Leesfragment: Toevallige bedenksels

11 april 2021 , door Elena Ferrante
|

13 april verschijnt van Elena Ferrante Toevallige bedenksels (L’invenzione occasionale), met illustraties van Andrea Ucini en uit het Italiaans vertaald door Marieke van Laake. Wij publiceren voor.

Een jaar lang schreef Elena Ferrante iedere week een column in de Engelse krant The Guardian. Die columns waren ietwat afwijkend van de rest. Ze schreef niet over onderwerpen die ze zelf had gekozen, maar over een thema dat de redactie haar opgaf. En omdat ze er maar korte tijd voor had, moest ze de bedachtzaamheid en zorgvuldigheid waarmee ze haar romans componeert, laten varen en vertrouwen op haar intuïtie.

Dat leverde intieme, heel persoonlijke stukken op, die hier gebundeld zijn. Over haar eerste liefde. Haar politieke passiviteit en haar bezorgdheid over de democratie. Haar kinderdagboeken. Haar liefde voor taal en voor het Italiaans. Haar sterke overtuiging dat een vrouwelijke regisseur haar boeken vrijelijk kan verfilmen en een man niet.

In deze 51 stukken, van prachtige illustraties voorzien door Andrea Ucini, schrijft Elena Ferrante over haar relatie met de wereld, en nodigt ons als het ware uit om de onze met andere ogen te bekijken.

N.B. Lees elders op onze site ook een fragment uit Het leugenachtige leven van volwassenen en de toelichting die Miriam Bunnik en Mara Schepers schreven bij hun vertaling. Lees ook onze bespreking van deel 1 van de Napolitaanse romans, De geniale vriendin, en fragmenten uit deel 2, De nieuwe achternaamdeel 3, Wie vlucht en wie blijft en deel 4, Het verhaal van het verloren kind - en uit Kwellende liefde

 

Uit: Elena Ferrante, Toevallige bedenksels. Beeld door Andrea Ucini

Botsingen

18 maart 2019

In de herfst van 2017 bood The Guardian mij een wekelijkse rubriek aan. Ik voelde me gevleid en bang tegelijk. Ik had nog nooit iets dergelijks gedaan en vreesde er niet toe in staat te zijn. Na lang aarzelen liet ik de redactie weten dat ik het voorstel zou aannemen als ik een reeks vragen kreeg toegestuurd, waarop ik dan keer op keer binnen de grenzen van de toegemeten ruimte zou antwoorden. Mijn verzoek werd onmiddellijk ingewilligd, terwijl tevens werd afgesproken dat de duur van de rubriek niet meer dan een jaar zou zijn. Het jaar is langzaam maar zeker verstreken en was instructief voor mij. Ik had mezelf nooit eerder in een situatie gebracht waarin ik, opgesloten binnen een onschendbare omtrek, verplicht moest schrijven over onderwerpen die ik de uiterst geduldige redacteuren zelf had gevraagd voor mij te kiezen. Ik ben gewend autonoom een verhaal, personages, een gedachte te zoeken door, bijna altijd moeizaam, het ene woord na het andere op te schrijven en veel uit te wissen; en wat ik uiteindelijk vind – aangenomen dat ik iets vind – verrast dan vooral mezelf. Het is alsof de ene zin, profiterend van mijn nog onduidelijke bedoeling, de andere oproept en ik weet nooit of het resultaat goed is of niet: maar het ligt er wel en dan moet eraan gewerkt worden, het moment is aangebroken om de tekst de vorm te geven die ik wens. Maar bij het proza voor The Guardian overheerste de toevallige botsing tussen het onderwerp dat ik van de redactie ontving en de urgentie van het schrijven. Volgt op een eerste versie van een verhaal meteen een lange, soms heel lange periode van uitdiepen, herschrijven, aanvullen of zorgvuldig inkrimpen, hier was dit proces minimaal. Deze teksten zijn ontstaan door onmiddellijk in het geheugen te graven, op zoek naar een ervaring die als voorbeeld kon dienen, door lukraak te putten uit overtuigingen, gevormd door boeken die ik vele jaren geleden heb gelezen en vervolgens dankzij andere lectuur ontleed en tot een nieuwe vorm samengevoegd, door plotselinge intuïties te volgen die door de noodzaak om te schrijven zelf waren ingegeven, terwijl ze, omdat de ruimte intussen vol was, uitliepen op bruuske conclusies. Kortom, het was een nieuwe oefening: elke keer liet ik de emmer haastig in een of andere donkere diepte in mijn hoofd neer, trok een zin omhoog en wachtte ongerust of er nog andere volgden. Het resultaat is nu een boek dat toevallig op 20 januari 2018 begint met het altijd onzekere verhaal van een eerste keer en toevallig op 12 januari 2019 eindigt met een verhaal dat helemaal draait om een laatste keer. Ik ben in de verleiding geweest om een meer doordachte ordening aan de stukken te geven en heb mogelijke inhoudsopgaven opgesteld. Maar ze lay-outen alsof ze waren ontstaan op grond van een solide project leek mij opschepperij, en uiteindelijk heb ik de ordening naar datum van publicatie gehandhaafd. Ik heb niet willen verbergen, allereerst voor mezelf niet, dat het toevallige bedenksels zijn, niet anders overigens dan de bedenksels waarmee we dagelijks reageren op de wereld waarin we toevallig leven.

 

Teksten

 

Uit: Elena Ferrante, Toevallige bedenksels. Beeld door Andrea Ucini

Eerste keer

20 januari 2018

Een poosje geleden vatte ik het plan op om over mijn eerste keren te vertellen. Ik maakte een lijstje van een aantal ervan: de eerste keer dat ik de zee zag, de eerste keer dat ik een vliegreis maakte, de eerste keer dat ik dronken werd, de eerste keer dat ik verliefd werd, de eerste keer dat ik de liefde bedreef. Het was een zowel lastige als zinloze oefening. Hoe kon het ook anders? Als het om eerste keren gaat, kijken we daar met overdreven toegeeflijkheid naar. Ze berusten van nature op onervarenheid, worden al snel opgeslokt door alle keren die erop volgen, hebben geen tijd om een eigen, zelfstandige vorm aan te nemen. En toch denken we er met sympathie of met spijt aan terug en kennen we er de kracht van het unieke aan toe. Door deze ingebouwde tegenstrijdigheid begon mijn plan meteen al water te maken, maar het kapseisde pas definitief toen ik probeerde waarheidsgetrouw over mijn eerste liefde te vertellen. In dit specifieke geval heb ik mijn geheugen afgezocht naar betekenisvolle aspecten, maar ik vond er bitter weinig. De jongen in kwestie was erg lang, erg dun en in mijn ogen knap. Hij was zeventien, ik vijftien. We zagen elkaar elke dag om zes uur ’s middags. We gingen naar een verlaten steegje achter het busstation. Hij praatte tegen me, maar niet veel; kuste me, maar niet veel; streelde me, maar niet veel. Het ging er hem vooral om door mij gestreeld te worden. Op een avond – was het wel avond? – kuste ik hem zoals ik graag zelf door hem gekust zou willen worden. Ik deed het met zo’n gretige, schaamteloze intensiteit dat ik daarna besloot hem niet meer te ontmoeten. Maar ik wist niet meer of dit – het enige feit dat wezenlijk is voor mijn verhaal – werkelijk toen met hem gebeurde of in de loop van andere korte verliefdheden die erop waren gevolgd. En verder, was hij werkelijk zo lang? En zagen we elkaar echt achter het busstation? Uiteindelijk ontdekte ik dat ik me van mijn eerste liefde vooral heel precies mijn verwardheid herinnerde. Ik hield zo van die jongen dat ik, als ik hem zag, elk besef van de wereld verloor en bijna flauwviel, niet door zwakte maar door een overmaat aan energie. Het was me nooit genoeg, ik wilde meer, en het verbaasde me dat hij daarentegen, hij die mij per se had willen hebben, mij ineens overbodig vond en wegvluchtte alsof ik nutteloos was geworden. Goed, zei ik tegen mezelf, dan ga je maar schrijven over hoe gebrekkig en ondoorgrondelijk al met al de eerste liefde is. Maar hoe meer ik me ermee bezighield, hoe meer ik vaagheden, angsten en onvoldaanheid registreerde. Zodat het schrijven zich verzette, de neiging had leemtes te vullen, die ervaring de stereotiepe melancholie van de verloren puberteit te geven. En daarom zei ik: afgelopen met verhalen over de eerste keer. Wat we in het begin waren, is slechts een vage, gekleurde vlek, gadegeslagen vanaf de oever van wat we geworden zijn.

© 2019 by Edizioni e/o
© 2021 Nederlandse vertaling Marieke van Laake / Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum