Leesfragment: Was

18 mei 2021 , door Jilt Jorritsma
|

20 mei verschijnt Was, de debuutroman van Jilt Jorritsma. Lees bij ons alvast een fragment!

Na een verontrustende ontdekking, stukgelopen relatie en de dood van zijn moeder besluit Wyrd alles achter zich te laten in de hoop meer te weten te komen over zijn verleden. Hij gaat op zoek naar zijn vader, die hij nooit gekend heeft. In De Boarn, een afgelegen omgeving op het platteland, ontmoet Wyrd een zonderlinge oude man die hem vertelt dat zijn vader op deze plek is verdwenen. Alleen de wassen beelden op zolder laten sporen zien van zijn aanwezigheid. Terwijl de beelden langzaam smelten en Wyrd probeert de waarheid rondom de verdwijning van zijn vader te achterhalen, geeft het mysterieuze landschap De Boarn steeds meer geheimen prijs.

Was is een hallucinante roman die toont hoe ons bewustzijn, geheugen en gedrag keer op keer worden gemanipuleerd. Maar wat als je je eigen werkelijkheid naar je hand kunt zetten? Hoever zou je gaan? Een beklemmend debuut, met echo's van het werk van de Gebroeders Grimm, David Lynch, en series als Dark, Black Mirror en Westworld.

 

In zijn mond, precies in het midden van zijn gehemelte, zit iets wat daar niet hoort. Iedere keer wanneer hij zijn tong langs het achterste, zachte deel van zijn mondholte laat glijden, voelt hij een knobbeltje. Het zal wel niks zijn, dacht hij een jaar geleden toen haar tong de bult voor het eerst ontdekte; een ontstoken speekselklier of een etterophoping, die zal vanzelf wel verdwijnen.
Maar het ding ging niet weg. Er was weinig beweging in te krijgen. Daarom besloot hij na een tijdje dat zijn gehemelte verboden terrein was voor het puntje van zijn tong. Zolang hij het harde ding dat tegen de gewelfde bovenkant van zijn mond drukte niet zou voelen, zou het ook niet bestaan. Nu voelt hij het ding kloppen, alsof er onder zijn gehemelte iets gevangen zit dat wil ontsnappen.

*

21 oktober 2020

Ze zeggen dat we leven in het antropoceen, het tijdperk waarin mensen definitief zijn losgeraakt van hun omgeving. Maar de mens is altijd al ontworteld geweest.
Anthropos, het Griekse woord voor ‘mens’, werd door sommige geleerden in de oudheid ook wel begrepen als ‘omgekeerde boom’. Vergeleken met andere planten, die met hun wortels in de aarde steken en met hun takken in de lucht zwieren, staat de mens ondersteboven: ons hoofd is de wortel, omdat we daarmee eten en communiceren, en zweeft hoog boven de aarde. Onze benen zijn als boomstammen en takken, maar vertrappen juist de aarde. Onze huid is de schors en onze lichaamsopeningen zijn de spleten in de bomen waaruit kleverige sappen naar buiten sijpelen.

*

Als hij zijn ogen opent is alles wazig. Hij draait zijn hoofd en onderscheidt drie gezichten vlak voor zich. Ze tekenen zich langzaam af tegen een witte achtergrond.
‘Wyrd? Blijf maar rustig liggen.’
Zijn zicht wordt scherper.
‘Weet je waar je bent?’
Hij knippert vertraagd en kijkt om zich heen. Dan knikt hij. Hij ligt in de wachtkamer van een tandartspraktijk. Hij is hierheen gekomen op zijn fiets, omdat hij pijn had, en zijn mond zich vulde met een dikke, bittere substantie.
‘Je viel flauw.’
Een van de gezichten overhandigt hem een plastic bekertje met water. Het is de tandarts, ze lacht vriendelijk naar hem. Voorzichtig komt hij overeind en ziet dat zijn shirt bedekt is met vlekken.
Voor hij een slok kan nemen, vult een weeïge smaak zijn mond. Hij wil spugen, maar zijn speeksel is te dik. Een straal kwijl druipt tussen zijn lippen door en over zijn kin.
‘Dat is pus,’ begint de tandarts, ‘we hebben geprobeerd het weg te zuigen, maar het bleef maar komen.’
Hij verstaat haar nauwelijks, zijn oren zitten dicht.
‘Je lichaam heeft gelukkig zelf een doorgang gemaakt in je tandvlees, een soort fistel, zodat het pus naar buiten kan.’
De assistent veegt het kleverige slijm van zijn kin.
‘Maar er zit iets wat een ontsteking veroorzaakt. Je moet naar het ziekenhuis.’
Hij knikt gehoorzaam.
‘Is er iemand die met je mee kan?’ De tandarts kijkt bezorgd. ‘Je vader of moeder?’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Nee,’ met zijn adem komt een walgelijke lucht naar buiten. De gezichten voor hem wenden zich af. ‘Kan ik niet alleen gaan? Het is hier vlakbij.’
‘Je hebt koorts en een ontsteking, dat is gevaarlijk.’
‘Ik heb geen vader en mijn moeder is ziek.’
‘Iemand anders dan?’
Even is het stil, maar dan opent het derde gezicht zijn mond: een wachtende in de wachtkamer.
‘Ik ga wel met hem mee.’

*

Zijn moeder dementeert. De laatste keer dat hij haar zag had ze hem niet eens meer herkend. Hij liep haar appartement binnen en ging in de stoel tegenover haar zitten. Achter haar vermoeide ogen kon hij bijna haar hersenen zich zien inspannen. Ze zocht naar verbanden, naar redenen die verklaarden waarom deze vreemde ineens voor haar was gaan zitten.
‘Sorry,’ wist ze uiteindelijk uit te brengen, ‘maar wie ben jij?’
Hij probeerde te blijven glimlachen.
‘Ik ben het,’ zei hij, ‘Wyrd. Je zoon.’
Eerst leek ze daar genoegen mee te nemen, maar nadat hij koffie voor haar had gezet en plaatsnam in zijn stoel, keek ze hem weer vol onbegrip aan.
‘Ik denk dat je verkeerd zit,’ stamelde ze, ‘ik heb nooit een zoon gehad.’

*

Het wieltje van de muis kraakt wanneer de kaakchirurg naar beneden scrolt. Op het scherm verschijnt een dwarsdoorsnede van zijn hoofd, van bovenaf gezien, opgebouwd uit talloze laagjes.
‘Kijk,’ dokter Blecher wijst op een grote witte vlek die in het midden van de scan opdoemt, ‘dat is de boosdoener.’
Een kies met een dikke wortel, een verstandskies om precies te zijn, ligt overdwars in het midden van zijn gehemelte.
‘Hoe komt die daar terecht?’
De kaakchirurg kijkt naar het scherm. ‘Dat is opmerkelijk...’ begint ze zonder haar zin verder af te maken.
‘Wat?’
‘Je andere verstandskiezen zitten nog gewoon op hun normale plek, deze hier in het midden is een vijfde. Die hoor je helemaal niet te hebben.’
Ze scrolt door zijn hoofd en toont hem zijn kaakholten, waarvan een op het scherm nog volledig zwart is, terwijl de andere bedekt wordt door een lichtgrijze waas.
‘Een keratocyste... dat is een met taai pus gevulde ballon die zich traag een weg door je bot baant. Je mag nog van geluk spreken dat die cyste je kaakholte in is gegroeid, want daar kan hij relatief weinig schade aanrichten.’
Hij duwt met zijn vingers tegen zijn rechterwang, maar voelt geen verdikking of iets dergelijks, geen pijn.
‘Je merkt er niets van, totdat er dingen kapot gaan. In jouw geval heeft de ballon die kies verdrukt naar het midden van je mond en dat is gaan ontsteken. Je lichaam heeft dat ontstekingsmateriaal geprobeerd weg te krijgen door zelf via je tandvlees een uitgang te creëren.’
Ze schudt de muis wild heen en weer. Het klepje van de batterijen tikt.
‘Maar hoe is die verstandskies daar überhaupt terechtgekomen?’
Op het scherm blijft de cursor hangen.
‘Dat durf ik je niet te zeggen. Hij moet er in ieder geval snel uit, anders blijft het ontsteken.’
‘Dus ik word geopereerd?’
‘Zolang dat pus daar zit kan ik je niet opereren, want daardoor kan de operatiewond niet goed helen.’
Dokter Blecher knijpt krampachtig in de muis totdat het ding piept en kraakt, dan slaat ze er een paar keer hard mee op het tafelblad.
‘Stom apparaat!’
Ze werpt de muis van zich af.
‘Sorry,’ haar boze ogen branden in het scherm, ‘er is vannacht een software-update geweest en het systeem is nu volkomen onlogisch geworden.’
‘Mag ik eens?’
Wyrd schuift het toetsenbord naar zich toe en drukt een paar knoppen in. ‘Ha...’ De kaakchirurg beweegt de muis en ziet de cursor op het scherm meebewegen, ze scrolt weer door zijn hoofd. ‘Waar in die kop van je zit die kennis opgeslagen? Dan kopieer ik dat deel naar mijn bureaublad.’
Hij glimlacht.
‘Ik heb meegewerkt aan het ontwerp van het besturingssysteem van deze scanners.’
‘Kijk aan, kan ik dan bij jou een klacht indienen?’ grapt ze. ‘Ik werk er niet meer.’
Ze knikt. ‘Dat snap ik, ik zou me ook niet fulltime met dit ellendige systeem willen bezighouden. Bij welke afdeling zat je?’ ‘Radiologie, maar ik werkte voor het kunstmatige-intelligentieteam van het bedrijf dat deze scanners maakt.’
‘Ah, dus je moest ons overbodig maken?’
Zijn gezicht vertrekt in een grimas en hij kijkt paniekerig om zich heen. Dokter Blecher grist een kartonnen spuugbakje van tafel en duwt dat onder zijn lippen. Donkerbruin etter spettert in het bakje. Het ruikt naar oude kaas.
‘Sorry.’ Hij veegt met de rug van zijn hand langs zijn mond.
Dokter Blecher schrijft een briefje uit en overhandigt het hem.
‘Ga hiermee naar de kno-afdeling. Dat pus moet eruit.’

 

[...]

 

Ige en hij leerden elkaar kennen in dit ziekenhuis. Hij was net begonnen met werken en zij liep coschappen bij de afdeling Radiologie, in het vijfde jaar van haar studie geneeskunde.
Hij voerde gesprekken met alle radiologen en coassistenten op de afdeling om erachter te komen hoe hij hun werk zou kunnen vereenvoudigen of optimaliseren. Vooral de jonge werknemers waren interessant voor zijn onderzoek, omdat de ouderwetse besturingssystemen voor hen nog niet vanzelfsprekend waren. In een klein kamertje kwam Ige tegenover hem zitten. Hij haalde een beige suède notitieboekje van a5-formaat tevoorschijn. Er stond een camera op een klein statief, gericht op de ondervraagde.
‘Wat is dit,’ had Ige verontwaardigd gezegd, ‘een Voight-Kampff-test?’
Even was hij in de war, maar uit de manier waarop haar mondhoek omhoogkrulde maakte hij op dat ze een grapje maakte. Hij besloot het spelletje mee te spelen.
‘Ik stel hier de vragen, mevrouw,’ zei hij op een gemaakt strenge toon.
Hij sloeg zijn notitieboekje open en tikte een paar keer met zijn pen op de tafel. Toen deed hij alsof hij een vraag voorlas die hij zich nog uit Blade Runner herinnerde.
‘Je krijgt een portemonnee van kalfsleer voor je verjaardag. Hoe reageer je?’
Op het ingezoomde scherm van de camera hield hij haar reactie in de gaten. Ze bleef onbewogen, sloeg alleen een loszittende lok van haar kastanjebruine haar achter haar oor.
‘Ik heb al een goede portemonnee. Dat zou ik eerlijk zeggen.’
Wyrd knikte traag en maakte een notitie in zijn boekje. ‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Je bent een androïde.’
Ze lachte. Het viel hem op dat ze hem in de ogen bleef kijken.
‘Nu zal je me moeten elimineren.’
‘Misschien,’ fluisterde hij, ‘kunnen we een dealtje sluiten.’
‘Ik luister.’
Voor de grap deed hij de camera uit. ‘Als je de rest van mijn vragen beantwoordt, zal ik je geheim bewaren.’
Ige knikte. ‘Je laat me geen keus. Ik zal doen wat je zegt.’
Hij deed de camera weer aan en schonk haar een kopje koffie in uit de thermoskan die hij mee had gebracht voor de ondervraagden.
‘Melk of suiker?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Ige,’ hij zei haar naam op een manier die aankondigde dat zijn officiële vragen nu kwamen. ‘Waarom radiologie?’
Haar gezicht werd serieuzer nu. Ze dacht na.
‘Ik weet het niet zo goed, eigenlijk,’ zei ze uiteindelijk. ‘Gewone artsen moeten afgaan op klachten en oppervlakkige symptomen, maar radiologen kijken dwars door de patiënten heen.’
Ze bracht het kopje koffie naar haar lippen en blies voorzichtig de damp weg.
‘We tonen ze de aard van hun pijn, zodat ze die kunnen visualiseren en een plekje kunnen geven.’
Het was het enige antwoord dat hij gehoord had waarvan hij niet het idee had dat het een verzinsel was om te maskeren dat het de radiologen eigenlijk om het geld was te doen.
‘Waarom kunstmatige intelligentie?’
Die tegenvraag overviel hem. Hij dacht na en betrapte zich erop dat hij indruk op haar wilde maken.
‘Ik wilde weten of ons bewustzijn buiten ons lichaam kan bestaan.’
‘Zoals in androïden bedoel je?’
‘Nee niet per se, meer in de omgeving... om ons heen.’
‘En wat doe je dan tussen ons radiologen?’
‘Ons? Je bent officieel nog geen radioloog,’ grapte hij.
‘Je ontwijkt de vraag,’ ze deed de strenge toon na waarmee hij haar net had aangesproken.
Hij moest lachen, ze was erg scherp.
‘Jullie maken de foto’s van onze hersenen, ik wil graag meer weten over de mensen die die foto’s maken.’
‘Waarom?’
‘Bewustzijn wordt vaak gezien als een product van de hersenen, maar op die scans van jullie is daar niets van te zien. Wat nu als onze geest niet alleen in ons hoofd zit, maar ook daarbuiten? Ik wil kijken hoe de omgeving kan worden betrokken bij hersenonderzoek.’
‘Ik weet het niet hoor.’
Hij had gehoopt dat ze hem zou begrijpen. Zijn ogen dwaalden naar het camerascherm, zagen haar borst bij iedere ademhaling omhoogkomen. Hij vroeg zich af hoe ze er buiten werktijd uit zou zien, zonder de witte doktersjas.
‘Ik kan het je laten zien.’
‘Oké...’ Ze keek hem verwachtingsvol aan.
‘Ken je café De Trollenkelder?’
‘Tuurlijk, maar waarom niet hier?’
‘Zoals ik al zei, de omgeving is belangrijk. Kun je vanavond?’
Er verscheen een stiekeme glimlach op haar gezicht.
‘Wacht,’ zei ze ondeugend, ‘wordt dit een date?’

[...]

 

© Jilt Jorritsma, 2021
© Lebowski Publishers, Amsterdam 2021

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum