Leesfragment: Schemervluchten

24 februari 2021 , door Helen Macdonald
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: Helen Macdonalds Schemervluchten. Essays (Vesper Flights), vertaald door Nico Groen en Joris Vermeulen. Groen en Vermeulen lichtten hun vertaling voor ons toe, Daan Stoffelsen las de bundel, en hier brengen we een fragment uit het titelessay.

In Schemervluchten zijn Helen Macdonalds mooiste natuuressays bijeengebracht. Over de nostalgie naar het verdwijnende platteland, over zwanen vangen, over paddenstoelen plukken en over de beproevingen die het zorgen voor struisvogels met zich meebrengt.

Haar essays zijn kalme overpeinzingen over gevangenschap en vrijheid, migreren en op de vlucht slaan. Macdonald neemt de lezer mee op een persoonlijke reis: ze observeert de massale trek van zangvogels vanaf de top van het Empire State Building, ze spot tienduizenden kraanvogels in Hongarije en ze gaat op zoek naar de laatste wielewaal in de populierenbossen van Suffolk.

Schemervluchten is een aangrijpend en diepgaand boek van een van de beste natuurschrijvers van deze tijd.

N.B. Lees ook een fragment uit De H is van Havik.

 

Schemervluchten

Ik heb een keer een dode gierzwaluw gevonden, een vogel als een vliesje, onder een brug over de Theems, waar het door water weerkaatste zonlicht heldere krabbels op de onderkant van de bogen schreef. Ik raapte hem op, legde hem op mijn vlakke hand, zag het stof in zijn veren, de vleugels gekruist als botte lemmeten, de ogen stijf dicht, en ik besefte dat ik niet wist wat ik ermee aan moest. Dat verbaasde me. Onder invloed van de boeken die ik las werd ik zo’n macabere amateurbioloog die interessante stukjes dood beest bewaart. Ik heb vossenschedels schoongemaakt en opgepoetst, vleugels van doodgereden vogels losgehaald, gedroogd en bewaard. Maar toen ik naar de gierzwaluw keek wist ik dat ik er zoiets niet mee kon doen. Het dier had een soort ernst over zich die hem een bijna heilig aura verschafte. Ik wilde het daar niet achterlaten en nam het daarom mee naar huis, wikkelde het in een handdoek en stopte het in de vriezer. In het begin van mei het jaar daarop wist ik, zodra ik de eerste teruggekeerde gierzwaluwen zag afdalen uit de wolken, wat ik ermee aan moest. Ik liep naar de vriezer, haalde de gierzwaluw eruit en begroef hem één handbreedte diep in de zojuist door de zon opgewarmde aarde.
Gierzwaluwen zijn magisch zoals alles wat we net niet helemaal kunnen bevatten. In het Engels werden ze ooit devil birds genoemd, waarschijnlijk omdat die vluchten krijsende zwarte kruisen rond kerken wel uit het duister afkomstig leken, niet uit het licht. Maar voor mij zijn het dieren uit de hoge regionen van het luchtruim en is hun aard onbevattelijk, waardoor ze meer weg hebben van engelen. Anders dan alle andere vogels komen ze nooit op de grond. Als kind dat door vogels was geobsedeerd kon ik het niet hebben dat ik ze niet beter kon leren kennen. Ze waren zo snel dat je onmogelijk de uitdrukking van hun kop kon onderscheiden of ze door een verrekijker hun veren kon zien gladstrijken. Het waren altijd slechts flakkerende silhouetten met een snelheid van veertig, vijftig, zestig kilometer per uur, een zwerm vogels, alsof uit een korenschoof identieke zwarte korrels werden gestrooid tegen een achtergrond van helwitte wolken. Je kon de ene met geen mogelijkheid onderscheiden van de andere of ze iets anders zien doen dan van hot naar her vliegen, hoewel ik, wanneer ze laag over de daken vlogen, er weleens een zag die zijn bek opensperde, wat heel griezelig was, want de opening was zo groot dat de vogel er onprettig genoeg de trekken van een mini-reuzenhaai door kreeg. Toch loonde het om ze met het blote oog te bekijken, want het liet de dynamiek zien van wat eerst alleen leegte was. Gierzwaluwen wegen ongeveer veertig gram, genoeg om de beroering in de atmosfeer zichtbaar te maken wanneer ze surfen en zwenken tegen de druk van een naderende luchtstroom in.
Mij komen ze nog steeds voor als dat wat op deze wereld het dichtst in de buurt komt van een buitenaards wezen. Inmiddels heb ik ze van dichtbij bekeken, heb ik een op de grond terechtgekomen volwassen exemplaar in mijn hand gehouden voordat ik het weer de aftocht liet blazen. Je hebt vast weleens van die diepzeevissen gezien die vanuit de peilloze zwarte diepte omhoog zijn gehaald. Het is toch duidelijk dat die helemaal niet horen voor te komen waar wij zijn? Met die volwassen gierzwaluw was het precies zo, zij het dat hij uit de lucht kwam. Hij was stevig maar tenger en zijn veren waren gebleekt door de zon. Zijn ogen leken niet op mij te kunnen focussen, alsof hij een entiteit uit een alternatief universum was met vermogens die niet goed overweg konden met onze zintuiglijk waarneembare wereld. Voor dit schepsel verliep de tijd anders. Als je het hoge, doordringende geluid van gierzwaluwengeschreeuw opneemt en vertraagd afspeelt, hoor je hoe ze klinken als ze met elkaar praten: een wilde, borrelende, stijgende en dalende roep, ongeveer als die van ijsduikers.

Vaak somde ik toen ik nog klein was in tijden van stress – omdat ik naar een andere school moest of gepest werd, of nadat mijn ouders ruzie hadden gemaakt – voor het slapengaan alle lagen tussen mij en het middelpunt van de aarde op: korst, buitenmantel, binnenmantel, buitenkern, binnenkern. Daarna dacht ik aan de steeds grotere kringen steeds ijlere lucht: troposfeer, stratosfeer, mesosfeer, thermosfeer, exosfeer. Enkele kilometers beneden me was gesmolten gesteente, enkele kilometers boven me was het een en al gruis en leegte, en daar lag ik dan, onder de warme deken van de troposfeer en onder een rood katoenen dekbed, terwijl boven nog de geur van avondeten hing en beneden het geluid klonk van mijn moeder die druk zat te typen.
Dat avondritueel was geen test om vast te stellen hoeveel ik kon onthouden of hoe ver mijn verbeelding reikte. Het had iets van de macht van een bezwering, maar leek niet dwangmatig en was geen gebed. Hoezeer de vreselijke dingen die overdag waren gebeurd me ook dwarszaten, er was nog van alles boven me, en zo veel beneden me, zo veel regionen en toestanden die onaantastbaar waren, onbereikbaar en totaal onverschillig voor menselijke aangelegenheden. Door ze op te sommen creëerde ik een denkbeeldig toevluchtsoord met wanden die bestonden uit het onbekende bekende. Dat was ook om andere redenen nuttig. Slapen was tijdverspilling, alsof je niet leefde, en als ik ’s avonds in slaap viel raakte ik soms in paniek, omdat ik bang was dat ik de weg terug niet meer zou kunnen vinden van waar ik ook maar was geweest. Mijn persoonlijke avondgebed leek een beetje op het tellen van de treden van een steile trap. Ik moest weten waar ik was. Het was een manier om weer thuis te komen.

Gierzwaluwen bouwen hun nest op verborgen plaatsen, in donkere, benauwde ruimten: holtes onder dakpannen, achter de roosters van ventilatieschachten, in kerktorens. Om het te bereiken vliegen ze recht op de toegangsopening af en duiken er in volle vaart in. Ze bouwen hun nest van allerlei dingen die ze uit de lucht plukken: gedroogd gras dat door thermiek wordt opgestuwd, borstveren van duiven in de rui, bloemblaadjes, bladeren, papiersnippers en zelfs vlinders. In de oorlog grepen gierzwaluwen in Denemarken en Italië anti- radarsneeuw, reflecterende strookjes zilverpapier die uit vliegtuigen werden gestrooid en blikkerend omlaag dwarrelden om de radar van de vijand op een dwaalspoor te brengen. Gierzwaluwen paren in de lucht. En waar huis- en boerenzwaluwen na hun eerste vlucht naar hun nest terugkeren, doen gierzwaluwen dat niet. Zodra ze zich vanuit de nest - opening de vrijheid in storten beginnen ze te vliegen, waar ze twee tot drie jaar lang niet meer mee ophouden; ze baden vliegend in de regen, pikken insecten uit de lucht en scheppen snel en laag wiekend snavels vol water uit meren en rivieren. In Europa brengen gierzwaluwen maar een paar maanden in hun broedgebied door, in Congo in de winter ook maar een paar maanden boven bossen en akkers, en de rest van de tijd zijn ze onderweg, spotten ze met grenzen. Omdat ze in zware regenval niet kunnen eten, vliegen gierzwaluwen die hun nest onder een Engels dak hebben gebouwd met de klok mee om lagedrukgebieden heen, dwars over Europa en weer terug. Ze verzamelen zich graag in de bewolkte, instabiele lucht achter een lagedrukgebied om zich tegoed te doen aan de overvloed aan insecten die ze daar vinden. Ze knijpen er altijd stilletjes tussenuit. In de tweede week van augustus is het luchtruim boven mijn huis ineens leeg, waarna ik er nog weleens een zie dralen en denk: dat was het weer, dit was de laatste, waarna ik hem vol verlangen zie opvliegen en wegzweven in de turbulente zomerlucht.
Op warme zomeravonden vliegen gierzwaluwen die niet aan het broeden zijn of voor hun jongen zorgen laag en snel en jagen ze gierend in groepjes rond daken en torens. Later verzamelen ze zich hoog in de lucht en wordt hun roep door de afstand zo ijl dat die verandert in iets wat niet eens geluid lijkt, eerder iets wat doet denken aan stof en glas. En dan ineens, als op een kreet of belsignaal, stijgen ze nog hoger en verdwijnen ze helemaal uit het zicht. Zulke hoge vluchten worden schemervluchten genoemd, vesper flights in het Engels, naar het Latijnse vesper, ‘avond’. De vespers zijn ook het avondgebed, het laatste en meest ingetogen gebed van de dag, en ik heb vesper flights altijd een prachtige term gevonden, van een oneindige melancholie. Jarenlang heb ik geprobeerd het de gierzwaluwen te zien doen. Maar altijd verdiepte het duister zich te zeer of waaierden de vogels zo hoog en ver in de lucht uit dat ik ze niet meer kon volgen.

[...]

 

Copyright © 2020 Helen Macdonald
Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Nico Groen en Joris Vermeulen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum