Leesfragment: Slavernij. Het verhaal van João, Wally, Oopjen, Paulus, Van Bengalen, Surapati, Sapali, Tula, Dirk, Lohkay

23 februari 2021 , door Eveline Sint Nicolaas
| | |

De nieuwe tentoonstelling in het Rijksmuseum gaat over slavernij - en het boek bij de expositie heet Slavernij. Het verhaal van João, Wally, Oopjen, Paulus, Van Bengalen, Surapati, Sapali, Tula, Dirk, Lohkay, met bijdragen van Eveline Sint Nicolaas, Valika Smeulders e.a.

Slavernij, het verhaal van João, Wally, Oopjen, Paulus, Van Bengalen, Surapati, Sapali, Tula, Dirk en Lohka. Wat wist een vrouw die leefde en werkte in slavernij over haar ‘eigenaar’ in de Republiek der Nederlanden? Wat wist een suikerraffinadeur in Amsterdam van de omstandigheden waaronder de ruwe suiker die hij verwerkte, was verbouwd? En wat wist een vrijheidsstrijder op Curaçao van de strijd voor gelijke burgerrechten die in Europa werd gevoerd? Onder Nederlands gezag zijn in de koloniale tijd meer dan een miljoen mannen, vrouwen en kinderen uit Azië en Afrika tot slaaf gemaakt en verscheept naar een voor hen onbekende plek op de wereld. Over hun levens is vaak weinig bekend. Aan de hand van diverse bronnen brengt Slavernij tien personen uit deze periode in beeld: mensen die leden onder het slavernijsysteem, die ertegen in opstand kwamen en mensen die ervan profiteerden. Dit brede palet aan individuele ervaringen laat uiteenlopende facetten van de Nederlandse slavernijgeschiedenis zien en geeft ons een bijzonder inzicht in de maatschappelijke werkelijkheid van toen.

N.B. Lees fragmenten uit Karwan Fatah-Blacks Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname en Anton de Koms Wij slaven van Suriname. En lees Annemarie de Wildts besprekingen van De slavernij. Mensenhandel van de koloniale tijd tot nu door Carla Boos en Leo Balai's Geschiedenis van de Amsterdamse slavenhandel.

 

Faya siton,
No bron mi so!
No bron mi so!
Adyen Masra Jansi kiri suma pikin

Gloeiende stenen,
Brand me niet zo!
Brand me niet zo!
Alweer vermoordde Meneer Jansen iemands kind

Het bekende Surinaamse lied Faya siton verhaalt over de straf die volgde wanneer er aan het eind van een lange werkdag op de plantage niet genoeg koffiebonen waren geplukt. Voor straf moesten de tot slaaf gemaakten gloeiend hete stenen in hun handen houden, totdat de opzichter zei dat het genoeg was. De stenen veroorzaakten ernstige brandwonden, die tot de dood konden leidden. Dat zelfs kinderen niet aan deze straf ontkwamen, vertelt het lied ook. Geboren in slavernij behoorden ze automatisch tot het bezit van de slavenhouder en zodra ze oud genoeg waren, moesten ze werken in het veld.

Het lied Faya siton is van generatie op generatie doorgegeven, en wordt vaak als slaapliedje gezongen. Er klinkt angst in door, maar ook boosheid over de buitensporig zware straffen die deel uitmaakten van het slavernijsysteem. Een systeem dat was gebaseerd op hard werken, van ’s ochtends vroeg tot ‘s avond laat, volgens het ritme van de plantageklok. Een systeem waarin je als mens tot werktuig was gemaakt dat naar believen door de slavenhouder kon worden gebruikt, uitgebuit en gestraft, zolang het maar niet kapot ging. Dit hoofdstuk gaat nader in op dat systeem: wie werd tot slaaf gemaakt, op welke manier, door wie en onder welke omstandigheden, en wat voor werk moesten mensen in slavernij doen? Er wordt geen volledige

Slavernijgeschiedenis geboden, maar kaders waarbinnen de levens van de tien centrale personen in de Slavernij-tentoonstelling en deze publicatie kunnen worden geplaatst en begrepen.

De klok luiden

‘Ik werk altijd, ik moet ook wat rusten’ antwoordde Slammat van Bougis die in slavernij werkte op een plantage aan de Kaap. De opzichter had hem gevraagd waarom hij een pijp zat te roken en niet aan het werk was. Elke werkdag op een plantage begon met het luiden van de klok, hoorbaar over het hele terrein en een onherroepelijk signaal dat de dag was begonnen. Je niet op tijd melden of ongeoorloofd rust nemen betekende een zware straf riskeren. De werkdag eindigde met hetzelfde geluid, vaak het moment dat de oogst van de dag werd gewogen en de opzichter bepaalde of er wel hard genoeg was gewerkt. Opnieuw dreigde er straf.

Het luiden van de klok is een manier van communiceren die al sinds mensenheugenis over de hele wereld wordt toegepast om mensen op te roepen voor kerkdienst, bruiloft of begrafenis, om werktijden aan te geven, bij het sluiten van de stadspoort of als waarschuwing bij brand of schipbreuk. Het geluid draagt ver en is een praktisch en universeel middel om veel mensen te bereiken. In de koloniale wereld kreeg het geluid naast deze praktische functie ook een associatie met uitbuiting en geweld. In Batavia hing bij het huis van de gouverneur-generaal Reinier de Klerk een klok die in 1772 ter plekke was gegoten door een bronsgieter uit Enkhuizen (p. 20). Met het luiden ervan werden ongeveer tweehonderd mensen aan het werk gezet. Joseph, die klarinet speelde in het ‘slavenorkest’ van de familie De Klerk, zal het luiden van deze klok hebben gehoord, evenals de violisten Ratea van Batavia, Pas-op, Djoeroemoedi van Malaya en dertien andere leden van het orkest. De andere tot slaaf gemaakten werkten voornamelijk in de tuin en het huis  van De Klerk, en in het pakhuis dat diende voor de omvangrijke privehandel van deze hoge functionaris van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Lange stenen vertrekken sloten de tuin aan twee kanten af. Het waren de onderkomens van deze grote groep tot slaaf gemaakten, buiten het directe zicht vanuit het huis, maar dichtbij genoeg om hen snel aan het werk te kunnen zetten.

Ook aan de andere kant van de oceaan, bij het landhuis Santa Catharina op Curacao, bepaalde de klok het zware en genadeloze ritme van de dag op de plantage waar katoen, bonen, mais en pinda’s werden verbouwd. Elke plantage, boerderij of overheidsgebouw in de Nederlandse koloniën had een dergelijke klok, vaak slavenbel genoemd. Soms had zo’n klok een dubbele functie. Zo werd het exemplaar van boerderij Oranjezicht, een landgoed van de familie Van Breda aan de Kaap, niet alleen gebruikt om het begin en eind van de werkdag aan te geven, maar ook om de verkoop van de oogst aan de poort aan te kondigen. Waar het geluid van de klok voor de persoon die fruit wilde kopen misschien een welkome uitnodiging was, was het voor mensen in slavernij ondubbelzinnig verbonden met hard werken en (dreigend) geweld.

Ook vandaag de dag kan het luiden van een voormalige plantageklok sterke gevoelens oproepen. Op het Sint Catharine’s College van de University of Cambridge ontstond in mei 2019 discussie over het gebruik van een voormalige plantageklok. De klok van plantage De Catharina in Demerary (in het huidige Guyana) uit 1772 werd vanaf de schenking in 1960 door de portier gebruikt om de studenten op te roepen voor de maaltijden of het gebed. Nadat de klok in 1994 al naar een minder prominente plek was verplaatst, werd hij in 2019 definitief verwijderd. En op plantage Wederzorg in Suriname denkt de huidige eigenaar bij het horen van de klok aan een opzichter die in de jaren 60 van de 20ste eeuw hiermee het gezelschap van een vrouwelijke arbeider ‘bestelde’.

De meeste klokken die in voormalige koloniën of handelsposten worden aangetroffen, zijn in Nederland gegoten. Geschutgieters die zich in oorlogstijd bezighielden met de productie van kanonnen, gebruikten hun werkplaats in rustige tijden voor het gieten van klokken en vijzels. Samen met handelswaar, levensmiddelen, gereedschap en bouwmaterialen werden de klokken in scheepsruimen geplaatst, om vanuit Nederlandse havens over de hele wereld te worden verspreid. Het waren instrumenten binnen het systeem van slavernij, ingezet om zoveel mogelijk winst te maken. De klokken op de plantages en andere koloniale gebouwen kunnen worden gezien als de onzichtbare hand, als de vertegenwoordiging van een systeem dat vanuit Nederland werd verspreid, aangestuurd en aangejaagd. Een systeem dat overal op de wereld variaties kende al naar gelang de situatie ter plaatse, maar dat in de kern gelijk was. Een systeem dat mensen tot object maakte.

Nederland en de koloniale slavernij

Bij de bestudering van de rol die Nederlanders hebben gespeeld binnen de slavenhandel en slavernij in de koloniale tijd, is de aandacht lange tijd uitgegaan naar de zogenaamde trans-Atlantische slavenhandel. Hiermee wordt de driehoekshandel bedoeld tussen Europa, West-Afrika en de Amerika’s, waarbij de West-Indische Compagnie (WIC) een belangrijke speler was. Minder bekend is dat ook de geschiedenis van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), de handelscompagnie die in Azië actief was, nauw verbonden is met de geschiedenis van slavenhandel en slavernij. Beide handelscompagnieën waren opgezet met particulier en staatskapitaal en ook hun bevoegdheden hadden gedeeltelijk een staatkundig karakter; zo hadden ze het recht om oorlog te voeren. Dit betekent dat het bestuderen van de geschiedenis van de VOC en WIC behalve inzicht in het reilen en zeilen van een onderneming, ook zicht geeft op een omvangrijk deel van de Nederlandse samenleving en economie. Binnen beide handelsorganisaties waren slavenhandel en slavernij een belangrijk onderdeel van de activiteiten, maar door de verschillende posities die de VOC en WIC innamen in het gebied waarin zij opereerden en de verschillende vormen van slavernij die zij toepasten, is een vergelijking niet eenvoudig. In het trans-Atlantisch gebied vond de mensenhandel voor een belangrijk deel plaats onder de vlag van de WIC, die tot 1730 het monopolie op de slavenhandel claimde. De VOC claimde dat monopolie niet. De compagnie hield zich vooral aan het begin van de 17de eeuw veel met slavenhandel bezig, maar daarna waren het voornamelijk VOC-functionarissen die, buiten hun werk om, met gebruikmaking van het Aziatische netwerk en de infrastructuur van de VOC zelf, slavenhandel. De VOC probeerde deze handel door wetgeving wel inzichtelijk en controleerbaar te maken, net als ze dat bij andere handelsgoederen deed.

Er waren ook onderlinge verbanden tussen de twee handelscompagnieën. Zo werden kaurischelpen die bij de Malediven in de Indische oceaan waren opgedoken, door de VOC naar de Republiek vervoerd, waar ze werden ingekocht door de WIC om als betaalmiddel bij de slavenhandel aan de West-Afrikaanse kust te worden gebruikt. Aziatisch textiel en salpeter vormden eveneens schakels tussen de VOC en WIC. Aandeelhouders hadden bovendien vaak in beide compagnieën een financieel belang.

Niet alleen de slavenhandel, maar ook de productie van goederen door mensen in slavernij kende vele variaties in vorm en omvang. Van de grootschalige plantages in het Atlantisch gebied, of ‘tuinen’ zoals plantages in de VOC-archieven worden beschreven, tot inzet van tot slaaf gemaakten in de zilvermijnen op Sumatra of werkzaamheden als ambachtslieden in steden als Paramaribo en Batavia, het huidige Jakarta. Buiten de directe productie van consumptiegoederen als nootmuskaat, peper, suiker, zilver, goud, koffie en tabak werden mensen in slavernij ingezet bij het transport van die consumptiegoederen, bij militaire expedities, in huishoudens of orkesten, om een tentboot te roeien of parasol te dragen, of puur ter verhoging van de status van de slavenhouder.

 

Mensen worden object

Wat alle variaties op het gebied van slavernij en slavenhandel binnen het Nederlandse koloniale rijk gemeen hebben, is dat het gehanteerde systeem mensen tot object maakt, hun verwantschapsbanden verbreekt en hen reduceert tot verhandelbaar eigendom, tot een economische eenheid. In de kern kan slavernij gedefinieerd worden als een relatie waarbij een mens buiten zijn wil in eigendom is (geraakt) van een ander en waarbij de zeggenschap over het handelen van deze mens, zoals het verrichten van onvrije arbeid, ligt bij de andere, bezittende partij.

Mensen in slavernij hadden geen zeggenschap meer over hun eigen lichaam. De slavenhouder kon hun lichaam gebruiken om het hard te laten werken, om het voor zich te laten zorgen of om er seks mee te hebben, allemaal handelingen waarbij een echt lichaam nodig was – terwijl degene aan wie dat lichaam toebehoorde voor de wet niet meer dan een object was. Dit gegeven maakt deel uit van wat ook wel de ultieme paradox van slavernij wordt genoemd. Omdat een tot slaaf gemaakt persoon in het koloniale systeem juridisch gezien bezit was, kon er volgens de wet geen sprake van zijn dat iemand in slavernij bestolen, verkracht of vermoord werd. Ook kon een tot slaaf gemaakte zelf geen bezit te hebben. Dit hield in dat kinderen die in slavernij werden geboren automatisch bezit werden van de slavenhouder. De Verenigde Oost-Indische Compagnie had vastgelegd dat kinderen, geld of andere goederen van een tot slaaf gemaakte aan niemand anders dan aan zijn of haar ‘meester’ toekwamen, bij leven, maar ook na de dood. Daarentegen konden slavenhouders niet verantwoordelijk worden gehouden voor eventuele wandaden of overtredingen van hun tot slaaf gemaakten.
Was iemand eenmaal in slavernij geraakt, dan bleef dat in principe zo tot de dood. In sommige gevallen wist men te ontkomen aan deze levenslange en overerfelijke vorm van onvrijheid. Iemand kon bijvoorbeeld worden vrijgekocht, of via een andere weg de vrijheid  terugkrijgen. Verschillende op slavernij gebaseerde samenlevingen kenden een vorm van manumissie, vrijlating uit slavernij. Soms volgde vrijlating na een vaststaand aantal jaren in slavernij of nam de slavenhouder de vrijlating van bepaalde mensen op in zijn of haar testament. Wellicht ging het dan om de kinderen van de slavenhouder en hun moeder, of andere mensen in slavernij voor wie enige vorm van genegenheid werd gevoeld. Voor zichzelf hoopte de slavenhouder misschien zo een mooi plekje in de hemel te krijgen. Maar vrijlating kon ook een praktische manier zijn om niet langer de kosten te hoeven dragen voor oude mensen die in de ogen van de slavenhouder nutteloos waren geworden.  Wrang genoeg hield manumissie het systeem eerder in stand dan het te ondermijnen. In een verder uitzichtloos bestaan gaf de kans op vrijlating een sprankje hoop, en kon zo een reden zijn om toch hard te werken. Deze kans verschilde sterk per samenleving en per soort slavernij. Het overgrote deel van de miljoenen tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen bleef een leven lang in bezit van een ander en dat gold evenzeer voor hun kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.

In Azië en Afrika bestonden al voor de komst van de Europeanen veel verschillende vormen van slavernij. Soms werden mensen levenslang tot slaaf gemaakt, maar er bestond ook slavernij die tijdelijk van aard was, bijvoorbeeld tot een schuld was afbetaald. Bij slavernij binnen lokale gemeenschappen was er vaak geen sprake van een markt. Mensen maakten deel uit van welvarende families, voor wie ze huishoudelijk werk deden, op het land werkten of ambachtelijk werk verrichtten. De Europese expansie zorgde voor een ongekende schaalvergroting en verharding van de bestaande systemen. De Europeanen bewerkstelligden bovendien een sterke uniformering van de juridische kaders van het slavernijsysteem, dat tot dan toe vele lokale variaties en daarmee ook veel verschillende regels had gekend.

 

[…]

pro-mbooks1 : athenaeum