Bert Decorte) aan een serieuze vertaling van Les Fleurs du mal. Maar er was niemand die de schrijver consequent onder de aandacht bracht, behalve misschien Petrus Hoosemans en een piepjonge Menno Wigman, die de meest bezielde vertalingen van zijn poëzie hebben gemaakt.
En dat voor een dichter die een van de meest invloedrijke en vernieuwende dichtbundels van de Europese en zelfs de wereldliteratuur schreef. Met Les Fleurs du mal werd in 1857, in minutieus geconstrueerde sonnetten, de grote stad de Europese poëzie binnengehaald,met alles wat die aan lelijks en verderfelijks in zich droeg – in een tijd waarin de romantici vooral de natuur en hun eigen weerspiegeling daarin bezongen. Baudelaire schrok niet terug voor gewaagde thema’s en verbond het hoge met het lage, het mooie met het lelijke, het goede met het kwade, in gedichten waarin schoonheid en een vroege vorm van symbolisme centraal stonden. Tijdgenoten en latere dichters putten zich uit in superlatieven in een poging het belang van zijn werk te onderstrepen.
In zijn geboorteland valt op hoeveel teksten er over Baudelaire zijn geschreven door medeschrijvers en -dichters, onder wie Verlaine, Proust, Mallarmé en Zola. Schrijvers als Théophile Gautier, Nadar, Philippe Soupault, Jean-Paul Sartre en Yves Bonnefoy wijdden zelfs hele boeken aan hem. Maar ook wereldwijd zijn er veel kunstenaars en musici geweest die in hun werk naar Baudelaire hebben verwezen (in ons land recent nog Marlene Dumas). In die werken en teksten gaat veel aandacht uit naar het leven van de dichter. Baudelaire lijkt niet alleen door zijn werk, maar ook door zijn persoonlijkheid en het pad dat hij bewandelde, tot de verbeelding te spreken, zoals iemand als Vincent van Gogh dat ook doet. Schrijvers en kunstenaars lijken zich met hem te identificeren, wellicht omdat Baudelaire zijn hele leven zo nadrukkelijk zijn plaats als kunstenaar heeft moeten bevechten, tegen de sociale, morele, financiële en psychische stroom in.
Twee gebeurtenissen zijn daarbij cruciaal geweest: allereerst de breuk met de verwachtingen van zijn ouders, prototypen van bourgeois in hun gerichtheid op ‘respectabilité’ en geld, die hem op zijn drieëntwintigste onder curatele hebben laten stellen, iets waar hij zijn hele leven niet meer onderuit zou komen. Daarnaast was er een breuk met de hele burgerlijke maatschappij, die zijn ‘bloemen van het kwaad’, zo lang en zo zorgvuldig gekweekt, in de knop brak en bestrafte met een veroordeling. Deze twee ingrepen van buitenaf hebben Baudelaire diep gekrenkt, maar niet doen afwijken van zijn streven: leven voor de poëzie.

In de brieven van Baudelaire komen zowel dat vastbesloten streven als de psychologische en sociale kwellingen waarmee zijn dichterschap gepaard ging, duidelijk naar voren. Het is geen louter ‘literaire’ correspondentie, waarin de schrijver zijn poëtica op eloquente wijze uit de doeken doet, zoals bijvoorbeeld zijn vriend Gustave Flaubert. In Baudelaires brieven zien we een dichter die naast het schrijven overweldigend veel praktische beslommeringen aan zijn hoofd heeft: hij had permanent geldproblemen, verhuisde meer dan dertig keer in zijn volwassen leven en worstelde met de kloof tussen een grote ambitie en een gebrekkige discipline, die, zo blijkt uit de brieven, al op jonge leeftijd aanwezig was. Voor een beter begrip van de brieven, om ze in hun context te kunnen zien, is het zinvol de belangrijkste gebeurtenissen in het veelbewogen leven van Baudelaire nog eens langs te lopen.

[...]

 

Brieven

[...]

Aan Madame Marie

Parijs, 15, Cité d’Orléans [Begin 1852?]

Geachte madame,

Is het mogelijk dat ik u niet zal weerzien? Dat is voor mij de wezenlijke vraag, want ik ben op een punt beland waarop mijn hart ernstig lijdt onder uw afwezigheid.
Toen ik hoorde dat u zou stoppen met poseren en dat ik daar ongewild de oorzaak van zou zijn, voelde ik een vreemde droefheid. Ik wilde u schrijven, hoewel ik niet echt een voorstander ben van het opschrijven van dingen. Men krijgt er bijna altijd spijt van. Maar ik zet niets op het spel aangezien ik heb besloten me voor altijd aan u te geven.
Weet u hoe merkwaardig ons lange gesprek van donderdag was? Het is precies dat gesprek dat me in een nieuwe toestand heeft gebracht die de aanleiding voor deze brief is. Een man die ‘Ik hou van u!’ zegt en u smeekt – en een vrouw die antwoordt: ‘Van u houden? Ik? Nooit! Eén enkel iemand heeft mijn liefde. Wee degene die na hem komt; die kan slechts op mijn desinteresse en minachting rekenen!’ En diezelfde man laat u, louter om het genoegen te hebben om u langer in de ogen te kijken, over die ander praten, alleen over hem, over hem in vuur en vlam raken en aan hem denken. Uit al die bekentenissen volgt een uiterst merkwaardig gegeven, namelijk dat u voor mij niet meer gewoon een vrouw bent die ik begeer, maar een vrouw van wie ik hou om haar oprechtheid, haar hartstocht, haar frisheid, haar jeugdigheid en haar dwaasheid...!
Ik heb veel verloren bij die verklaringen, aangezien u zo resoluut was dat ik meteen gedwongen was me te onderwerpen; maar u, madame, u heeft er veel bij gewonnen. U heeft mij een diep respect en diepe achting ingeboezemd. Blijf altijd zo en behoud dat, die hartstocht die u zo mooi en zo gelukkig maakt.
Kom terug, ik smeek het u, en ik zal mezelf zacht en bescheiden maken in mijn verlangens. Ik verdiende uw minachting toen ik zei dat ik tevreden was met kruimels. Dat was een leugen. U moest eens weten hoe mooi u die avond was...! Ik durf u geen complimenten te maken, dat is zo banaal! Maar uw ogen, uw mond, heel uw levende en bezielde persoon komt nu voor mijn gesloten ogen, – en ik voel dat het altijd zo zal blijven. Kom terug, ik vraag het u op mijn knieën; ik zeg niet dat ik niet langer verliefd ben, maar u kunt mijn geest niet belemmeren om rond uw armen, uw zo mooie handen te dwalen, uw ogen waarin uw hele leven ligt, heel uw aanbiddelijke aardse persoon. Nee, ik weet dat u dat niet kunt; maar wees gerust, u bent voor mij een object van verering, en het is mij onmogelijk u te bezoedelen; ik zal u altijd even stralend zien als voorheen. Uw hele persoon is zo goed, zo mooi en zo heerlijk om in te ademen! Voor mij bent u leven en beweging, niet zozeer vanwege de snelheid van uw gebaren en de onstuimigheid van uw aard, als wel door uw ogen, die een dichter kunnen aanzetten tot niets minder dan een onsterfelijke liefde.
Hoe kan ik voor u uitdrukken hoezeer ik van uw ogen hou en uw schoonheid naar waarde schat? Zij bevat twee tegengestelde charmes die bij u niet tegenstrijdig zijn: de charme van het kind en die van de vrouw. O, geloof me, ik zegt u dit uit het diepst van mijn hart, u bent beminnelijk en ik hou intens veel van u. Het gevoel dat mij voor altijd met u verbindt is een kuis gevoel. In weerwil van uw eigen wens zult u van nu af aan mijn talisman en mijn kracht zijn. Ik hou van u, Marie, dat is onloochenbaar, maar de liefde die ik voor u voel, is die van een christen voor zijn God. Geef daarom nooit een aardse naam – vaak zo schaamtevol – aan deze onstoffelijke en mysterieuze cultus, aan die zachte en kuise aantrekking die mijn ziel met de uwe verbindt, in weerwil van uw eigen wens. Dat zou heiligschennis zijn!
Ik was dood, u heeft mij opnieuw geboren laten worden. O, u weet niet wat ik allemaal aan u te danken heb! Uit uw blik heb ik onbekende genoegens geput; uw ogen hebben mij ingewijd in het zielsgeluk dat in het meest volmaakte, het meest verfijnde ligt. Van nu af aan bent u mijn enige koningin, mijn hartstocht en mijn schoonheid, u bent het deel van mijzelf dat is gevormd door een spirituele essentie.
Door u, Marie, zal ik sterk en groot worden. Net als Petrarca zal ik mijn Laura onsterfelijk maken. Wees mijn beschermengel, mijn Muze en mijn Madonna, en leid mij op het pad van de Schoonheid.
Wees alstublieft zo goed mij met een enkel woord te antwoorden, ik smeek u, één enkel woord. In ieders leven zijn er dagen van twijfel, beslissende dagen waarop een blijk van vriendschap, een blik of een krabbel op een briefje ons tot dwaasheid of waanzin kan brengen! Ik zweer u dat ik dat punt nu heb bereikt. Eén woord van u zou het gezegende voorwerp kunnen zijn waar iemand naar kijkt en dat iemand uit zijn hoofd leert. U moest eens weten hoezeer u bemind wordt! Ik werp me voor uw voeten; één woord, zeg één woord... Nee, u zult het niet zeggen!
Gelukkig, duizendmaal gelukkig is degene die u uit allen heeft uitverkoren, u die zo rijk bent aan wijsheid en schoonheid, zo begeerlijk in talent, geest en hart! Welke vrouw zou ooit uw plaats kunnen innemen? Om een bezoek durf ik niet te vragen, u zult het me weigeren. Ik verkies te wachten. Ik zal jaren wachten, en als u eenmaal ziet hoe koppig en respectvol u bemind wordt, op een absoluut onbaatzuchtige manier, zult u zich herinneren dat u mij in het begin onheus behandelde, en u zult toegeven dat het verkeerd was.
Nu goed, ik ben niet vrij de klappen te weigeren die het idool mij behaagt toe te brengen. Het heeft u behaagd mij weg te sturen, mij behaagt het u te aanbidden, meer is er niet over te zeggen.

Ch. Baudelaire

 

Aan Narcisse Ancelle

[Parijs.] Vrijdag 5 maart 1852

Mijn hoofd wordt letterlijk een zieke vulkaan. Grote onweren en machtige zonsopkomsten. Heeft u mijn artikel gelezen? Ik zie me genoodzaakt morgen (ofwel heel vroeg, ofwel rond lunch- of dinertijd) bij u het geld te komen ophalen dat ik pas de 15de zou krijgen, over negen dagen, te weten 200 francs. Ik zal tot de 15de van de volgende maand van het geld leven dat ik voor deze publicatie krijg. Ik heb uw Saint- Priest, maar ik heb het pas sinds vier dagen, en de drukker van de Revue des Deux Mondes heeft het me maar voor een week uitgeleend, hij kon het niet kopen aangezien het nummer uitverkocht was. – U heeft me niet bij de stembus gezien; voor mij is dat een vaststaand besluit. Wat er op 2 december gebeurde heeft me fysiek gedepolitiseerd. Er zijn geen algemeen geldende ideeën meer. Dat heel Parijs orleanistisch is, staat buiten kijf, maar dat gaat mij niet aan. Als ik had gestemd, had ik alleen op mezelf kunnen stemmen. Misschien behoort de toekomst aan de declassés?
Verbaas u niet over de rommeligheid van mijn brief; ik barst van de verontrustende ideeën. De affaire met de Kleermaker laat me maar niet los. Bovendien weet u dat deze maand voor mij de grote maand is, die van de scheiding; ik heb veel geld nodig; ik heb alleen mijn pen en mijn moeder. Want u tel ik niet mee. – Ik beleef de vreemdste avonturen. Onlangs bood een man mij een voorschot van 22.000 francs tegen uiterst merkwaardige voorwaarden. Anderzijds spiegelt hij me voor dat ik binnen een maand aan het hoofd van een achtenswaardig bedrijf kan staan waar ik mijn hele leven van heb gedroomd. Alles wat ik tot nu toe heb opgeschreven zal van pas komen. En ditmaal zullen we te werk gaan met een groot kapitaal.
Al deze dingen klinken als een droom, en toch hebben ze een fundament.
Nu ik mijn brief nog eens overlees, krijg ik de indruk dat ik op u moet overkomen als een gek. Dat zal altijd zo blijven.

Charles Baudelaire.

 

Copyright © Charles Baudelaire, 1832-1866
Copyright Nederlandse vertaling, inleiding en verantwoording © 2021 Kiki Coumans / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum