Leesfragment: Tussen kunst en cash

18 april 2021 , door Pieter van Os & Arjen Ribbens
| |

Nu in vier Athenaeum Boekhandels en in de etalage op het Spui: Pieter van Os & Arjen Ribbens, Tussen kunst en cash. Hoe geld de Nederlandse kunstwereld corrumpeert. Lees bij ons een fragment!

De opmerkelijke waardestijging van de allerduurste kunst heeft de groeiende groep mondiaal opererende miljardairs een nieuw beleggingsvehikel verschaft, een alternatief voor goud, aandelen en bitcoins. De keerzijde is helder: hoe meer geld in de kunstwereld omgaat, hoe vaker lelijkheid de schoonheid verdringt.

Aan de hand van dertien spelers uit de kunstwereld laten de journalisten Pieter van Os en Arjen Ribbens zien hoe het patina van artistiek heldendom onder druk van het grote geld ook in Nederland een vrijbrief vormt voor schimmige deals, smoezelig gedrag en soms ronduit bedrog. De kwesties in Tussen kunst en cash lezen als meeslepende, soms humoristische en dan weer schokkende verhalen, alle waargebeurd en met hoofdrolspelers als museumdirecteur Beatrix Ruf, kunsthandelaar Jan Six, verzamelaar Bert Kreuk, ontzamelaars in de familie Van Oranje-Nassau en kunstdetective Arthur Brand.

Pieter van Os (1971) is schrijver en journalist, onder meer voor NRC en De Groene Amsterdammer. Voor zijn vorige boek, Liever dier dan mens, ontving hij in 2020 de Brusseprijs voor journalistiek en de Libris Geschiedenis Prijs. Arjen Ribbens (1957) is journalist en kunstredacteur bij NRC. Al jaren schrijft hij over de kunstwereld.

 

Inleiding

We boften, beseffen we nu. We komen beiden uit gezinnen waarin kunst een vanzelfsprekende aanwezigheid had.
Bij Pieter ging het thuis voornamelijk over jazzmuziek en beeldende kunst. Zelf tekende en schilderde hij vanaf zijn vijfde wekelijks in een soort klasje bij de Groningse kunstenaar Fie Werkman, dochter van de in 1945 gefusilleerde drukker en graficus Hendrik Nicolaas Werkman. Op de school die hij bezocht is nog altijd de muurschildering te zien die hij daar in een paasvakantie aanbracht: een kubistische verbeelding van een jazzcombo. Zijn jeugdige kunstenaarsbestaan werd bezegeld met een tentoonstelling in de gangen van het hoofdkantoor van de Gasunie, georganiseerd door een klasgenoot die jaren later een van de grootste galeries van Peking oprichtte, C-Space. Pieters vader, die destijds op het punt stond zijn universitaire baan als kunsthistorisch wetenschapper te verruilen voor het directeurschap van het Rijksmuseum in Amsterdam, mocht de opening verrichten. Honderd procent zeker is dat hij daarbij niet over geld heeft gesproken, of anderszins over de financiële waarde van kunst. Want daar ging het nooit over in huize Van Os. Toen Pieter het huis verliet had hij tientallen musea bezocht en meer dan honderd kerken, maar nog nooit een veiling. Pieters vader leek oprecht niet geïnteresseerd in de financiële kant van kunst. Hij is als kenner ook nooit ingegaan op de vraag om tegen betaling een oordeel te geven over een kunstwerk. Hij kijkt niet uit naar de verschijning van dit boek.
Aanvankelijk kon Pieters vader tevreden zijn over zijn opvoeding. De zoon had er nauwelijks benul van dat een kunstwerk financieel valt te prijzen. Hij ging ervan uit dat de werken van Groningse kunstenaars die in het ouderlijk huis hingen (Jannes de Vries, Wobbe Alkema, Jan Altink, Jan van der Zee) cadeautjes waren geweest, aan zijn ouders. Navraag leert: dat klopt. Er veranderde pas iets in 2012, toen Pieter op de kunstredactie van NRC belandde. Aan beeldende kunst bleek nog een andere kant te zitten, besefte hij na het zoveelste bericht over een vervalsing, inbraak of veilingrecord. In diezelfde tijd gingen zijn ouders kleiner wonen en besloten ze de kunstwerken die thuis aan de muren hingen aan het Groninger Museum te schenken. Het museum vond de collectie mooi genoeg om er een persbericht aan te wijden en een collega bij de krant vond het de moeite waard er een kort bericht over te tikken. Als grapje schreef ze boven een eerste versie, slechts te zien door collega’s: ‘NRC-redacteur loopt erfenis mis’. Dit was niet echt waar (in Nederland brengt schenken aan musea nogal wat fiscale voordelen met zich mee). Toch fungeerde die grappig bedoelde krantenkop als een katalysator. Pieter begreep plotseling dat zijn ouders jarenlang onbewust aan kapitaalaccumulatie hadden gedaan, al zouden ze dat woord zelf nooit gebruiken, misschien zelfs niet kennen. Hun intentie was het zeker niet.
Niet veel later verkocht Pieters schoonfamilie een collectie tekeningen, vergaard door de in 1980 overleden I.Q. van Regteren Altena, een hoogleraar kunstgeschiedenis en gewezen directeur van het Rijksprentenkabinet in het Rijksmuseum. Het ging om tekeningen van kunstenaars als Bruegel, Rubens, Avercamp en vele anderen. Talloze daarvan had Van Regteren Altena voor minder dan vijfentwintig gulden gekocht. Opvallend was de verkoop van een prachtig getekende hand, van Hendrick Goltzius. Van Regteren Altena had er voor zijn doen redelijk wat voor betaald: vijftig gulden, in 1929. In de zomer van 2015 ging de tekening bij Christie’s onder de hamer voor meer dan drie miljoen euro.
Vanwege de hoge opbrengst konden in de omvangrijke schoonfamilie enkele hypotheken (gedeeltelijk) worden afgelost en konden de kinderen van de verzamelaar het Rijksmuseum verblijden met een miljoenengift. Zou Van Regteren Altena dat ooit hebben gedacht? Nee, waarschijnlijk niet. Hij had nooit verzameld met het oog op waardevermeerdering, maar kon het verzamelen gewoon niet laten. Een gezinsvakantie werd eens afgebroken, herinnert zijn dochter zich, omdat vader het geld plotseling had uitgegeven aan een prachtige tekening – halverwege de reis, in Parijs. Arjen, over wie zo meer, noemde Altena in de krant ‘een voorbeeld van een verzamelaar die dankzij een fenomenale kennis met een klein budget een verzameling van wereldklasse bij elkaar heeft gebracht’. En behalve kennis was het waarschijnlijk ook Altena’s liefde voor tekenen (hij tekende zelf ook), waardoor hij af en toe een meesterwerk ontdekte tussen stapels tekeningen en prenten, op kijkdagen van veilingen of bij handelaren.
Maar wie de waardestijging ziet, beseft dat de wereld van de kunst onmogelijk alleen bewoond wordt door mensen als Pieters vader en de kunstkenner uit zijn schoonfamilie. Als met een object uiteindelijk zoveel ‘rendement’ valt te halen, trekt dat ook mensen aan voor wie geld een belangrijke rol speelt in hun doen en laten. Ondernemers, investeerders, oplichters. En onder het gesprek over schoonheid en vervoering gaan regelmatig ook heimelijke, tamelijk aardse belangen schuil.
Zo zag Pieter allengs meer. Een ‘openbaring’ zou een te mooi woord zijn voor wat deze sensatie met zich meebracht. Pieter voelde zich eerder betrapt: hoe kon hij zo naïef zijn geweest? Het voelde zelfs een beetje vies: het slijk der aarde stinkt. Tegelijk zag hij er als journalist een goudmijn in, want geld doet nogal wat in de kunst. Geld motiveert, om het voorzichtig uit te drukken. Vervalsingen; inbraken; belastingvrije depots in bergstaatjes; rechtszaken van en tegen kunsthandelaren; het bestaan van juridisch geschoolde premiejagers op zoek naar nazaten van door nazi’s geroofde kunst. Geld ontneemt soms zelfs het zicht op schoonheid. Denk aan het ongelofelijke bedrag, bijna een half miljard dollar, betaald voor een nagenoeg kapot, op twijfelachtige gronden aan Leonardo da Vinci toegeschreven schilderij. Wie kan daar nog echt naar kíjken, zonder dat absurd hoge bedrag in zijn beoordeling mee te nemen?
Het gesprek over schoonheid, originaliteit en artisticiteit kende Pieter al, maar dit nieuwe gesprek over belangen in de kunst opende voor hem deuren naar een volledig nieuwe wereld. Opeens ging het over bezit en rijkdom. Van kunst naar cash.

Arjen groeide op tussen modernistische kunst en vormgeving. Aan de muren van zijn ouderlijk huis hingen abstract-geometrische kunstwerken van Ad Dekkers en François Morellet, maaltijden werden opgediend op Arabia-servies dat na de maaltijd weer opgeborgen werd in een teakhouten dressoir uit de Japan-serie van Pastoe, een ontwerp van Cees Braakman. Bij voorwerpen in huize Ribbens hoorde de naam van een ontwerper. En die namen leerden de kinderen Ribbens kennen omdat de ontwerpers en kunstenaars soms over de vloer kwamen. In het begin van de jaren zeventig vierde het gezin gezamenlijke vakanties met kunstenaars in de Herning Højskole, een volkshogeschool in het Deense Jutland. Marinus Boezem legde daar een binnentuin aan met alle in Jutland aanwezige soorten heide, waarmee hij de toen veertienjarige Arjen de ogen opende voor conceptuele kunst. Met Ad Dekkers discussieerde hij er over diens minimalistische kunstwerken, voor tieners best ingewikkelde kost. Een schoolvriendje dat op een verjaardagsfeest oog in oog stond met het ruim drie vierkante meter grote witte reliëf in Arjens ouderlijk huis verheugde zich hardop op de aanstaande filmvertoning.
De vader van Arjen leidde De Nieuwe Doelen, het stadstheater in Gorcum, en vanaf 1963 het Centrum voor Industriële Vormgeving in Amsterdam, een in de Beurs van Berlage gevestigde en mede door architect Gerrit Rietveld ontworpen tentoonstellingsruimte voor goed en verantwoord design – een door het bedrijfsleven en de overheid gefinancierd initiatief onder het motto ‘smaakverheffing’. Een stoet aan ontwerpers was aan het centrum verbonden. Kleurrijke persoonlijkheden, ook voor een tiener.
Galerie- en museumbezoek gold in dat klimaat als iets vanzelfsprekends. Niemand in zijn omgeving die ervan opkeek toen Arjen als student bij de legendarische galeriehouder Riekje Swart zijn eerste kunstwerken kocht, op afbetaling uiteraard: vijfentwintig gulden per maand. Zijn vrienden waren fotograaf of kunstenaar (hij trouwde ook met een beeldend kunstenaar) en naast zijn studie leidde hij een mini-uitgeverij gespecialiseerd in poëzie, kunst en domheid. Aan het laatste onderwerp vertilde hij zich. Want toen de met beeldende kunst geïllustreerde Encyclopedie van de domheid een succès fou bleek en herdrukken eiste, deed hij het succesnummer na drie delen opgelucht over aan een echte uitgeverij. Kunst moest wel een lolletje blijven.
Zijn schoonvader, theaterfotograaf Frits Lemaire, leidde hem een nieuwe wereld binnen, eentje die haaks stond op het modernistische design waarmee hij opgroeide. Lemaire had met zijn zuster de door hun vader opgezette galerie in tribale kunst voortgezet. Een winkel vol schaamschortjes en peniskokers, voorouderbeelden en koppensnellersmessen, voorwerpen die een magie uitstraalden alsof ze onder stroom stonden. De klandizie van de galerie bestond uit een select gezelschap liefhebbers, vooral kunstenaars. Zij decoreerden hun huis of atelier met wat nog niet zo lang geleden ‘negerkunst’ en daarna ‘primitieve kunst’ heette.

[...]

 

© 2021, Pieter van Os & Arjen Ribbens

pro-mbooks1 : athenaeum