Leesfragment: Amstel 278

20 april 2022 , door Tom Rooduijn
|

21 april verschijnt Tom Rooduijns boek Amstel 278. Een onderduikadres, twee dagboeken: reconstructie van een oorlogstragedie. Lees bij ons een fragment.

Als Nederland in mei 1940 door de Duitsers wordt bezet, moet Géza Weisz na enige tijd met zijn gezin onderduiken. Met enkele anderen komt hij terecht bij de Zwitserse arts Fritz Rimathé op het adres Amstel 278. Beide mannen houden een dagboek bij. Fritz doet gedetailleerd verslag van zijn leven in Amsterdam: van de razzia's in zijn buurt tot het kunstenaarsverzet en de invallen in zijn huis. Géza beschrijft de oplopende spanningen bij de onderduikers, maar ook het ontroerende weerzien met zijn elders ondergedoken zoon Fransje. Aan het beklemmende bestaan komt in augustus 1944 een einde, wanneer een jeugdvriend van Géza zich tot verrader ontpopt.

Dankzij een schat aan egodocumenten is Amstel 278 een indringende vertelling van het verborgen en openbare leven tijdens de bezetting.

 

Woord vooraf

Joep de Vries was de eerste die mij vertelde over de gebeurtenissen op Amstel 278 in Amsterdam. Zij was in de oorlog secretaresse van Fritz Rimathé, een Zwitserse arts en psycholoog die in Nederland het farmaceutische bedrijf Hoffmann-La Roche vertegenwoordigde. In de zomer van 1942 kreeg Joep een verhouding met mijn vader, Hans Rooduijn, antiquaar, dichter en theologiestudent. Toen Joep meer tijd aan haar studie beeldhouwen aan de Rijksacademie wilde besteden, nam Hans haar werk deels over.
Joep sprak liefdevol over de Berlijnse komiek Géza Weisz, aan wie Fritz tijdens de bezetting in zijn huis aan de Amstel een schuilplaats had geboden. Ze toonde mij de foto’s die Géza van haar had gemaakt. ‘Denk maar aan Hans,’ had hij tijdens de opnamen gezegd, wat haar gelukkige blik in die angstige tijd verklaarde. Ook Géza’s vrouw Selma en hun zoontje Frans (1938) woonden korte tijd in het huis, vertelde ze. Selma moest voor haar manisch-depressiviteit in een kliniek worden behandeld, Fransje werd door mijn vader naar een onderduikadres in Limburg gebracht.
In 2019 maakte ik de radiodocumentaire Het schimmenspel, over het korte leven van Géza Weisz. Ik gebruikte hierin de getuigenis van Joep, die in 2012 gestorven was. Frans Weisz, nu een gelauwerd filmregisseur, las in de uitzending geëmotioneerd voor uit een door zijn vader nagelaten oorlogsdagboek. Géza beschrijft hierin openhartig zijn huwelijkscrisis, belijdt zijn liefde voor zijn vrouw en zoon en schetst zijn steeds benarder omstandigheden.
Ik vroeg Frans wat hij zich herinnerde van het huis aan de Amstel. Dat waren vooral beelden, zei hij, zoals van het laden en lossen van de boten voor de deur. En het tafereel van Géza die op het platte dak (‘het platje’) zijn gevouwen handen opende en hem een gevangen vlinder liet zien. Ook stond Frans nog helder het ‘schimmenspel’ voor ogen, een poppentheater dat zijn vader voor hem had gemaakt.
Pas na voltooiing van de documentaire ontdekte ik dat ook Fritz Rimathé in de oorlog een dagboek had bijgehouden. Zijn nabestaanden wilden dit geschrift aanvankelijk niet openbaren. Zoals ze ook tegenhielden dat Fritz postuum een Yad Vashem-onderscheiding kreeg; hij had immers in de oorlog ‘niet meer gedaan dan wat hij moest doen’. Kleindochter Manja Rimathé,6 die ik in Brazilië had opgespoord, vertrouwde mij – als zoon van Fritz’ secretaris – ten slotte het dagboek en andere familiedocumenten toe. Mij trof in dit dagboek vooral de gedetailleerde beschrijving van de catastrofe die zich voor de ogen van de auteur voltrok. Fritz Rimathé bezat de gave van een nieuwsgierige gedetailleerde verslaggever én die van een scherp denkende en formulerende analyticus.
Een van zijn treffende observaties raakte mij persoonlijk. Op 24 juni 1944 maakte Fritz zich boos over de mentaliteit van verklikkers. ‘Hans Rooduijn is in dit opzicht even weltfremd als ik,’ schreef hij; ‘wij kunnen ons eenvoudig niet voorstellen hoe mensen als verrader kunnen leven.’ De schrijver herkende een karaktertrek van zichzelf in zijn toen 29-jarige secretaris: een vanzelfsprekende, ‘wereldvreemde’ integriteit die je kwetsbaar maakt in tijden van oorlog.
Naarmate ik vertrouwder raakte met de omvangrijke dagboeken van Fritz (608 pagina’s Franse tekst) en Géza (225 deels in het Duits volgetypte pagina’s), voelde ik meer de noodzaak de vertolker te zijn van hun gesmoorde stemmen. Hun notities werden niet in retrospectief geschreven maar ‘heet van de naald’ – dus niet vervormd door de tijd, de herinnering of een besef van de duur van de oorlog. Beide schrijvers waren doordrongen van het belang van hun werk: een gewetensvolle, persoonlijke verslaglegging van hun extreme tijdsgewricht. Ze zagen hoe een verdraagzame stad voor de Joodse minderheid langzamerhand veranderde in een dodelijke hinderlaag, terwijl een meerderheid onverschillig, angstig of verontwaardigd toekeek.
Géza en Fritz legden, zonder dat van elkaar te weten, het dagelijkse oorlogsleven vast: de spanningen in het huis en daarbuiten, de razzia’s in de Jodenbuurt aan de overkant, de vervolging en dood van vrienden en de dreiging zelf te worden opgepakt. Dankzij hun vertrouwelijke, complementerende dagboeken komen de Rimatheìs, de Weisz’en en hun dierbaren tot leven. Deze openhartige geschriften maken het mogelijk ons enigszins te verplaatsen in deze periode.
Géza registreerde bovendien met zijn Leica wat zich achter de gordijnen van Amstel 278 en op het platje afspeelde. Op deze foto’s zijn Fritz en zijn vrouw Georgette te zien, evenals de bezoekers van het gastvrije echtpaar, maar ook Fransje die vanuit zijn onderduikadres naar Amsterdam overkwam.
De dagboekschrijvers hielden hun notities zorgvuldig verborgen, waarschijnlijk in de hoop dat hun woorden ooit gehoord zouden worden. In antwoord op mijn vraag hoe de dagboeken de oorlog hebben overleefd, opperden nabestaanden van beide schrijvers dat Joep en mijn vader daar de hand in gehad kunnen hebben.
Het dagboek van Géza Weisz is op 15 december 1947 aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (nu: niod) afgestaan – door wie is niet bekend.
Fritz’ dagboek kwam na de bevrijding in handen van zijn Duitse moeder. Zij was zo geschokt door de wandaden van haar landgenoten, dat ze het pak papier door de huishoudster liet verbranden. Fritz’ kleindochter kreeg een doorslag van het machineschrift in handen, zij het zonder de knipsels en pamfletten die de schrijver had bijgevoegd. Die ontbrekende documentatie heb ik opgezocht en deels in dit boek teruggebracht.
Voor deze reconstructie van het dagelijks leven op Amstel 278 raadpleegde ik – behalve de twee dagboeken – archieven, boeken en studies en maakte ik gebruik van brieven en memoires van betrokkenen. Zo ontstond deze kroniek van vijf oorlogsjaren.

Tom Rooduijn
Callantsoog februari 2022

 

Copyright © 2022 Tom Rooduijn

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum