11 januari verschijnt Tove Ditlevsens De gezichten (Ansigterne), uit het Deens vertaald door Lammie Post-Oostenbrink. Lees Post Oostenbrinks toelichting bij haar vertaling - en lees de eerste pagina's.
Lise Mundus is kinderboekenschrijfster, moeder en echtgenote. Ze is veertig en geniet enig succes. Maar de roem zit haar relatie met de rest van het gezin in de weg: de zorg voor haar kinderen heeft ze grotendeels overgedragen aan de werkster die bij het gezin inwoont en haar echtgenoot is jaloers op haar succes.Lise wordt steeds wantrouwiger en heeft het gevoel dat haar man en werkster een verhouding hebben en haar het huis uit willen werken. Ze begint stemmen te horen en wordt achtervolgd door zwevende gezichten. En ze krijgt geen woord meer op papier. Eenzaam en verward zit Lise hele dagen achter haar bureau te wachten op inspiratie. Ze zakt dieper en dieper weg in duistere gedachten en een wervelwind aan stemmen en gezichten. Ze worstelt met de vraag hoe erg het is om zich daaraan over te geven.De gezichten verscheen oorspronkelijk in 1968 en is een intens persoonlijke roman. Ditlevsens stijl is eerlijk, innemend en schurend, en ze vindt in het personage van Lise nieuwe manieren om haar eigen ervaringen met depressie, verslaving en roem vorm te geven.
N.B. We brachten eerder fragmenten uit Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid. Ilja Velthuis schreef een boekverkopersbespreking over Afhankelijkheid.
’s Avonds was het een klein beetje beter. Ze kon het voorzichtig gladstrijken en bestuderen in de hoop er ooit een beter inzicht in te krijgen, als bij een half afgemaakt, veelkleurig wandtapijt waarin misschien op een dag het patroon kon worden ontdekt. De stemmen kwamen weer thuis en konden met een beetje geduld worden ontward als een knot wol die helemaal in de knoop zit. Ze kon in alle rust nadenken over de woorden zonder bang te zijn dat er nieuwe bij zouden komen voor de nacht voorbij was. In deze periode hield de nacht weliswaar alleen met moeite de dagen uit elkaar en als er een gat in de duisternis zou worden geademd zoals op een met ijssterren bedekte ruit, scheen de morgen lang voor het tijd was in haar ogen.Iedereen sliep, behalve Gert die nog niet thuis was, hoewel het al tegen middernacht liep. Ze sliepen en hun gezichten waren afwezig en vredig, ze zouden ze morgen pas weer nodig hebben. Misschien hadden ze die zelfs behoedzaam boven op hun kleren gelegd, want hun gezichten hadden rust nodig en waren tijdens het slapen geen strikt vereiste. Overdag veranderden de gezichten aan een stuk door, alsof ze die in woelig water weerspiegeld zag. Ogen, neus, mond, die eenvoudige driehoek, hoe kon die toch uit zo ontelbaar veel variaties bestaan? Lange tijd durfde ze niet naar buiten te gaan omdat de hoeveelheid gezichten haar angst aanjoeg. Ze wilde niet geconfronteerd worden met nieuwe gezichten en was bang voor het weerzien met bekende exemplaren die absoluut niet meer pasten bij haar herinnering. Daar lagen ze naast de doden waartegen je op een andere manier beschermd was. Als je mensen tegenkwam die je in geen jaren had gezien, waren hun gezichten veranderd, vreemd, verouderd, zonder dat iemand had geprobeerd dat tegen te houden. Er was niet op ze gepast, ze waren uit de beschermende handen geglipt van iemand die ze boven water had moeten houden als drenkelingen aan het zeeoppervlak. Er was, omdat mensen in beslag genomen waren door andere dingen, geen aandacht besteed aan dat gezicht en het was op het laatste moment vervangen door een nieuw, gestolen van een dode of van een slapende persoon, die zich daarna maar zo goed en zo kwaad als dat ging moest redden. Het was of te groot of te klein en het droeg sporen van een ander leven dan dat van de nieuwe eigenaar. Op het moment dat je eraan gewend was geraakt doken er glimpen op van het voormalige gezicht, zoals wanneer een oud stuk behang afbladdert en er vlekken tevoorschijn komen van de laag eronder, die fris en goed bewaard is gebleven en vol herinneringen zit aan de vorige bewoners van het huis. Maar sommigen regelden een nieuw gezicht, uit ongeduld of omdat ze zich genoodzaakt voelden om de mode te volgen lang voordat het oude versleten was, net als wanneer je modieuzere kleding koopt terwijl je de kleren die je aanhebt nauwelijks hebt gedragen. Veel jonge meisjes deden dat en ze waren ook in staat om enkele trekken met een vriendin te ruilen als ze een avondje uit gingen en graag wilden pronken met ogen die groter en helderder waren dan die van henzelf, of met een smallere neus. Daar trok je huid wel strak van, maar het was even hinderlijk als het rondlopen op knellende schoenen die een maatje te klein waren. Het duidelijkst was het natuurlijk bij opgroeiende kinderen. Die kon je niet met je blik vasthouden, die kaatste van hen terug, zo leeg als een spiegel waar je lange tijd in had gekeken. Kinderen droegen hun gezicht als iets wat moest meegroeien, iets wat ze pas over vele jaren zou passen. Het zat bijna altijd te hoog, ze moesten op hun tenen staan en flink hun best doen om de beelden aan de binnenkant van de oogleden te bekijken. Sommige kinderen, vooral meisjes, moesten hun moeders kindertijd leven, terwijl die van henzelf verstopt was in een geheime lade. Voor zulke meisjes was het het moeilijkst. Hun stemmen ontsnapten aan hen als vocht uit een wond en het geluid van die stem joeg hun angst aan alsof ze iemand hadden betrapt die in hun dagboek zat te lezen, dat verstopt was tussen rommel en speelgoed uit de tijd dat ze het gezicht van een kwetsbare vierjarige droegen. Het staarde te midden van de bromtollen en de gehavende poppen met zijn onschuldige verbaasde glazen blik naar ze. Hun slaap was licht en rook naar angst. Elke avond, als ze hun kamer opruimden, moesten ze hun gedachten voor de nacht vangen als vogels die naar hun kooi gelokt moeten worden. Het kwam wel voor dat een van die gedachten niet van hen was, en dan wisten ze niet wat ze ermee aan moesten. Dan propten ze die haastig achter een kledingkast of tussen twee boeken in de boekenkast, want ze waren altijd moe. Als deze meisjes wakker werden, pasten hun gedachten niet meer bij hun gezicht, dat tijdens het slapen was opgelost als een carnavalsmasker van stijf karton dat was gescheurd omdat het kleddernat was geworden van de warme adem. Moeizaam trokken ze het nieuwe gezicht aan als een lotsbestemming en ze werden duizelig van het kijken naar hun voeten, zo groot was de afstand in de loop van de nacht geworden.Ze inspecteerde zonder haar hoofd te bewegen de hele kamer vanuit haar ooghoeken. Haar kaptafel stond er, een nachtkastje en twee stoelen. De kamer kwam naakt over, als een graf zonder steen of kruis. Hij leek op de gehuurde kamers uit haar jeugd, waar ze haar eerste boeken had geschreven. Alleen hier vond ze de broze geborgenheid die bestaat bij gebrek aan verandering. Ze lag op haar rug op haar opgemaakte divan met haar handen onder haar hoofd gevouwen. Het was zaak om heel stil te blijven liggen en geen plotse bewegingen te maken, zodat alles wat in de inbouwkasten lag, die verontrustende leegtes, niet tegelijk met alle samengeperste angst uit haar kindertijd naar buiten viel.Ze stak loom een hand uit naar de slaappillen. Ze schudde er twee uit het potje en spoelde ze weg met water. Ze had de pillen van Gitte gekregen, die hun allemaal gaf wat zij dacht dat ze nodig hadden. Bij Gitte moest ze beter opletten dan bij de anderen. Lise moest tegen elke prijs, met elk middel, bepaalde woorden tegenhouden voor ze over haar lippen kwamen. Het was een nadeel, vond Lise, dat ze elkaar tutoyeerden. Gert en zij hadden op een van de eerste avonden wat met haar gedronken en aangezien Gitte op een volkshogeschool had gezeten, vonden ze eigenlijk dat je haar niet kon behandelen als een gewone huishoudster, in wie het gezin niet geïnteresseerd was.Gitte was een gevolg van de plotselinge roem van twee jaar geleden, toen ze de kinderboekenprijs van de academie kreeg voor een boek dat ze niet beter of slechter vond dan haar andere boeken. Afgezien van een nogal onopgemerkt gebleven dichtbundel had ze alleen maar kinderboeken geschreven. Die kregen keurige recensies in de damesbladen, ze werden keurig verkocht en werden geruststellend over het hoofd gezien door een wereld die zich met literatuur voor volwassenen bezighield. Haar beroemdheid had zonder pardon de sluier die haar altijd van de werkelijkheid gescheiden had opzijgeschoven. Ze had een dankwoord uitgesproken dat Gert voor haar had geschreven en tijdens haar toespraak werd ze gegrepen door de angst uit haar kindertijd dat ze zou worden ontmaskerd, dat ze zouden ontdekken dat ze hen voor de gek hield en zich voordeed als iemand anders. Die angst had haar sindsdien altijd achtervolgd.
[...]
© Nederlandse vertaling: Lammie Post-Oostenbrink© Tove Ditlevsen & Hasselbalch, Kopenhagen 1968.