Leesfragment: Troost

07 december 2021 , door Michael Ignatieff
|

Een van onze filosofiebestsellers en een eindejaarslijstjestitel: Michael Ignatieffs Troost. Als licht in donkere tijden (On Consolation: Finding Solace in Dark Times), vertaald uit het Engels door Nannie de Nijs Bik-Plasman en Pon Ruiter. Lees nu een fragment en bestel je exemplaar.

Wanneer we een naaste kwijtraken, wanneer we geconfronteerd worden met verlies, wanneer er sprake is van een ramp – oorlog, hongersnood, pandemie – gaan we op zoek naar troost. Ooit boden priesters en filosofen ons de woorden waarin we hoop en verlichting vonden, maar tegenwoordig lijkt die taal te verdwijnen uit ons vocabulaire, of is hij versleten. De plekken waar hij te vinden was – de kerken, tempels en moskeeën – raken leger. Sinds de zestiende eeuw zoekt de westerse wereld zijn verlichting steeds minder in historische religieuze teksten, en steeds meer bij wetenschap, ideologie en therapie. Wat doe je als je denkt: help, hoe kan ik verder? Waarom komen we vaak niet verder dan clichés om onszelf en elkaar op te beuren? Met die vragen in het achterhoofd ging schrijver en historicus Michael Ignatieff op zoek naar zielsverwanten. Hij put uit het werk van schrijvers, beeldend kunstenaars en componisten – van Job en Psalmteksten tot Albert Camus, Anna Achmatova en Primo Levi – en laat zien waar zij de troost en de moed vandaan haalden om veerkrachtig te zijn in moeilijke periodes.

Troost. Als licht in donkere tijden brengt de verhalen van deze moedige kunstenaars naar het nu. Het resultaat is een doortastende en menselijke mix van onderzoek en persoonlijke overdenkingen. Michael Ignatieff laat ons op levendige wijze zien dat we onze traditie van hoop kunnen laten herleven om angst en onzekerheid het hoofd te bieden in de wisselvallige en precaire eenentwintigste eeuw.

N.B. We publiceerden voor uit Piet Gerbrandy's vertaling van Boëthius' Troost in filosofie.

 

Inleiding: na het paradijs

Ik ben op bezoek bij een vriend die een halfjaar geleden zijn vrouw heeft verloren. Hij is kwetsbaar, maar buitengewoon alert. De stoel waarop ze altijd zat, staat nog steeds tegenover zijn eigen stoel. De kamer is gebleven zoals zij hem heeft ingericht. Ik heb een taart meegenomen uit een tearoom waar ze in hun verkeringstijd altijd samen kwamen. Hij eet er gretig een stuk van. Als ik vraag hoe het met hem gaat, kijkt hij uit het raam en zegt zacht: ‘Kon ik maar geloven dat ik haar ooit weer zou zien.’
Er is niets wat ik hierop kan zeggen, dus we zwijgen. Ik ben gekomen om hem te troosten of op zijn minst te bemoedigen, maar ik kan het geen van beide. Om te begrijpen wat troosten is, moet je beginnen met de momenten waarop het onmogelijk is.
Troost bieden. Het komt van het Latijnse consolor, samen verlichting vinden. Vertroosting is wat we bieden of zoeken, of proberen te bieden of te zoeken, als we elkaars lijden delen of het onze proberen te dragen. We zijn op zoek naar een manier om verder te gaan, om het geloof terug te vinden dat het leven de moeite waard is.
Maar hier, op dit moment met mijn oude vriend, word ik eraan herinnerd hoe moeilijk dat is. Hij is ontroostbaar. Hij kan niet geloven dat hij zonder haar kan leven. Proberen hem te bemoedigen voert ons beiden naar de grenzen van taal en dus sterven onze stemmen in stilte weg. Zijn verdriet is een diepe eenzaamheid, die niet gedeeld kan worden. In die diepte is geen plaats voor hoop.
Dit moment legt ook bloot hoe het is om in deze tijd na het paradijs te leven. Duizenden jaren geloofden mensen dat ze hun dierbaren in het hiernamaals zouden weerzien. Ze stelden dat zich levendig voor, en grote kunstenaars brachten het in beeld: wolken, engelen, hemelse harpen, onuitputtelijke overvloed, vrij van geploeter en ziekte, maar boven dat alles de hereniging – en nu voor eeuwig – met degenen van wie je hield.
Duizenden jaren lang heeft hoop de vorm van het paradijs gehad, maar wat Shakespeare over de dood heeft gezegd is ook de waarheid over het paradijs: het is het land vanwaar geen reiziger terugkeert. In de zestiende eeuw begonnen Europeanen te vermoeden dat er nooit zo’n land heeft bestaan. In de eenentwintigste eeuw worden hoofd en hart van veel – hoewel niet alle – mensen die ik ken, beheerst door ongeloof. Dat ongeloof wordt veroorzaakt door het ideaal van de waarheid, naast vele andere krachten. Als mijn oude vriend zou zwichten voor zijn hunkering naar geloof zou hij het gevoel hebben zichzelf te verraden.
Dit is waar we heden ten dage staan, erfgenamen van zowel tradities van vertroosting als eeuwen van weerzin daartegen. In welke troost kunnen we nog geloven?
Het woord heeft de betekenis verloren die ooit in religieuze tradities geworteld was. Tegenwoordig is de troostprijs niet de prijs die je wilt winnen. In een cultuur waarin succes wordt nagejaagd, wordt niet veel aandacht besteed aan mislukking, verlies of dood. Troost is voor verliezers.
Troost was vroeger een onderwerp voor filosofie, omdat filosofie werd gezien als de discipline die ons leerde hoe we moeten leven en sterven. Consolatio was een genre op zich in de stoïsche tradities van de klassieke wereld. Cicero was een meester in de kunsten. Seneca heeft drie beroemde brieven geschreven om rouwende weduwen troost te bieden. De Romeinse keizer Marcus Aurelius schreef zijn overpeinzingen hoofdzakelijk om zichzelf te troosten. De Romeinse senator Boëthius schreef De consolatione philosophiae (De troost van de filosofie) in het jaar 524, in afwachting van de voltrekking van de doodstraf die hem door een barbaarse koning was opgelegd. Deze teksten zweven nog rond in colleges geesteswetenschappen, maar de professionele filosofie heeft ze achter zich gelaten.
Troost heeft ook zijn institutionele inbedding verloren. De kerken, synagogen en moskeeën, waar we elkaar ooit in collectieve rouwrituelen vertroosting boden, zijn leeggelopen. Als we in moeilijke tijden hulp zoeken, doen we dat alleen, bij elkaar of bij professionele hulpverleners. Die behandelen ons lijden als een ziekte waarvan we moeten genezen.
Maar als lijden wordt gezien als een ziekte waarvoor behandeling mogelijk is, gaat er iets verloren. De religieuze tradities konden individueel lijden in een breder kader plaatsen en de rouwende een verhaal bieden waarin een individueel leven in een goddelijk of kosmisch plan past.
Dat is het bredere kader waarin de prachtige woorden van vertroosting hoop boden. Dergelijke kaders staan ons nog steeds ter beschikking: de joodse God die gehoorzaamheid eist, maar wiens verbond met zijn volk belooft dat hij ons zal beschermen; de christelijke God die de wereld zo liefhad dat hij zijn zoon offerde en ons hoop op het eeuwige leven bood; klassieke Romeinse stoïcijnen die beloofden dat het leven minder pijn zou doen als we konden leren afstand te doen van onze ijdele wensen. De traditie van Montaigne en Hume, die de vraag stelden of we ooit een grootse betekenis achter ons lijden zouden kunnen zien, is tegenwoordig invloedrijker.
Deze denkers gaven ook een stem aan een hartstochtelijke overtuiging dat religieus geloof de belangrijkste bron van troost had gemist. De zin van het leven is niet te vinden in de belofte van het paradijs, noch in het bedwingen van de lusten, maar in elke dag ten volle leven. Troost vinden is, simpelweg, vasthouden aan de liefde voor het leven zoals het is, in het hier en nu. Zowel de klassieken als de modernen hadden gevoel voor tragiek. Ze waren het erover eens dat ondraaglijk verlies bestaat: ervaringen die we nooit helemaal te boven kunnen komen, littekens die genezen maar nooit helemaal verdwijnen. De uitdaging van troost in deze tijd is de tragedie doorstaan, zelfs als we er geen betekenis aan kunnen geven, en in hoop te blijven leven.
Om in hoop te kunnen leven is tegenwoordig misschien een gezonde dosis scepsis nodig ten opzichte van de voortdurende stroom aan onheilsberichten die ons vanuit elk mediaportaal bereiken. In 1783, toen Groot-Brittannië net zijn Amerikaanse koloniën was kwijtgeraakt en het openbaar bestuur in rep en roer was, vroeg James Boswell aan Samuel Johnson of de ‘turbulentie’ hem niet ‘een beetje van zijn stuk had gebracht’. Johnson reageerde zeer afwijzend: ‘Wat een aanstellerij, meneer. Het openbaar bestuur brengt niemand van zijn stuk. Ik heb er geen minuut minder om geslapen, noch een boterham minder om gegeten.’
We kunnen dit opvatten als een aansporing om een zekere kritische zelfbeheersing te bewaren ten aanzien van de verhalen die ons bewustzijn binnendringen en de tijd waarin we leven vormgeven. Als het in 1783 aanstellerij was om wakker te liggen van het verlies van Amerika, zou het nu zeker overdreven zijn om het hoofd te laten hangen vanwege een dreigende milieuramp, ineenstorting van de democratie of een door nieuwe plagen geteisterde toekomst. Geen van deze problemen, hoe schrikwekkend ook, is gemakkelijker te overwinnen door te geloven dat ze ongekend zijn. In dit boek komen we mannen en vrouwen tegen die hebben overleefd ondanks de pest, het verlies van de republikeinse vrijheid, massa-uitroeiing, vijandelijke bezetting en catastrofale militaire nederlagen. Hun verhalen plaatsen onze tijd in de juiste context en we kunnen inspiratie putten uit hun luciditeit. Als we onszelf in het licht van de geschiedenis zien, kunnen we onze verbinding herstellen met dat wat onze voorouders troost bood en onze verwantschap met hun ervaringen ontdekken.
We zullen versteld staan als we dat doen. We denken misschien dat religieuze teksten als Job, Psalmen, de brieven van Paulus en Dantes Il Paradiso (Het paradijs) niet toegankelijk zijn voor hen die niet het geloof aanhangen dat de inspiratiebron ervan was. Maar waarom zouden wij een geloofstest moeten doorstaan voordat wij troost kunnen putten uit religieuze teksten? De religieuze belofte van redding en verlossing mag dan voor ons niet opgaan, maar dat geldt niet voor de troost die religieuze teksten kunnen bieden voor onze momenten van wanhoop. De Psalmen behoren tot de meest welsprekende documenten in welke taal dan ook over wat het is om je berooid, alleen en verloren te voelen. Ze bevatten onvergetelijke beschrijvingen van wanhoop, maar ook verheven visioenen van hoop. We kunnen toch iets aan de belofte van hoop in die psalmen hebben omdat ze erkennen waarvoor we hoop nodig hebben. Dat is de reden dat ergens in de wereld iemand op dit moment in een hotelkamer de Gideonbijbel oppakt en psalmen leest, en waarom – zoals ik ontdekte tijdens dat koorfestival in Utrecht – wanneer muziek en woorden samenkomen die een belofte van hoop in zich hebben die maakt dat ongeloof niet meer zo relevant is.
Troost bieden is een daad van solidariteit in de ruimte: meeleven met de rouwenden, een vriend door een moeilijke tijd heen helpen. Maar het is ook een daad van solidariteit in de tijd: teruggrijpen naar de doden en betekenis ontlenen aan de woorden die zij ons nalieten.
Om verwantschap te voelen met de psalmisten, Job, Paulus, Boëthius, Dante en Montaigne, en moderne figuren als Camus, om te voelen dat de muziek van Mahler uitdrukking geeft aan onze emoties, moeten we voelen dat we niet vastzitten in het heden. Al die werken helpen ons woorden te vinden voor wat woordeloos is, voor gevoelens van isolement die ons in stilte gevangenhouden.
Dankzij betekenisketens die gedurende duizenden jaren in stand zijn gebleven, kunnen we deze stemmen uit het verleden nog horen. Bijna achthonderd jaar nadat Boëthius vertroosting vond door zich een wijze vrouwe Philosophia voor te stellen die hem in de gevangenis bezocht, las Dante, verbannen uit zijn geboortestad Florence, Boëthius’ Consolatione. Dat inspireerde hem tot zijn fantasie van een reis, ook in het gezelschap van een wijze dame, van de hel door het vagevuur naar het paradijs. Ruim zeshonderd jaar later, in de zomer van 1944, sjokte een jonge Italiaanse scheikundige samen met een medegevangene door Auschwitz. Al lopende herinnert de Italiaan zich opeens enkele regels van Dante:

Jullie zijn niet op aarde voor een bruut bestaan,
Maar om naar deugdzaamheid en kennis te streven.

Zo blijft de taal der vertroosting voortbestaan: van Boëthius tot Dante, van Dante tot Primo Levi, mensen in extreme situaties die zich al meer dan duizend jaar door elkaar laten inspireren. Deze solidariteit door de eeuwen heen is de essentie van de vertroosting die ik in dit boek opnieuw toegankelijk hoop te maken.
We gebruiken naast troost veel andere woorden wanneer we met verlies en pijn worden geconfronteerd. We kunnen opgebeurd worden zonder getroost te worden en we kunnen getroost worden zonder opgebeurd te worden. Opbeuring is van voorbijgaande aard, vertroosting is blijvend. Opbeuring is iets fysieks, vertroosting is propositioneel. Troost gaat over de vraag waarom het leven is zoals het is en waarom we door moeten gaan.
Vertroosting is het tegengestelde van berusting. We kunnen berusten in de dood zonder troost gevonden te hebben en we kunnen de tragiek in het leven accepteren zonder erin te berusten. We kunnen in feite troost putten uit onze strijd met het lot en uit hoe die strijd anderen inspireert.
Berusten is je overgeven, elke hoop opgeven dat het anders zou kunnen zijn. Als je je daarentegen met het leven verzoent, kun je hoop houden op wat de toekomst nog kan brengen. Daarvoor moet je je eerst bij je verliezen, nederlagen en mislukkingen kunnen neerleggen. Troost kun je vinden als je deze verliezen aanvaardt, de gevolgen ervan accepteert en gelooft dat ze je, ondanks alles, niet je hele verdere leven zullen achtervolgen of je voorgoed van al je mogelijkheden zullen beroven.
Het belangrijkste element van troost is hoop: de overtuiging dat we verlies, nederlagen en teleurstellingen kunnen overwinnen en dat de tijd die ons rest, hoe kort ook, ons de mogelijkheid biedt opnieuw te beginnen, misschien opnieuw te falen, maar zoals Beckett zei, wel beter te falen. Het is die hoop die, zelfs als we met een tragedie geconfronteerd worden, maakt dat we ongebroken blijven.
Als we vertroosting zoeken, zoeken we meer dan een manier om ons beter te voelen. Zware verliezen maken dat we het grotere ontwerp van ons bestaan in twijfel trekken: het feit dat de tijd onverbiddelijk in één richting verloopt, dat we wel hoop kunnen blijven houden voor de toekomst, maar het verleden niet ongedaan kunnen maken. Grote tegenvallers leren ons ook dat we moeten beseffen dat de wereld niet eerlijk is en dat, in het grote domein van de politiek en de kleinere wereld van ons persoonlijk leven, rechtvaardigheid wreed buiten ons bereik kan blijven. Troost vinden is je verzoenen met het feit dat de wereld is zoals hij is, zonder de hoop op gerechtigheid te verliezen.
Ten slotte, en dat is het moeilijkste, worden we door verlies en nederlaag gedwongen onze beperkingen onder ogen te zien. Dit is waar vertroosting het moeilijkst te vinden is. Geconfronteerd met onze mislukkingen is het verleidelijk om onze toevlucht te zoeken bij illusies. In illusies is geen daadwerkelijke troost te vinden, dus we moeten – zoals Václav Havel zei – ‘in waarheid leven’.
Dit boek is een verzameling portretten, gerangschikt in historische volgorde, elk gewijd aan een enkele persoon, die ook in extreme omstandigheden gebruikmaakte van overgeërfde tradities om troost te vinden. Zoals we zullen zien, slaagden ze daar niet altijd in, maar kunnen we wel iets leren van hun worsteling en hoop putten uit hun voorbeeld. Het begint met het boek Job en sluit af met Anna Achmatova, Primo Levi, Albert Camus, Václav Havel en Cicely Saunders. Ik hoop dat mijn keuzes niet vooringenomen overkomen. Er zou een ander boek geschreven kunnen worden over wat Europeanen hebben geleerd van Aziatische, Afrikaanse of islamitische bronnen van troost. Ik heb geprobeerd te laten zien hoe overleveringen van vertroosting die gedurende duizenden jaren in de Europese traditie zijn gesmeed ons vandaag de dag nog steeds kunnen inspireren. Wat leren we waar we in deze donkere tijden iets aan hebben? Iets heel eenvoudigs. We zijn niet alleen en dat zijn we nooit geweest.

 

© 2021 Metropolitan Books. Henry Holt and Company, New York
Nederlandse vertaling © 2021 Nannie de Nijs Bik-Plasman, Pon Ruiter en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum