Leesfragment: Alles moet anders

12 oktober 2022 , door Merlijn Olnon
|

Vandaag verschijnt Alles moet anders, een bundeling van 25 felle en stevige cultuurkritische essays uit de Nederlandse Boekengids onder redactie van Merlijn Olnon, en vanavond wordt het boek gepresenteerd bij SPUI25. Lees bij ons zijn inleiding.

Als je het vraagt aan de auteurs van de Nederlandse Boekengids, dan moet alles anders. De politiek, het onderwijs, de zorg, de economie, de kunst. Ja, echt alles.
Alles moet anders is een selectie van de 25 meest vernieuwende, felle, hemelbestormende stukken van de afgelopen vijf jaar. Want alles moet inderdaad anders, en dat begint met lezen en denken.

Met bijdragen van Persis Bekkering, Neske Beks, Gemma Blok, Joost de Bloois, Daniël Boomsma, Iwan Brave, Claudia Cosma, Yra van Dijk, Lisa Doeland, Johan Heilbron, Marie-José Klaver, Thijs Kleinpaste, Jacqueline Klooster, Sicco de Knecht, Pieter Kranenborg, Annelies van der Meij, Anja Meulenbelt, Merijn Oudenampsen, Annelot Prins, Ira Pronk, David Rijser, Enzo Rossi, Niels Springveld, Paul Teule, Margo Trappenburg, Dirk Vis en Samuel Vriezen.

 

Over dit boek

Toen ik 1 januari 2005 na twaalf jaar studie en promotieonderzoek aan de slag ging bij de Athenaeum Boekhandel aan het Amsterdamse Spui was dat best confronterend. Je zou denken dat je als belezen en nieuwsgierig mens met een aardig deel van de Nederlandse en buitenlandse literatuur, de nodige talenkennis en een flinke dosis historische, politieke en sociale wetenschap onder de riem je nauwelijks een buil kan vallen aan de in- en verkoop voor een paar boekenrubrieken. Maar dat is buiten het spervuur aan klantvragen gerekend over zowel dat specifieke aanbod als werkelijk alles daarbuiten. In een goede boekhandel aan de slag gaan is een spoedcursus socratische nederigheid: je leert er vooral dat je in feite niets weet. Als dat eenmaal goed en wel is doorgedrongen begint het echte werk pas: je zo snel en zo breed mogelijk oriënteren in aanvulling op je specialisme. Noem het een tweede spoedcursus, deze in ‘generalisme’, in algemene ontwikkeling en culturele en maatschappelijke actualiteit als discipline.
Maar hoe word je een goede generalist? Door zoveel mogelijk boeken te lezen? Natuurlijk is het belangrijk te lezen, maar iedere zichzelf respecterende boekenprofessional kan je vertellen dat zoveel mogelijk lezen een kostbare beginnersfout is (en kan je thuis de uitpuilende kasten en metershoge stapels verweesd papier tonen die als leergeld betaald werden). Het is en blijft gespetter in een aanzwellende oceaan waarover je al watertrappelend hoe dan ook geen overzicht gegund is. Meer perspectief biedt luisteren naar wat over boeken gezegd wordt — door collega’s, door uitgevers, door klanten, en natuurlijk door schrijvende lezers, oftewel recensenten. Met een beetje geluk kun je langs die weg zinnige lezingen en aanknopingspunten verzamelen over een veelheid aan boeken in de tijd waarin je zelf een enkel boek zou hebben kunnen lezen (en gelijk des te preciezer kiezen wat wel te lezen en wat niet). Toch is het de vraag of recensies wel echt de boeien zijn waar boekhandelaren en andere lezers zich aan op kunnen trekken voor een beter overzicht over de actualiteit zoals die in boeken neerslaat en door boeken ook weer gevormd wordt.

In de tijd waarover ik het heb was het geweeklaag over de staat en de ontwikkeling van het Nederlandse recensielandschap al niet van de lucht: de boekenbijlagen van de landelijke dagbladen werden steeds kleiner, de recensies almaar korter, smaller en in toenemende mate neergepend door schrijvende redacteuren in plaats van voor specifieke titels ingeseinde schrijvers en experts, en bij de maand- en weekbladen was de kommer en kwel vanwege toenemende bestaansonzekerheid zo mogelijk nog groter. Over de culturele en economische dynamiek achter deze nog altijd voortdurende ontwikkeling en de gezegende uitzonderingen daarop valt veel te zeggen, maar dit is daarvoor niet de plaats. Het gaat me hier om iets anders, namelijk om de aard van het overzicht dat recensies ons gunnen op onze ‘boekencultuur’. (Ik gebruik de term als steno voor de cruciale rol van het boek in zowel de formatie als de overdracht en selectie van culturele en wetenschappelijke kennis en actualiteit.)
Als je het mij vraagt vertellen heel goede recensies je niet alleen over de inhoud van de besproken boeken maar bovendien over de plaats en het belang (of het gebrek daaraan) van boeken binnen oeuvres en genres, in de boekencultuur in bredere zin en zelfs in de wereld daarbuiten. Ze zijn daarbij genadeloos en gul, want ook briljante of zelfs totale mislukkingen zijn in zo’n bredere context oriëntatiepunten en dus interessant. Ze geven dan ook geen oordelen om het oordelen geven, maar gaan zogezegd in gesprek met de auteurs die ze bespreken en bieden de lezer aanknopingspunten en denkrichtingen. Zo leveren ze een duurzame bijdrage aan zowel de recensiecultuur zelf als aan de boekencultuur, en daarmee dus vanzelf aan onze gehele cultuur in de breedste zin van het woord.
Alleen bestaat het merendeel van onze recensiecultuur natuurlijk niet uit zulke heel goede recensies maar uit veel kortere en plichtmatiger beoordelingen, vaak opzichzelfstaande aanprijzingen, van zo nieuw mogelijke boeken, met ballen en al. Voor de duidelijkheid: dat is geen kwade trouw of zelfs maar de wens van redacties en recensenten, maar een gevolg van het feit dat het cultureel kapitaal dat boeken en dus ook boekrecensies vertegenwoordigen de afgelopen decennia nogal geslonken is, en daarmee ook de economische waarde die zij vertegenwoordigen. Aangezien in ons land de fundamentele misvatting heerst dat waarde, ook in de betekenis van ‘belang’, in de eerste plaats economisch en direct meetbaar moet zijn en dat al het andere bijkomstig is, is het gevolg dat de voor recensies beschikbare ruimte nu eenmaal mee moet slinken. De zin en onzin van de boekrecensie wordt in zo’n wereld gereduceerd tot de impact ervan. En laat de enige overzichtelijke (want direct meetbare) indicator daarvoor nu zijn: de conversie die het oplevert in termen van clicks en verkoop. Een heilloze weg aangezien de commerciële impact van de serieuzere recensie al jaren afneemt, niet in het minst dankzij juist deze opvatting over waarde.

Na een tijdje trouw zoveel mogelijk van zulke recensies lezen raakt de lol daar wel een beetje vanaf. Je leest in een wat voorspelbaar format over wat willekeurige nieuwe boeken en met een beetje geluk ook iets over hun context, maar de wereld blijft toch wat buiten bereik. Het is een per definitie pragmatisch en fragmentarisch genre dat als het goed is uitnodigt tot doorlezen, maar zelden rechtstreeks tot doordenken. En ondertussen blijft iets van een overzicht een illusie, hoeveel individuele recensies en boeken je ook leest. Dat was althans mijn conclusie destijds.
Op zoek naar steviger boeien om me als generalist-in-opleiding aan op te trekken stuitte ik op het ‘review essay’, laten we het bij gebrek aan een beter Nederlands woord het ‘boekenessay’ noemen. In het — over het algemeen graag door docenten en begeleiders aangemoedigde — verlangen om zo snel mogelijk zo goed mogelijk te worden in mijn discipline was ook ik erin geslaagd blind voorbij te crawlen aan tijdschriften die ernaar streefden boeken niet zozeer in een beoordelend betoog te recenseren maar ze al essayerend te bespreken, en ze zo mee te nemen in een telkens weer nieuw overzicht over hele zeeën van literatuur, wetenschap en de bredere cultuur. De kennismaking met The New York Review of Books was in een woord levensveranderend. Het was dan ook, in de woorden van Adam Gopnik van The New Yorker, ‘the best liberal-arts college of America (...) to which anyone could enroll, for life, for the price of a subscription.’

