Leesfragment: Nu je het zegt

20 juli 2021 , door K. Schippers
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: K. Schippers’ nieuwe roman Nu je het zegt. Lees bij ons een fragment.

‘De taal is m’n zuurstof, als ik iets beschrijf, ben ik er.’ Dat denkt K. Schippers terwijl hij in Londen een adres zoekt. Hij vergist zich, loopt in een verkeerd deel van de stad, waar een straat toevallig dezelfde naam heeft. Een ondertitelaarster, een schilder uit Vietnam en andere voorbijgangers proberen hem te helpen zoeken. Komt hij samen met hen in het leven van de taal terecht?

In een wereld vol motto’s en letterspelen leiden ze hem naar iets heel anders dan de gezochte straat. Vlak bij zee, aan de Nederlandse kust, ontdekt hij de bronnen van de taal. Het is alsof ‘de woorden die ons op de laatste paar bladzijden ter wille zijn geweest, niet anders konden dan ons hierheen brengen’.

Bij K. Schippers raakt de taal zelf betoverd — met talrijke foto’s en tekeningen als bewijs.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Andermans wegen, Straks komt hetTot in de verste hoeken, Niet verder vertellen, Voor jou, Op de foto, De bruid van Marcel Duchamp. Lees op Athenaeum.nl ook Marleen Louters bespreking van Tellen en wegen, aangevuld met Poëzieweekgeschenk Buiten beeld, en Anneke Reijnders algoritmerecensie met Poeder en wind.

 

Filippien

Westmoreland Road, niemand heeft het erover, nummer 39 al helemaal niet. Mary kijkt vast nog naar het voetballen, zonder geluid.
Spelling, volgorde, waarom gebruik ik zo braaf de taal en al zo lang. Meestal gaat het om de verovering van het nabije, water, thee, koffie, een klontje suiker, als je het tenminste gebruikt, in de ruimte vlak voor je.
Wat je niet zegt, wat wel. Ik ga de schuur uit, dat zeg je nooit, dit keer wel, voor jou, lezer, dan weet je waar ik aan toe ben.
Ik vertrouwde al jong niet hoe een ander over mij praat, doe het liever zelf, al lukt je dat nooit helemaal. Het wordt tijd dat ik aan het woord kom, onaangelengd met problemen van anderen. Wat krijg je dan?
M’n eigen taal, die ik tot nu toe heb gehoord en gesproken, van niemand anders. Waar kom ik op uit, m’n jeugd, de toekomst, zinnen duiken op in m’n gedachten zonder dat ik al weet wat ze van plan zijn.
‘Kies maar,’ zei meester Meng, en dan sloeg hij je op de wang die je zelf had uitgekozen. Wat ik ook zeg, het blijven woorden, wat schuilt erachter.
Ik denk er hier in Londen aan, waar wordt m’n taal mee gevuld, met ogenblikken waarin Le Phô zo goed als niets laat gebeuren, open deur, open ramen. Wie zal ze bekijken. Hoe ver kun je ermee gaan.
Achter een paar citroenvlinders probeert een gehakkelde aurelia z’n aanvulling te vinden. Geen voorvallen, wel ongeplande naast. en bijvallen.
‘Wat ben jij nou aan het doen?’ vraagt Le Phô. Hij komt net naar buiten.
‘Kijk.’
‘Wat je te goed bekijkt, zie je niet meer.’
‘Komt-ie hier toevallig tevoorschijn, de andere aurelia.’
‘Waarachtig.’
‘Zijn het er twee.’
‘Zit er nou een C?’
‘Een wat?’
‘De letter C.’
‘Waar?’
‘Onder die vleugel.’
‘Die is dicht.’
‘Net niet.’
Le Phô is zo vervuld van zijn werk dat hij begint over z’n inkten en ander materiaal, ‘koningsblauw op hout van een populier, of je drukt het af op een gestijfd papje van eikenhout.’
We blijven staan bij de wedstrijd. Mary is verdwenen.
‘Die komt wel weer terug,’ zegt Le Pho, ‘het is nog 0-0, heeft ze niet veel gemist.’
We lopen het huis uit met muren tegen eventuele wind en regen. Weet niet of ik het zorgvuldig genoeg meemaak en of Le Pho er iets van merkt. Je moet een voorval behandelen alsof het nooit een vervolg kan krijgen.
‘Vliegerpapier, boterhampapier,’ gaat hij door, ‘het is de ruimte zelf.’
‘Om op te tekenen?’
‘Verduisteringspapier, zilver, Japans,’ zie een blad van Hokusai voor me.
‘Zo’n Italiaans notitieblokje?’ vraag ik.
‘Dat kan ook.’
We gaan een straat in waar ik net met Mary heb gelopen. Wil hij alsnog proberen het huis van Bolte te vinden. Van Mary weet hij dat het ons niet is gelukt.
‘Welke dingen kun je nog die je lang niet hebt gedaan?’
‘Welke bedoel je?’ vraag ik. Hij schildert een soort afwezigheidsland op verfijnd papier en toch stelt hij steeds een vraag die iets onbekends raakt.
‘Dat is het nou net.’
Hij noemt hockeyen, volleybal, tafeltennis en nog een paar sporten, die een beeld van hem geven, maar dan negatief, dingen die hij lang niet heeft gedaan.
Dan krijgt hij het over scheikundige proeven, zwavel met ijzer vermengen, FeS, de hele school rook ernaar. Het periodiek systeem, hoe Mendel in Sint-Petersburg de elementen wist te rangschikken. Wat doen we er nu nog mee?
We lopen langs hiep phat en Barrie Howard. De deken van vijf pond is nog te koop, of gaat het om een reclamemodel. Hard kunnen lopen, de marathon, een sprint, het lichten van de zee, vlug verliefd worden, fietsen op een tandem, steeds verder dalen we af in de trog van kunde en beweeglijkheid uit je jeugd.
‘Niet alles is weg,’ zegt Le Phô, ‘sommige dingen bestaan dubbel, driedubbel zelfs.’
Voor een groot bord van Londen, hoek Walworth Road-Browning Street, blijft hij staan. Hij zal me nu wel een geheime nis van Westmoreland laten zien. Nee, het wordt iets anders, dat voel ik.
Eerst het zwarte kruisje van waar we zijn en dan vermoed ik al wat hij gaat zeggen, ‘hier is het, metro Hammersmith, in Barnes, Zuidwest-Londen.’
‘Er zijn er twee.’
‘Je hebt in het andere Westmoreland gelopen, in het zuidoosten.’
‘Ik zie het.’
‘Wat geeft het waar je heen gaat.’
We steken over naar The Red Lion, vanochtend nog een overbodig café, nu speciaal voor ons neergezet.
‘Dat je dat bord niet hebt gezien,’ zegt Le Phô.
Ik kijk om, staat het er nu echt zo duidelijk of komt het door ons gesprek.
‘Alles is er,’ probeer ik me eruit te redden.
‘Ja?’ vraagt Le Phô.
‘Waarom ziet het er dan uit of het er niet is.’
‘Nou, niet...’
‘Bijna niet dan.’
‘Wat is er dan niet,’ slaat hij toe.
‘Nog moeilijker te zeggen dan wat er wel is.’
‘Mijn moeder zei altijd filippien.’
‘Wanneer?’ vraagt hij.
‘Als je tegelijk met een ander hetzelfde zegt.’
‘Gebeurt dat vaak.’
‘Zeg je paleis en een ander zegt dat ook...’
‘...koninklijk paleis...’
‘...en dan moet je vlug een rijmpje opzeggen...’
‘...samen...?’
‘...één twee drie, spek of ham, één twee drie...’
‘...o zo...’
‘...en als je dan samen ham zegt...’
‘...of spek...’
‘...mag je elkaar iets geven...’
‘...amandel met twee pitten...’
Westmoreland, hoor je het, gaat schuil in de verdubbelingen van de filippien.
‘Het blijft verschillend,’ zegt Le Phô.
‘Zo’n verdubbeling?’
‘Zie je het ongelijke van hetzelfde.’
‘Pardon?’
‘Het kan nog zoveel op elkaar lijken, echt hetzelfde is het niet.’

 

Copyright © 2021 K. Schippers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum