Leesfragment: Snouck

10 december 2020 , door Wim van den Doel
| | | |

8 januari verschijnt Wim van den Doels biografie Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje. Wij publiceren voor!

‘Een der grootsten is ons ontnomen’, kopte De Telegraaf toen Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) was overleden. Snouck had een avontuurlijk en rijk leven geleid. Als jonge geleerde leefde hij als moslim in Mekka en hij studeerde er in de Grote Moskee. Vervolgens werd hij adviseur van het koloniale bestuur in Nederlands-Indië, waarvoor hij het Nederlandse beleid ten aanzien van de islam ontwierp. Samen met generaal Van Heutsz zorgde hij voor de verovering van Atjeh. Eenmaal terug in Nederland werd hij hoogleraar in Leiden en een pleitbezorger voor de beëindiging van de Nederlandse overheersing van Indië. Hij werd gezien als een van de grootste wetenschappers uit zijn tijd.

Wie was deze man die in Indië tweemaal met een Soendanese vrouw trouwde en er vijf kinderen kreeg, om vervolgens in Nederland nog eens te trouwen? Wim van den Doel schetst het rijke en complexe leven van Snouck, dat reliëf krijgt tegen de achtergrond van de ingrijpende gebeurtenissen in Europa, het Midden-Oosten en Indonesië; gebeurtenissen die een geschiedenis vormen van ontdekkingen, oorlogen, onderdrukking, emancipatie en drang naar vrijheid.

Wim van den Doel is als hoogleraar geschiedenis verbonden aan de Universiteit Leiden, de TU Delft en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft meerdere boeken over de Nederlandse koloniale geschiedenis op zijn naam staan, waaronder Zo ver de wereld strekt. De geschiedenis van Nederland overzee vanaf 1800 (Prometheus 2011).

N.B. Eerder besprak Joop Hopster Van den Doels Zo ver de wereld strekt, en Jona Lendering Philip Dröges biografie van Snouck Hurgronje, Pelgrim.

 

2 ‘De getuigenis van eigen oog en oor’

De reis naar Mekka en het schrijven van een meesterwerk (1884-1889)

[...]

Leven in Mekka

Tegen de avond van 21 februari vertrokken Snouck Hurgronje en Aboe Bakar in draagstoelen die aan weerszijden van een kameel waren bevestigd van Djeddah naar Mekka. Drie andere kamelen droegen hun bagage. Zijn fotografieapparatuur had Snouck op aanraden van Si-Aziz in Djeddah achtergelaten. Fotografie was immers een nieuwe techniek en niet iedere moslim was ervan overtuigd dat deze door de islam werd toegestaan. Snouck moest in ieder geval de indruk vermijden dat hij naar Mekka reisde louter om er foto’s te nemen. Nadat Snouck en zijn gezelschap Djeddah achter zich hadden gelaten, voerde de weg in de richting van Mekka al snel omhoog naar het Arabische hoogland en liep vervolgens langs zestien ongeveer even ver van elkaar af liggende politieposten, die voor de veiligheid van de reizigers moesten zorgen. Bij twee van deze politieposten waren kleine dorpen, respectievelijk Bahra en Hadda. In Hadda hield Snouck om vier uur in de ochtend halt. Personen die in een karavaan naar Mekka reisden waren gewoon de hitte van de dag niet te trotseren en in Hadda enige uren in een koffiehuis door te brengen. Snouck was echter ongeduldig en overreedde de kamelendrijver van zijn karavaan na een oponthoud van slechts zes uur de reis te hervatten. Het vervolg van de reis verliep daarom deels op het heetst van de dag. Zes uur na vertrek uit Hadda passeerden Snouck en zijn gezelschap de grens van het heilige gebied rondom Mekka. De stad zelf bereikte de karavaan ’s avonds om zeven uur.

Uit: Wim van den Doel, Snouck. Aboe Bakar Djajadiningrat
Aboe Bakar Djajadiningrat

In Mekka trok Snouck in bij Aboe Bakar, die ter verwelkoming al zijn vrienden en bedienden op een rij in de binnenplaats van zijn woning had laten opstellen. Al tijdens de eerste avond van zijn verblijf in de stad voldeed Snouck aan alle godsdienstige plichten in de Grote Moskee, liep hij met andere woorden zevenmaal om de Kaäba, kuste hij er de zwarte steen en dronk hij water uit de Zamzam-bron. Deze ‘tawâf van aankomst’ was voor Snouck ‘the great event in my life, the beginning of a mediaeval dream […] performed in the sparingly illuminated temple’, zoals hij later in de Verenigde Staten zou zeggen. 54 In Aboe Bakars huis kreeg Snouck de beschikking over een kamer waarin hij gasten kon ontvangen. Omdat zijn roem hem reeds vooruit was gesneld, was het onmiddellijk een komen en gaan van allerlei geleerden en autoriteiten. ‘Van alle zijden ondervind ik de meeste voorkomendheid,’ kon Snouck daarom aan zijn moeder schrijven. Hij voelde zich daarbij opperbest. ‘Mijne gezondheid is thans uitnemend, dank den kus van den zwarten steen en het drinken van het heilige water.’
De ochtend na zijn aankomst in Mekka keerde Snouck terug naar de Grote Moskee om er in de zuilengalerij ‘de uitgedroogde grijsaard’ Ahmad ibn Zayni Dahlan tegen het lijf te lopen, de grootmoefti van de sjafi’ieten in Mekka en ‘den chef aller leeraren in den heiligen tempel’. Snouck volgde het gebruik de rechterhand van de oude man te kussen en raakte met hem in gesprek. Dahlan nodigde daarbij Snouck uit diens lessen te volgen over het commentaar op de Koran van al-Baydawi. Deze lessen vonden elke ochtend in de Grote Moskee plaats. Dahlan nodigde Snouck uit iedere donderdagavond bij hem thuis langs te komen om de beste voordragers van de Koran aan te horen. Het waren uitnodigingen die Snouck verder niet kon weigeren en die onmiddellijk een belangrijk deel van zijn tijd in de stad in beslag namen. Iedere ochtend kon hij daarom in de Grote Moskee de binnenkomst gadeslaan van de ‘kleine, voorovergebogen maar toch indrukwekkende figuur, steunende op den arm van een der beide Javanen, die elkander als zijne lijf bedienden afwisselden’. Zo’n zestig toehoorders verzamelden zich in een kring rondom Dahlan. ‘Nog hoor ik den plechtigen dreun zijner voordracht en de korte zinnen, die hij sommigen onzer na afloop daarvan als het ware toebeet – niet uit bitsheid, maar wegens zijne, door het vermoeiende college zeer versnelde ademhaling,’ schreef Snouck enige tijd later.
Dat Dahlan een verstokte roker was, zal overigens ook een rol hebben gespeeld bij zijn kortademigheid. Het voordeel voor Snouck zich bij de entourage van Dahlan aan te sluiten, was dat hij onmiddellijk interessante gesprekspartners rijker was. Nadeel was dat volgelingen van met Dahlan rivaliserende geleerden hem zoveel mogelijk meden. De donderdagavond stond ten huize van Dahlan in het teken van het zo goed mogelijk reciteren van de Koran. Snouck was hierbij vaak aanwezig. Het oefenen ging soms tot na middernacht door. Snouck herinnerde zich later: ‘mocht ook de oude Sejjid nu en dan de oogen luiken, wie meende, dat hij sliep, werd van het tegendeel overtuigd, zoodra de recitator haperde of eene fout beging; dan viel de meester onmiddellijk aanvullend of verbeterend in’.

Uit: Wim van den Doel, Snouck. De Hamidijjah, een Ottomaans regeringsgebouw in Mekka
De Hamidijjah, een Ottomaans regeringsgebouw in Mekka

Alles verliep naar wens, kon Snouck op 1 maart aan de Nederlandse kolonie in Djeddah melden. Hij was op bezoek geweest bij de Ottomaanse gouverneur Osman Nuri Pasha, die hem verzekerde hem ‘in alles van dienst te willen zijn’. De gouverneur raadde Snouck ondertussen wel aan het fotograferen voorlopig achterwege te laten, ‘vanwege de “booze menschen”’ in de stad. ‘Later zou men wel eene gelegenheid vinden,’ aldus de gouverneur. Snouck noteerde verder: ‘meer en meer gevoel ik mij hier tehuis en dagelijks beweeg ik mij vrijer, alleen de oefeningen, omgangen enz. zijn voor hem, die nog niet geheel daarin opgaat, eenigszins vermoeiend en de gemeenschappel. diners soms ietwat smerig; het heilige water vereischt ook tijd om in al zijne voortreffelijkheid gewaardeerd te worden’. Snouck wenste ondertussen niet permanent bij Aboe Bakar in te wonen en liet een koopman voor hem zoeken naar ‘huizen en meisjes’.58 Begin maart vond hij een geschikt onderkomen, niet ver van de Grote Moskee en de ambtswoning van de Turkse gouverneur. Later beschreef Snouck een foto met daarop een deel van de woning van de gouverneur: ‘het verlengde dier huizenrij (naar de beschouwer toe) is de Qosjasjijjah en dan volgt mijn straat: de Soeq elleil. In het midden de Karakoen, waar ik meer dan eens met his excellency zat te praten.’
Nu Snouck beschikte over een eigen woning, kon hij nog verder het leven van een gegoede Mekkaanse man gaan leiden. Hij had daarbij de beschikking over verschillende bedienden, van wie een zekere Gadjali uit Banten op Java op hem een goede indruk maakte. Verder schafte Snouck zich voor 150 Maria Theresia-daalders een eigen Ethiopische slavin aan, die ‘gelukkig geene der onaangename eigenaardigheden vertoont, waarvan men haar ras wel beticht’, zo schreef hij althans aan Van der Chijs in Djeddah. Snouck had in Mekka gemerkt dat er openlijk over seksualiteit en alles wat daarmee samenhing werd gesproken, dat volgens Mekkaanse mannen bij vrouwen de vagina vooral ‘heet, droog en schoon’ moest zijn en dat hoe donkerder de huidskleur van de vrouw was, hoe sterker deze eigenschappen aanwezig waren. ‘In louter seksueel opzicht zijn alle Mekkanen vol lof over de dochters van Cham,’ aldus Snouck. ‘Alleen het lage opleidingsniveau en bepaalde bijzonderheden in het karakter van de negers stellen na enige tijd een begrenzing aan zulke genegenheid.’ Nee, verliefd werden de Mekkaanse mannen vooral op Ethiopische vrouwen, of liever gezegd: Ethiopische slavinnen – vandaar de keuze van Snouck voor een slavin met deze etnische achtergrond. Het was een situatie waarin andere Mekkaanse mannen slechts twee tot drie dagen konden wachten voordat zij met hun nieuwe slavin sliepen.
Snouck had geen enkel moreel probleem met de gewoontes in Mekka, waarin vrouwen volledig afhankelijk van mannen waren, of zij nu slavin waren of niet. De situatie van islamitische slaven was volgens hem ‘slechts in formeel opzicht verschillend van de Europese bedienden en arbeiders’. Hij schetste daarbij een zeer rooskleurig beeld van de relaties tussen Mekkaanse mannen en Ethiopische slavinnen. ‘De Abessijnse vrouw heeft zich ten doel gesteld een blijvende relatie te hebben met een Mekkaanse man, voor wie zij […] een echte levensgezellin wordt,’ aldus Snouck. ‘Het is haar hoogste wens om de man aan zich te binden en hem een gelukkig thuis te bezorgen.’
Vond Snouck dit in het samenwonen met zijn Ethiopische slavin? In ieder geval was er in het leven van de 28-jarige Snouck nogal wat veranderd. Van een bestaan in Leiden, waar hij aan de Hooigracht samenwoonde met zijn moeder en zijn ongehuwde volwassen zus, leefde hij nu in Mekka samen met een jonge Ethiopische vrouw. Dat hij de vrouw had gekocht en dat zij een slavin was, maakte voor hem niet uit. In zijn ogen hadden in Mekka huwelijken namelijk veel weg van concubinaten en konden de meeste echte relaties buiten het huwelijk worden gevonden. ‘Als de Mekkaan openhartig over zichzelf spreekt zal hij bekennen dat zijn hart vrijwel nooit behoren kan aan een Mekkaanse vrouw maar wel aan een slavin,’ aldus Snouck.

[...]

 

© 2021 Wim van den Doel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum