Leesfragment: Verzameld werk

20 juni 2021 , door Carl Friedman
|

25 juni verschijnt het verzameld werk van Carl Friedman, van een inleiding voorzien door Frits Abrahams. Lees bij ons alvast twee van haar columns.

Toen Carl Friedman debuteerde met Tralievader vestigde zij met deze aangrijpende en ontroerende novelle onmiddellijk haar naam. Tralievader en haar tweede korte roman, Twee koffers vol, groeiden uit tot haar beroemdste boeken: ze vonden hun weg naar een breed lezerspubliek, van liefhebbers tot scholieren, en er werden tot op de dag van vandaag vele tienduizenden exemplaren van verkocht.

Maar Friedman schreef nog heel veel meer, waarvan een zeer groot deel nooit in druk verscheen. Behalve haar bekende romans, verhalen en columnbundels bevat het Verzameld werk een grote hoeveelheid ongepubliceerde verhalen, zowel voltooide als onvoltooide, aangevuld met verspreide stukken en gedichten. Voor het eerst verschijnt ook de roman Zwemmers in de nacht, de laatste waaraan Friedman bij leven werkte.

 

Nathan

Mijn Amerikaanse schoonvader Nathan belt me wekelijks op. In werkelijkheid is hij al ruim twintig jaar mijn schoonvader niet meer. Ik ben niet langer dan een blauwe maandag met zijn zoon getrouwd geweest. Nathan heeft me het huwelijk destijds met klem ontraden. ‘Die jongen praat als een rabbijn, maar je moet hem in de gaten houden als een dief,’ zei hij. ‘Doodongelukkig zal hij je maken.’ Een vader die zoiets zegt over zijn eigen vlees en bloed, die kun je op zijn woord geloven. Maar dat heb ik pas achteraf begrepen, toen zijn zoon er al vandoor was gegaan. Nathan bleef me trouw. Hij is de enige schoonvader die ik ooit heb gehad. Dat is reden genoeg om hem in ere te houden.
‘Hello sweetheart,’ zegt hij. Aan zijn toon hoor ik dat hij me een verhaal gaat vertellen. Nathan zit boordevol verhalen. ‘Heb ik je al eens verteld over mijn grootouders?’ begint hij. ‘Mijn grootmoeder Rivka was van heel goede komaf, de dochter van een steenrijke familie in Sint Petersburg. Ze had zich verloofd met een rijke jongeman en de datum van hun huwelijk stond al vast, toen ze met haar ouders een reisje maakte naar de Nieuwe Wereld. In New York werd ze smoorverliefd op mijn grootvader Israël, die nog maar pas uit Polen was gevlucht en die zo arm was als een muis in een leeg pakhuis. Rivka wilde niet meer terug naar haar Russische verloofde, ze bleef bij Israël en werd zijn vrouw. Haar ouders waren woedend.
In 1888 begonnen Rivka en Israël een winkeltje waar snoep en tabak werd verkocht, in Harlem, vlak bij de kazerne van de brandweer. De brandweermannen kwamen vaak in de winkel. Mijn grootmoeder was geliefd bij haar klanten, want ze was hartelijk en ze had een goed gevoel voor humor. Toch bracht de winkel te weinig op om van te leven. Tot overmaat van ramp werd mijn grootvader ziek. Hij liep te hoesten als een oude sledehond en hij kreeg een longontsteking. Geld voor een dokter of voor medicijnen was er natuurlijk niet. Er werd getelegrafeerd naar vrienden en verwanten, dat ze snel moesten komen omdat Israël stervende was.
Mijn grootouders hadden een eenkamerwoning op de derde verdieping van een huurkazerne. Daar leefde iedereen met hen mee. Dat kon ook moeilijk anders, want de mensen waren er op elkaar gepakt als sardines in een blikje. In wat de laatste nacht van mijn grootvader dreigde te worden hielden de andere huurders een wake. Ze zaten schouder aan schouder op de trap en ze zeiden gebeden. Plotseling verscheen er een man in een gabardine jas en met een leren koffertje in de hand. Waar is de patiënt? vroeg hij aan de biddende menigte. Op de derde verdieping, was het antwoord. Mijn grootmoeder keek verrast op toen ze de dokter zag. Ze nam aan dat hij gestuurd was door de brandweerkazerne, waar ze zo veel trouwe klanten had. De hele nacht heeft hij mijn zieke grootvader verpleegd, totdat die buiten levensgevaar was. Pas later werd bekend dat hij helemaal niet was gestuurd door de kazerne. Integendeel, hij was geroepen voor een man op de vijfde verdieping, die een been had gebroken dat dringend moest worden gespalkt!’
Nathan schatert. ‘Ik weet niet wat er van de man op de vijfde verdieping is geworden. Misschien is het nooit meer goed gekomen met zijn been. Misschien ging hij voortaan als een kreupele door het leven!’ Ik lach mee, terwijl ik me afvraag: als iedereen in die huurkazerne straatarm was, hoe is het dan mogelijk dat overgrootvader Israël geen geld had voor een dokter en de man van de vijfde verdieping wel? Maar ik spreek de vraag niet uit. Een goed verhaal moet je niet uitbenen tot op het merg, om dezelfde reden waarom je een liefdesbrief niet grammaticaal moet ontleden.

Trouw, 13 maart 1999

 

Lucille

Tot aan hun pensioen woonden Nathan en Lucille, mijn Amerikaanse schoonouders, in New York. Maar hij verdroeg de barre winters aan de noordoostkust slecht. Daarom verhuisden ze ten slotte naar het tropische Florida, een reservaat voor uit New York ontsnapte bejaarden.
Her en der in Florida zijn vergrijsde gemeenschappen ontstaan, die als het ware zichzelf bedruipen. Ze hebben een raad van beheer, een medezeggenschapsraad en andere bestuurlijke organen. Regelmatig worden er verkiezingen gehouden. Daarbij lopen de spanningen tussen de wedijverende kandidaten bijna even hoog op als bij verkiezingen voor de Amerikaanse senaat of het presidentschap. Breekbare ouden van dagen bestrijden elkaar op leven en dood. Toen Lucille zich eens verkiesbaar stelde, kreeg ze haar naaste buurvrouw Edna als tegenstander. Met tongen scherp als scheermessen voerden de dames een haatcampagne. Allebei leden ze een nederlaag, maar de vijandschap bleef bestaan. Lucille en Edna kunnen elkaar nog altijd niet luchten.
De woongemeenschap van mijn schoonouders bevindt zich vlak bij de Everglades, een uitgestrekt moerasgebied waar alligators leven. Door de wijk van Nathan en Lucille loopt een wirwar van kanalen en kanaaltjes die met de moerassen in verbinding staan. Zo kan het af en toe gebeuren dat er een verdwaalde alligator tussen de huizen opduikt. Gedurende een jaar kregen mijn schoonouders elke middag bezoek van een alligator die in hun achtertuin kwam zonnebaden. Nathan vond dat niet bezwaarlijk, maar Lucille was dodelijk bang van het dier. ‘Hij is wel vier meter groot!’ klaagde ze aan de telefoon tegen mij. ‘Hij zit daar maar, met al zijn tanden bloot, en hij staart naar ons alsof hij het menu bestudeert.’ De plaatselijke alligatorvanger moest eraan te pas komen. Hij heet Jim en hij werpt zo’n alligator een snee brood in de bek die aan twee kanten dik besmeerd is met pindakaas. Daardoor kleven de kaken van het beest aan elkaar, zodat Jim er een touw omheen kan binden. Vervolgens brengt hij de indringer per boot naar het moeras terug.
Maar deze alligator was koppig. Hoe dikwijls hij ook door Jim werd verwijderd, de volgende middag klauterde hij opnieuw uit het kanaal om zich grijnzend in de tuin van mijn schoonouders te installeren.
‘Ik heb ergens gelezen dat krokodillen gewoontedieren zijn,’ zei ik tegen Lucille. ‘Als ze eenmaal een goed plekje hebben gevonden om te zonnebaden, wordt dat hun vaste standplaats. Daar blijven ze terugkomen, hun hele leven lang.’
‘Echt waar?’ zei Lucille. ‘En hoe oud kan een krokodil worden?’
‘Een jaar of tachtig. Soms wel negentig.’
‘Nee toch?’ riep ze wanhopig. ‘Dan raken we dat beest in geen eeuwigheid kwijt!’ Inmiddels is ze van de ongewenste gast verlost. Maar bepaald gelukkig is ze daarmee niet. ‘Weet je het al?’ zei ze laatst verontwaardigd tegen me. ‘Onze krokodil gaat vréémd. Sinds twee weken komt hij niet meer bij ons, maar hiernaast, in de tuin van Edna. Nou vraag ik je! Wat heeft hij bij dat mens te zoeken?’
Edna glorieert. Jim heeft al een paar keer aangeboden de alligator te vangen, maar ze laat het beest tussen haar begonia’s wortel schieten en ze schept erover op. ‘Er zit een tamme alligator in mijn tuin!’ gnuift ze in het bijzijn van Lucille tegen andere leden van de woongemeenschap. ‘Wat zijn dat gezellige dieren! Ik wil nooit meer een poedel, geen denken aan!’
Lucille is er verslagen onder. ‘Er zijn hier wel honderd tuinen,’ zegt ze. ‘En hij gaat uitgerekend in die van Edna zitten!’
‘Je was toch niet zo kapot van dat beest?’ vraag ik voorzichtig.
Ze slaakt een diepe zucht. ‘Eerst niet,’ zegt ze. ‘Maar ik begon me net aan hem te hechten.’

Trouw, 20 maart 1999

 

© Copyright 2021 Erven Carl Friedman en Uitgeverij Van Oorschot

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum