Leesfragment: Bournville

19 november 2022 , door Jonathan Coe
|

24 november verschijnt Jonathan Coe’s Bournville in de vertaling van Dennis Keesmaat. Lees bij ons een fragment!

In Bournville, een buitenwijk van Birmingham, viert een familie in 1945 Bevrijdingsdag. Terwijl Engeland probeert te begrijpen wat er is gebeurd tijdens de oorlog, volgen nog zes nationale festiviteiten: kroningen en voetbalfinales, een sprookjesachtig huwelijk en een koninklijke begrafenis.

Jonathan Coe beschrijft vijfenzeventig jaar vol sociale veranderingen, van de nostalgie van vlak na de oorlog tot James Bond en het coronavirus. Eén centrale vraag komt daarbij bovendrijven: hebben deze mijlpalen in de geschiedenis de familie – en het land – dichter bij elkaar gebracht of juist uit elkaar gedreven? Bournville is een roman over onze tijd, een roman die zowel verontrustend als ontroerend is, ongenadig geestig en wezenlijk.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Meneer Wilder en ik, Klein Engeland (Middle England, dat Emmi Schumacher besprak), Nummer 11 en De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim.

 

Proloog
Maart 2020

 

De aankomsthal van het vliegveld van Wenen was zo stil dat Lorna haar er meteen uit pikte, ook al hadden ze elkaar nog nooit ontmoet. Ze had kort bruin haar, een jongensachtig figuur en bruine ogen die oplichtten toen Lorna vanachter de reusachtige koffer met haar instrument tuurde en zei: ‘Susanne, toch?’
‘Hallo,’ antwoordde Susanne, het woord zangerig oprekkend, en na een korte aarzeling trok ze Lorna bij wijze van begroeting in een omhelzing. ‘Dit mogen we nog wel doen, toch?’
‘Natuurlijk mogen we dat.’
‘Ik ben zo blij dat je er eindelijk bent.’
‘Ik ook,’ zei Lorna automatisch. Maar het was waar.
‘Goede vlucht gehad?’
‘Ja, hoor. Niet te druk.’
‘Ik ben met de auto.’ Ze keek plotseling bezorgd naar de glanzende zwarte koffer met Lorna’s contrabas en zei: ‘Ik hoop dat hij groot genoeg is.’
Buiten voelde het bijna koud genoeg voor sneeuw, en de straatverlichting wierp spaarzame oranje corona’s door de nachtelijke lucht. Ze liepen naar de parkeerplaats en Susanne stelde nog wat vragen over de vlucht (hebben ze op het vliegveld je temperatuur gecontroleerd?), vroeg Lorna of ze honger had (dat had ze niet) en legde een paar dingen uit over de afspraken voor de komende dagen. Lorna en Mark zouden in hetzelfde hotel slapen, maar hij vloog vanuit Edinburgh en zou pas morgenochtend in Wenen aankomen. Hun optreden zou om een uur of negen ’s avonds beginnen, en de volgende dag zouden ze de trein naar München nemen.
‘Ik kan niet met je naar de concerten in Duitsland,’ zei ze. ‘Hoe graag ik dat ook zou willen. Het platenlabel heeft gewoon niet het budget om mijn reis te betalen. We doen alles met een klein budget. Daarom word je hiermee opgehaald, en niet met een limousine.’
Ze had het over haar eigen auto, een tien jaar oude Volvo-stationcar vol krassen en deuken, die Lorna geen vertrouwen inboezemde. Toch leek hij groot genoeg om de klus te klaren.
‘Dit moet lukken,’ zei Lorna, maar toen ze de auto beter bekeek, zag ze een onverwacht probleem. Er bevond zich een babystoeltje achterin, met eromheen al het afval van iemand voor wie kinderverzorging op de eerste plaats kwam – vochtige doekjes, etensverpakkingen, plastic speelgoed, spenen –, maar nog verontrustender was dat elke resterende vierkante centimeter gevuld leek met rollen toiletpapier, in plastic pakken van negen. Ze schatte dat er een stuk of twintig pakken waren.
‘Sorry hiervoor,’ zei Susanne. ‘Momentje… Nou, eens kijken wat we kunnen doen.’
Ze probeerden de bas via de achterklep in de auto te krijgen, maar hij stuitte meteen op een muur van wc-rollen. Lorna haalde er een stuk of negen, tien pakken uit en legde die op het asfalt, maar ze konden de hals van de bas nog steeds niet door alle pakken wc-papier heen op de achterbank schuiven. Dus haalden ze de bovenste laag rollen van de bank, en samen slaagden ze erin de bas diep in de auto te manoeuvreren, voorbij het babystoeltje, zodat zijn bovenkant bijna de voorruit raakte en de achterklep nog net dicht kon. Maar toen ze probeerden alle wc-rollen eromheen te proppen, pasten die niet.
‘Misschien als we het instrument uit de koffer zouden halen,’ zei Susanne, ‘en de koffer vullen met toiletpapier… Nee, ik denk niet dat dat zou werken.’
Uiteindelijk werd het probleem opgelost toen Lorna op de bijrijdersstoel ging zitten met de hals van haar bas tegen haar wang gedrukt, en Susanne acht of negen pakken wc-papier op haar schoot laadde, in een toren die reikte tot het dak van de auto.
‘Voel je je veilig?’ vroeg ze angstig, toen ze op weg waren over de bijna lege wegen die naar het centrum van Wenen voerden.
‘Heel veilig,’ zei Lorna. ‘Ze vormen een soort airbag. Als we ergens tegenaan rijden, redden ze waarschijnlijk mijn leven.’
‘Je ziet er niet zo comfortabel uit. Het spijt me heel erg.’
‘Maak je geen zorgen, ik voel me prima.’ Na een paar tellen zei ze: ‘Luister, het is een beetje… een voor de hand liggende vraag, maar waarom heb je zoveel wc-papier gekocht?’
Susanne keek haar verbaasd aan, alsof het antwoord vanzelf sprak. ‘Ik heb gewoon besloten een voorraadje aan te leggen. Ik bedoel, misschien heb ik een beetje overdreven, maar toch… je kunt niet voorzichtig genoeg zijn, toch?’ Ze reed verder en passeerde een verkeerslicht. Maar ze kon zien dat Lorna haar uitleg niet echt begreep. ‘Vanwege het virus, hè?’ voegde ze eraan toe, om geen ruimte voor twijfel te laten.
‘Denk je dat het zo ernstig is?’
‘Wie zal het zeggen. Maar ja, ik denk het wel. Heb je de beelden uit Wuhan gezien? En nu is heel Italië afgesloten.’
‘Ja, dat heb ik gehoord,’ zei Lorna. ‘Zoiets gaan ze hier toch niet doen? Ik bedoel, is er een kans dat het optreden morgen geannuleerd wordt?’
‘O nee, dat denk ik niet. Het is al uitverkocht, weet je. Het is geen grote zaal – tweehonderd of zo – maar dat is voor jazz tegenwoordig vrij goed. En ’s morgens wil een journalist jullie spreken, voor een muziekwebsite. Dus er is veel belangstelling. Alles gaat op rolletjes lopen, maak je geen zorgen.’
Lorna liet de opluchting van haar gezicht aflezen. Deze tournee was heel belangrijk voor haar. De eerste keer dat zij en Mark met hun live-set het Verenigd Koninkrijk verlieten; de eerste keer dat iemand hun betaalde om meer dan één optreden tegelijk te geven; haar eerste inkomsten uit muziek in meer dan een jaar. Overdag was ze een van de vier vrouwen achter de balie van een kantoorgebouw van vijftien verdiepingen in het centrum van Birmingham. Haar collega’s hadden een vaag idee dat ze in haar vrije tijd muziek maakte, maar het zou ze verbaasd hebben als ze wisten dat er zoiets als dit plaatsvond: dat iemand haar betaalde om naar Oostenrijk en Duitsland te gaan, dat ze werden ondergebracht in hotels – dat een journalist, welja zeg (zelfs al was het een journalist van een website), haar wilde interviewen. Lorna had zich wekenlang verheugd op de tournee, leefde ervoor. Het zou haar hart breken als dit vreemde virusje alle plannen van iedereen zou dwarsbomen.
Susanne liet haar achter in het hotel en beloofde de volgende dag meteen na het ontbijt langs te komen. Het was een goedkoop hotel, een paar kilometer van het centrum. De kamers waren piepklein, maar Lorna was dankbaar dat ze er was. Een halfuur of langer lag ze op bed na te denken. Ze vroeg zich af wie had bedacht om zo’n kleine kamer uit te rusten met tl-verlichting die niet gedimd kon worden. Ze vroeg zich af waarom ze ervoor gekozen had een instrument te bespelen dat meer ruimte in de kamer innam dan zijzelf, en dat bijna vast was komen te zitten in de lift. Maar vooral vroeg ze zich af waarom je op de wereldwijde verspreiding van een virus zou reageren door bijna tweehonderd rollen toiletpapier te kopen. Was dit echt de diepste angst van mensen: dat ze op een dag, door een vreselijke economische crisis, een crisis op het gebied van de volksgezondheid of een klimaatramp, hun billen niet meer zouden kunnen afvegen?
Ze keek op haar horloge. Halftien. Halfnegen in Birmingham. Het zou een goed moment zijn om naar huis te bellen. Met ‘huis’ bedoelde ze Groot-Brittannië, maar ze was niet van plan haar man Donny te bellen, die nu met zijn vrienden op stap zou zijn. Evenmin was ze van plan haar ouders te bellen, die op vakantie waren om te profiteren van de onverwachte (en ongewenste) toename van hun vrije tijd nu Groot-Brittannië eindelijk uit de eu was gestapt en alle Britse Europarlementariërs zonder werk zaten. Nee, het was oma die erop zou wachten iets van haar te horen. Oma, voor wie elke vlucht een potentiële ramp was, een vliegtuigongeluk dat kon gebeuren, zou thuis in opperste staat van ongerustheid zitten tot Lorna belde om te zeggen dat ze weer vaste grond onder de voeten had.
Ze ging rechtop op bed zitten en klapte haar laptop open, een goedkope aankoop bij de onbetrouwbare handelaar in elektronica verderop in haar flat, maar die haar tot nu toe goed van pas was gekomen. Er stond geen bureau of tafel in de kamer, dus legde ze een kussen op haar schoot en zette de computer erop, waarna ze op de Skype-gebruikersnaam van haar grootmoeder klikte. Zoals gewoonlijk was er geen antwoord. Dat was er nooit. Waarom bleef ze het op deze manier proberen? Je moest eerst haar vaste lijn bellen. Vaste lijn en brieven: oma vertrouwde modernere vormen van communicatie niet, maar ze geloofde wel in de realiteit van die oudere vormen. Ze had nu al zes jaar een tablet – het was een cadeau voor haar tachtigste verjaardag geweest – maar wist niet goed hoe ze hem moest gebruiken. Je moest haar vaste lijn bellen, haar tegelijkertijd op Skype bellen, en haar door het proces heen praten. En dat elke keer weer.
Toen het gedoe eindelijk voorbij was, keek Lorna naar het gebruikelijke beeld op haar laptopscherm: de bovenste helft van oma’s voorhoofd.
‘Kun je hem in een andere hoek houden?’ zei ze. ‘Kantel hem naar je toe.’
Het beeld schudde heftig en kantelde in de verkeerde richting. Nu kon ze alleen oma’s haar zien, gepermanent en keurig als altijd.
‘Is dat beter?’
‘Niet echt.’
‘Ik kan jou goed zien.’
‘Dat komt omdat ik de camera op de juiste plek heb. Laat maar, oma, het maakt niet uit.’
‘Ik kan je zien.’
‘Dat is goed.’
‘We kunnen in elk geval nog praten.’
‘Ja, inderdaad.’
‘Waar ben je?’
‘In mijn hotelkamer.’
‘In Venetië?’
‘Wenen.’
‘O ja. Hij ziet er heel mooi uit.’
‘Ja, het is best gezellig.’
‘Hoe was je vlucht?’
‘Goed.’
‘Geen problemen?’
‘Geen problemen. Hoe gaat het, oma?’
‘Goed, hoor. Ik heb net het nieuws gekeken.’
‘Ja?’
‘Het is eigenlijk best om ongerust van te worden. Het is allemaal virus dit, virus dat.’
‘Ik weet het. Ze hebben het er hier ook over. De vrouw die me kwam ophalen van het vliegveld had ongeveer tweehonderd rollen wc-papier in haar auto.’
‘Ongeveer tweehonderd wat?’
‘Rollen wc-papier.’
‘Wat belachelijk.’
‘Misschien moet jij ook een paar reserverollen halen.’
‘Waarom zou ik dat in vredesnaam doen?’
‘Of een paar extra blikken witte bonen in tomatensaus of soep.’
‘Onzin. Mensen overdrijven. Hoe dan ook, Jack doet meestal de boodschappen voor me, of Martin. Zij kunnen alles voor me halen wat ik wil hebben.’
‘Dat is ook zo. Het is alleen dat… niemand lijkt te weten wat er gaat gebeuren.’
‘Denk je dat we het hier zullen krijgen? Het virus.’
‘Ze hebben het in Italië.’
‘Dat heb ik gezien. Iedereen heeft te horen gekregen dat ze binnen moeten blijven. Het zal wel net als de pest zijn, toch? De Zwarte Dood, en al die soesa.’
Lorna glimlachte. Dat was een van oma’s favoriete uitdrukkingen. Ze gebruikte haar voortdurend, zonder het te beseffen. Alleen zij kon de Zwarte Dood omschrijven als ‘soesa’.
‘Pas goed op jezelf, dat is alles,’ zei Lorna. ‘Blijf binnen en pas goed op jezelf.’
‘Maak je geen zorgen,’ zei oma. ‘Ik ga nergens heen.’

[…]

 

Copyright © 2022 Jonathan Coe
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 Dennis Keesmaat

pro-mbooks1 : athenaeum