Naar een Nederlandse equivalent van zo’n universiteit, of van de wat stekeliger dochter in Londen, bleef het ondertussen zoeken. Merkwaardig voor een land met een van de hoogste boekhandelsdichtheden en opleidingsgemiddelden van de wereld, zou je zeggen. Nederland kende weliswaar sinds 2000 De Amsterdamse Boekengids (ABG), die al snel De Academische Boekengids werd, een uit welbegrepen cultureel eigenbelang door de Nederlandse academie (VSNU, NWO en KNAW) bekostigd en door Amsterdam University Press (AUP) gemaakt en uitgegeven tijdschrift met boekenessays dat gratis binnen de universiteiten (en via Athenaeum) verspreid werd. Maar dat tijdschrift (waarvan de Nederlandse Boekengids de trotse schatbewaarder is) slaagde er vanwege de institutionele afhankelijkheid en het beperkte publieksbereik uiteindelijk niet in zichzelf te handhaven toen de Nederlandse academische financiering op de schop ging en wetenschapscommunicatie (lees: promotie) de nieuwe graal werd. Het moest in 2013 opgeven.
Met het uitdoven van de ABG viel het bij weer en ontij brandend houden van het baken van het boekenessay vanzelf aan de literaire tijdschriften, de ‘literaire en algemeen culturele’ De Gids met zijn aanzienlijke literaire en academische achterban voorop. Alleen was dat gerekend buiten de ingrijpende cultuurbezuinigingen van 2011 en de ongehoorde reeks illustere tijdschriften die zij uiteindelijk de kop kostten. De herordening van de daaropvolgende jaren — waarvan ik de periode van 2012 tot 2015 niet alleen als boekhandelaar maar ook als redacteur voor De Gids meemaakte — betekende voor de resterende literaire tijdschriften een naarstig zoeken naar nieuwe uitgevers en daarmee vanzelf ook naar stilistische en inhoudelijke heroriëntatie op zoek naar meer relevantie, lezers en inkomsten. Slecht nieuws voor het moeilijk te classificeren, met dag- en weekbladrecensies concurrerende en ‘economisch onpraktische’ boekenessay.

Begin 2016 schreef ik elders: ‘Wij kijken in Nederland met ontzag naar de wijze waarop in het Angelsaksische taalgebied nog altijd een academisch-culturele standaard wordt hooggehouden door titels als The New York Review, The London Review en TLS. Maar terwijl wij — Nederlandse wetenschap, pers, cultureel veld en publiek — de ene hand in eerbied en dankbaarheid ophefffen, slaan wij met de andere ons eigen maaiveld plat. Hoe? Door met onmacht te aanschouwen hoe onze essayistische traditie en podia worden vermalen tussen ons cultuurbeleid en ons wetenschapsbeleid. Door het nog niet zo lang geleden verworven besef dat wetenschap zonder dieper gaande publieksinteractie waardeloos is, en vice versa, uit lijfsbehoud niet meer te verdedigen.’
De weigering hierin te berusten en zolang nodig zonder ondersteuning vanuit de academie, de gevestigde media en de overheid te laten zien dat dit niet zo hoeft te zijn, dat onze cultuur heus de vlam van een eigen bespreekcultuur brandend kan houden, is nog altijd een uitstekende omschrijving van het vuur dat brandt onder de in het najaar van 2015 door ondergetekende opgerichte de Nederlandse Boekengids (dNBg). En gelukkig blijkt dat vuur aanstekelijk — want dankzij de intelligentie, inzet en goodwill van redacteuren en auteurs, en natuurlijk ook door de betrokkenheid van onze abonnees, adverteerders, uitgevers en partners naderen we inmiddels de voltooiing van onze zevende jaargang, bereiken onze boekenessays inmiddels een kwart miljoen lezers per jaar en blijkt dagelijks in vrijwel alle geschreven media dat het Nederlandstalige boekenessay weer helemaal terug is in het hart van onze cultuur.

Als de boekenessays die nu gebundeld voor je liggen in een uitgave van Mazirel Pers een ding laten zien, is het hoe waardevol dat is. Deze vijfentwintig felle essays, die hun auteurs zo gul en belangeloos aan ons beschikbaar hebben gesteld voor heruitgave, dateren van de jaren 2017-2022 en grijpen titels die destijds net verschenen waren aan in het licht van de actualiteit, kennis en inzichten van toen. Desondanks is de cultuurkritiek op de hierna volgende pagina’ s nog even verzengend en richtinggevend als bij verschijnen... omdat ze met grote kennis van zaken en vooruitziende intuïtie werd geschreven, omdat ze pas zeer onlangs breder ingang heeft gevonden, of omdat de strijd om haar omarmd te krijgen nog altijd in volle gang is.

Merlijn Olnon
hoofdredacteur

 

© 2022 De auteurs en Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, Zutphen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum