Leesfragment: Wormmaan

13 augustus 2021 , door Mariken Heitman
|

17 augustus verschijnt de tweede roman van Mariken Heitman: Wormmaan. Wij publiceren voor!

Elke is veredelaar. Na tegenslag op haar werk trekt ze zich terug op een Waddeneiland met een vergeten erwtenras, een tweeslachtig gewas dat zich moeilijk laat sturen. Langzaam groeit het besef dat zij gewassen vormt zoals de maatschappij háár probeert te vormen. Kan ze de erwt ontdoen van domesticatie? En wat, of wie, blijft er over als je alles afpelt dat door anderen aan je werd opgedrongen? In een ontroerende zoektocht inwaarts ontdekt Elke het verband tussen dwergolifanten, erwten en de wording van een mens – die van haarzelf in het bijzonder.

 

1

Het besturen van een trekker is een daad van soevereiniteit. Hij komt over het kavelpad aanrijden en draait dan het veld op, klaar om het land overhoop te halen. De aarde zal het toelaten, ze is kil maar gewillig vandaag. Haar kalende huid schemert door de begroeiing. Winterrogge, in een grasachtig stadium nog, bedekt amper. De aangekoppelde spitmachine zakt. Grommend komen de schoepen in beweging, ze happen grond, werken in één gang rogge, onkruid en mest onder.
Nog maar een maand geleden lag er een harde korst over de aarde. Niets is sterker dan bevroren grond, weten boeren en grafdelvers. De vorst was maar enkele centimeters doorgedrongen, toch was het genoeg om al dat trekkergewicht te dragen. De aarde liet zich niet verslempen door gedraai van banden. De mestverspreider hoestte brokken, ertussen draaide de aftakas gierend rond en de beschermkap ratelde als een hondsdol beest. Nooit kon ik de gedachte onderdrukken aan boeren die er met hun mouwen tussen kwamen. Altijd de aftakas uitzetten als je moet sleutelen, beet ik de jongens toe die het trekkerwerk deden. Liever reed ik zelf, maar dat hoorde al lang niet meer tot mijn takenpakket. Dus smukte ik mijn verhalen op met geschreeuw, bloed en amputaties. Ze keken me lodderig aan met hun vers geschoren wangen en afgemaaide krullen, net de puberteit ontgroeid. Want het hoorde erbij, man werd je met gevaar. Zonder oorlog, zonder meisje om te veroveren, moest het zo. Wanneer ze, te los in hun ledematen, kroketten en wit brood bestelden in de kantine, snoof ik in het voorbijgaan hun lichaamsgeur op, die nu al verenigd was met die van aarde, mest en diesel. Klonten vielen van hun werkschoenen en bleven achter op het linoleum, niemand die er wat van zei.
Alsof er een aardekleurige marker door het groen trekt. Er gaat opwinding uit van leeg land. Ik pak een hand aarde en knijp erin. Nog aan de vochtige kant. De jongen in de cabine kijkt achterom. Ingespannen tuurt hij van de spitmachine naar mij. We knikken.
Dan klinkt een harde klap. De schoepen komen tot stilstand, de spitmachine rijst schokkerig op uit de aarde en de jongen springt uit de cabine. Ik loop ook het veld in. We bukken en zien een steen, ter grootte van een forse pompoen. Het donkergrijze graniet is bedekt met een kleverige huid van aarde, ontveld waar de schoep hem raakte. Over de geschaafde buik loopt een zilverkleurige streep. Verder ongedeerd. De schoep van de spitmachine is er slechter aan toe, als een ontwrichte paperclip hangt hij in de muil van de machine. Vreemd, die ene steen hier. In Scandinavië zijn ze het wel gewend, daar ploppen de keien als heliumballonnen uit de aarde omhoog. Ieder voorjaar zijn de velden daar zwanger van stenen en rapen de boeren hun akkers kaal voordat ze kunnen beginnen. Het zijn niet de stenen maar de aarde die altijd in beweging is. Meestal onmerkbaar, toch geloven we er stellig in.
De jongen is alweer terug in de cabine. Hij rommelt met gereedschap. Ik pak de steen en loop naar het kantoor, een lichtgevende doos in een plas modder. ‘Aftakas uitzetten!’ schreeuw ik.
Binnen tref ik Bert. Of ik even meekom, vraagt hij gejaagd. Ik loop achter hem aan naar zijn kantoor.
‘We zijn te laat, Elke.’ Zijn hand rust op een vel papier. ‘Wat is dat?’ Hij knikt naar de steen in mijn schoot.
‘Te laat?’
abc Seeds is ons voor geweest. Hun pompoen lijkt te veel op de onze.’ Hij schuift het a4’tje mijn kant op. De tekst is kort maar helder. De geteste eigenschappen van onze beider rassen zijn op een enkele na vergelijkbaar. Ook hun pompoen is vroeg, heeft eenzelfde opbrengst in kilogrammen en de kleur, zelfs de compacte begin-groei die schoffelen vergemakkelijkt, is nagenoeg hetzelfde. Alleen het percentage droge stof verschilt. Hoger, in die van hen. Onze concurrent ontwikkelde exact dezelfde pompoen, op een enkele, superieure eigenschap na. Hun pompoen is minder waterig. Veel belangrijker is dat hun aanvraag tot erkenning eerder was. Ik kijk naar de datum. Eén dag eerder. abc Seeds kan met hun ras Plenty de markt op en zeven jaar werk terugverdienen. Wij hebben pech. Ons ras bestaat niet, we maakten een kopie.
‘Plenty?’
Bert ziet er vermoeid uit.

Ik schuil in de kas, snuif de opwekkende schimmellucht van verse potgrond op. Buiten wil het maar niet licht worden, hierbinnen schijnt een kunstzon. Het windstille klimaat, de buizen en gecodeerde bordjes wekken een geruststellende schijn van controle. Ik zit in een hoek met de steen als een waakhond naast me. Bert vroeg me wat ik dacht. Zeven jaar werk voor niets, daar dacht ik aan. Zeven jaar voorbereiding en hoezeer ik daarvan houd. De zware trekker in het najaar, scheef, met één poot in zijn eigen voor, de blikkerende ploegscharen die aan het begin van iedere baan in de klei zakken alsof het vla is, hoe ze de grond openrijten, de plakken keren. Een zwerm meeuwen erachteraan die systematisch de wormen wegsnaait. De voren, die als een dik breisel het land bedekken. De doffe klei moet kapotvriezen, verbrijzelen als een pavlova. Maar kou is iets van vroeger, steeds vaker wordt de klei met dieselkracht tot moes geslagen, als een staafmixer ranselt de rotorkopeg al het leven uit de grond. Hier, op de lichtere zavelgrond van de kwekerij volstaat spitten. Daarna lopen zaden en wortelresten van kweek, melde, akkerdistel en knopkruid massaal uit. Maar de voorzichtige wortels van onze gekoesterde pompoenen krijgen geen voet aan de grond, de stengels te teer, de bladeren te zacht. Hun fragiliteit vraagt om een strak getrokken bed. Dus moet de eg, een reusachtige hark met stalen tanden als gekrulde drakenstaarten, brokken klieven, daarachter een zware rol die alles verpulvert. Dan wordt het april en zie ik mijzelf gehurkt het vlakke land aaien dat zich rillend in het voorjaarslicht schikt. Een maand later, de vierkante veldjes pompoenen, strak uitgelijnd per ras en generatie. De vrouwelijke bloemen per stuk keurig ingepakt in gazen mutsjes om toevallige bevruchting te voorkomen, de mannelijke simpelweg geamputeerd. De planten soms onder insectengaas om lompe hommels te weren zodat alleen wij erbij kunnen, met onze kwastjes, gedoopt in het kleverige stuifmeel van onze keus. Het scouten van de planten en hun vruchten, de lijsten met gegevens, hoeveel armen per plant, aanvang van de bloei, aantal bloemen, hoe ziekteresistent, moment van vruchtzetting en natuurlijk het gewicht van de vruchten. Daarin bevinden zich de embryo’s van onze zorgvuldige bevruchtingen, de nazaten, die pas het volgende jaar uitgezaaid en uitgeprobeerd konden worden. Daarom duurde het zeven jaar om een nieuw ras te ontwikkelen. We vonden zijn opbrengst spectaculair vroeg, veel vroeger dan bestaande rassen.
Ik til de steen op en voel het ruwe van zijn fonkelende kwetsuur. Denk aan een klasgenootje dat knijpbeestjes spaarde, ze had een hele sliert. Met stijf uitgestoken armpjes knepen ze in het koord dat aan haar hoogslaper hing, kop aan kont. Ze voelden hard aan onder hun dunne laagje stof. We hadden er weleens eentje uit zijn vacht gepeuterd. Wat overbleef was een te groot hoofd op een eng, roze geraamte. Verder kon je weinig met die knijpbeestjes. Je kon in hun schouders knijpen, dan weken de armpjes en lieten ze het koord los. Ook konden ze met die armpjes elkaar vastgrijpen, je vinger of een ander uitstekend lichaamsdeel. Dus verlegden we onze aandacht naar de telefoon die op het bureautje onder haar hoogslaper stond. Het was een echte, met een draaischijf. Mijn klasgenootje draaide een nummer en zei dat er een jongen opnam. Ik kon mijn verbazing slecht verbergen. Ze knikte wild, fluisterde volleerd met haar hand voor de hoorn dat hij vroeg wat voor kleren wij aanhadden. De hand verschoof, ze antwoordde: baljurken, hele mooie. Ik een roze en Elke een blauwe. We giechelden. Ze stak de hoorn mijn kant op. Ik schudde mijn hoofd. Toe nou, zei ze opgewonden. Hij wil jou spreken. Echt, ik zweer het op mijn konijn. Om niemand in de problemen te brengen, nam ik de hoorn van haar over en luisterde. De jongen had zeker opgehangen.
Zelf had ik een handvol knijpbeestjes, maar ik spaarde stenen. Grijze stenen, met een streep wit marmer. Dat vertelde ik niet aan haar. Ik bewaarde ze in een schoenendoos. We liepen van school naar huis en ze vroeg of ik kwam spelen. We naderden een oprit met grind. De juiste stenen vond je vaak in het grind, soms in het bos. Ik antwoordde dat dat niet ging, dat ik het druk had. Ze fronste. Dat ik moest oefenen, vanmiddag. Voor klarinetles, voegde ik er traag aan toe. Saai, zei ze en dat ze blij was dat zij geen muziekles had. Nou doei dan, en ze huppelde de hoek om. Ik hurkte voor het grind en liet mijn ogen over de verschillende stenen gaan. Niet één was hetzelfde. Na een stuk of tien goeie exemplaren bedacht ik me dat ik niets had om ze in mee te nemen. Geen jas, gymtas of broekzakken. Ik droeg een jurk. Dat het rood me zo schattig stond, had mijn moeder vanochtend nog geglimlacht.
Met volle handen liep ik naar huis en opende moeizaam de keukendeur met mijn elleboog. Dag lieverd, wat ben je laat? Zei mijn moeder. Ik liet haar mijn boze, te volle handen zien. Drie ontsnapten en kletterden op de keukenvloer.
Voor me staan bakken stijve potloodpreitjes, hun toppen keurig gecoupeerd als varkensstaarten. Plenty. Maar wat kun je verwachten van een bedrijf dat zichzelf naar de eerste drie letters van het alfabet noemt.
Ik noemde hem Aparche, naar het eerstelingenoffer, het allereerste en fraaiste deel van de oogst dat de oude Grieken aan hun goden brachten. Omdat onze pompoen zo vroeg was en half augustus al begon af te rijpen.

[...]

 

© 2021 Mariken Heitman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum