Leesfragment: De laatste klanken van Icarus

27 oktober 2022 , door Arjen van Meijgaard
|

28 oktober verschijnt het romandebuut van onze recensent Arjen van Meijgaard: De laatste klanken van Icarus. Lees bij ons een fragment!

Nog steeds oogst de hoofdpersoon veel bewondering wanneer hij vertelt over zijn successen als straatmuzikant in Parijs, ook al was dat in de jaren negentig. In metrogangen en op het plein voor Musée d’Orsay verdiende hij als negentienjarige met zijn vioolspel bakken met geld. Hij ontmoette boeiende figuren, zoals Milan de fagottist en de aantrekkelijke Julie, een studente aan de kunstacademie. Wanneer Julie na vijfentwintig jaar weer contact met hem zoekt en naar Nederland wil komen, raakt hij in paniek. Klopt het wat hij zich herinnert? Zal zij zaken boven water halen die beter onder water hadden kunnen blijven? Om gebeurtenissen helder te krijgen, probeert hij het verhaal van toen te reconstrueren. En om Julie te vinden voordat het misgaat, blijkt een bezoek aan Parijs onvermijdelijk.

De laatste klanken van Icarus is een psychologische roman vol kleurrijke en muzikale herinneringen, een verhaal over verlangen en hoogmoed, over waarheid en fantasie.

N.B. Lees ook een fragment uit We hebben alles bij ons.

 

Zaterdag

Vanochtend kwam ik aan, laat ik daarmee beginnen.

Bijna iedereen was al uitgestapt. Met mijn rugzak, een oude leren koffer in mijn ene hand en een vioolkist in mijn andere liep ik achter de stroom reizigers aan naar het begin van het perron. Het zweet kroop over mijn rug, zenuwachtig keek ik in de verte naar de wachtende personen bij de kop van de trein. Ik herkende haar direct: mevrouw Lefond droeg hetzelfde zwarte mantelpakje en dezelfde rode pumps als op de foto die ze me een aantal weken geleden gestuurd had. Toen ik voor haar stond, nam ze me van top tot teen op en terwijl ze haar hand uitstak, speelde er een glimlachje om haar lippen, iets tussen ironie en medeleven in. Plotseling draaide ze zich om en in hoog tempo zigzagden we tussen de honderden mensen in de stationshal door richting de uitgang. In de straat naast het station stopte ze bij een rode cabrio met een linnen dak die scheef op de stoep geparkeerd stond. Met een ruk trok ze een bon onder de ruitenwisser vandaan en zonder erop te kijken stak ze hem in haar handtas.
‘Ik zal je eerst de stad laten zien, dan hebben we dat gehad.’

Na twee rondjes om de Arc de Triomphe – ze zei dat je van bovenaf een romantisch uitzicht had over de stad – sloeg ze een van de brede boulevards in en kwamen we bij de Seine. Af en toe vroeg ze iets. Ik probeerde zo vloeiend mogelijk antwoord te geven, maar mijn middelbareschool-Frans bood geen garantie voor een goed gesprek. Ze deed de radio aan, er klonk snelle jazzmuziek, een onverstaanbare stem praatte de nummers aan elkaar.
Er hing een aangename zachtzoete parfumgeur in de auto. Via de achteruitkijkspiegel bekeek ik haar gezicht. Donkerbruine, bijna zwarte ogen, subtiel gestifte lippen, haar donkerblonde haar strak in een staart. Geconcentreerd keek ze naar het verkeer voor zich.  
Bij een wegwijzer met ‘domaine du golf’ nam ze de afrit, we reden een heuvel op en kwamen in een wijk met grote witte villa’s, voor een ervan stopte ze. Heel even rustten haar handen op het stuur voor ze zich naar me toe draaide en ze vroeg of ik er klaar voor was.

In een ruime hal met witmarmeren tegels bekeek ze vluchtig een stapeltje post dat ze uit de brievenbus had gevist. Eerst zou ze me mijn kamer laten zien, zei ze, daarna de rest van het huis. Achter haar aan beklom ik de trap. Onwillekeurig keek ik naar haar billen onder de strakke zwarte rok, maar snel richtte ik mijn blik naar de traptreden, bang dat ze zou voelen dat ik haar bekeek. Op een ruime overloop op de eerste verdieping opende ze een deur; onder een schuin dak met een kantelraam dat uitzicht bood op de blauwe lucht en de toppen van een rij donkergroene coniferen, stonden een bed en een tafel met een stoel.
‘Voilà.’ Ze maakte een armgebaar en liet me binnen.
Toen ik mijn vioolkist op het bed legde, vroeg ze of ik goed was.
‘Een beetje,’ antwoordde ik. Kon je een beetje goed zijn?
Naast mijn kamer was die van Hugo, twee keer zo groot en met een balkon aan de voorkant van het huis. Een hoogslaper, bakken lego op kleur gesorteerd eronder, lelijke posters van snelle auto’s aan de muur. Ze zei dat ik elke week zijn kamer moest opruimen omdat hij het zelf niet deed. ‘Verwend door zijn vader,’ voegde ze er smalend aan toe.

Ik had weinig keus gehad. Beter gezegd geen keus. De vrouw van het bureau waar ik me had ingeschreven, was iets aan het eten toen ik haar belde. Ze ging mompelend en smakkend een lijst met adressen langs. De eetgeluiden irriteerden me zo dat ik bijna had opgehangen, tot ze ineens zei dat ze iets gevonden had: een gezin in Villennes sur Seine zocht een mannelijke au pair. ‘Een uurtje met de trein buiten Parijs. Je hebt mazzel,’ zei ze al kauwend, ‘het is een vrijstaand huis en maar één jongetje om op te passen.’ Ze gaf me het adres, ik moest zelf een brief schrijven en er een pasfoto bij doen.

Beneden liet mevrouw Lefond me de ouderslaapkamer zien. Een groot tweepersoonsbed stond pontificaal in het midden, aan het voeteneind een ovalen tafel vol potjes en flesjes met daarachter een hoge spiegel, rechts waren openslaande deuren naar de tuin. Even stelde ik me voor hoe ze hier naakt op bed zou liggen in de stilte van de nacht. Met een klap sloot ze de deur.
Af en toe haalde ze haar vinger over een randje en controleerde of er stof op zat. De volgende kamer was de badkamer. ‘Het duurt lang voor het water warm is, kleed je dus niet te snel uit.’ Weer speelde er een ironisch glimlachje om haar mond.
In de keuken opende ze de koelkast. Rijen toetjes, kaas en een paar flessen witte wijn. Ik mocht pakken wat ik wilde, zei ze. Op het aanrecht lag een oranje plastic mapje met daarin een carte orange voor vijf zones. Ik kon ermee naar Parijs en daar ongelimiteerd in de metro en de bus. Mijn naam was in grote ronde letters ingevuld, de pasfoto zat er scheef opgeplakt. Op een blocnote stonden de instructies voor Hugo. ‘Lees ze goed door. Als hij rode poep heeft, is dat geen bloed, dan hebben ze op school bietjes gegeten.’
Ze gaf me de sleutels van het huis en zei dat ze ging golfen met een vriendin.
‘Ik weet niet hoe laat ik thuis ben.’

Ik dacht aan Dave. Of ik me ging bewijzen in Parijs, had hij gevraagd toen ik tijdens een repetitie van het jeugdorkest vertelde wat mijn plan was. ‘Jullie gaan toch nooit verder dan de Veluwe met vakantie?’ Hij was een paar maanden geleden concertmeester geworden omdat hij technisch net wat beter was dan ik. ‘Je kunt er altijd nog met je viool op straat gaan staan,’ voegde hij er fluisterend aan toe.

En nu zit ik hier, in een grote witte villa op een heuvel. In de woonkamer heb ik de cd- collectie bekeken. Onbekende Franse artiesten, geen chansonniers die mijn moeder thuis wel eens draaide. De rode rozen in de vaas op tafel waren van stof. Aan de muur hing een abstract schilderij, gele vlekken met groene strepen op een zwarte achtergrond. Een grote schuifpui gaf toegang tot een terras en een strak gazon; omdat het huis een L-vorm had, zag je vanuit de woonkamer haar slaapkamer.
Naast de kamer van Hugo was nog een kamer, met een ledikantje waarin een paar knuffelbeesten lagen. Tegen de muur stond een rij opgestapelde verhuisdozen en in het raamkozijn een dode vetplant.
Ik ging op mijn bed liggen en luisterde naar de geluiden van het huis. De piepjes van een vaatwasser of wasmachine die klaar was, een klepperend raam en buiten het zachte geruis van de coniferen. Er reed een auto door de straat, daarna was het stil. Een stilte die me deed denken aan de korte tijd dat ik opgenomen was geweest. Een inzinking noemde de dokter het. Het ene moment lag ik apathisch op de bank en het volgende moment liep ik vol angsten en waanideeën door het huis. Het was aan het begin van de vijfde klas. Ik kreeg medicijnen en moest het huis uit ter observatie. Een week, misschien twee, maar in mijn herinnering was het één lange, wazige dag. De stilte werd alleen doorbroken door af en toe een schreeuw uit een van de andere kamers.

In de badkamer probeerde ik de douchekraan om te voelen of het echt zo lang duurde voor het water warm werd. De logeerkamer tussen de badkamer en haar slaapkamer had ze ook niet laten zien. Een opengeslagen bed, over een stoel hing kleding, op het nachtkastje stond een asbak met een aantal peuken. Aan de muur hing een grote foto van een baby. Hadden hier vrienden gelogeerd? Kwamen die vanavond ook weer thuis? Ze had niets gezegd over gasten, ook niet over haar man.
Sinds vanmorgen had ik niet meer gegeten, in een van de keukenkastjes vond ik een rol Prince chocoladekoeken. Ik pakte er twee en likte eerst de zachte chocola ertussenuit.
Het papier met instructies las ik twee keer door, het meeste begreep ik, alleen niet wat ‘tondre la pelouse’ betekende. Het moest elke twee weken gedaan worden.

Ze had me uitgelegd hoe ik bij het station kwam: aan het einde van de straat rechts en dan de smalle asfaltweg naar beneden uitlopen. Terwijl ik de heuvel afdaalde, kwam ik langs een bos waarin een paar grote landhuizen tussen de bomen verscholen lagen. Iemand was hout aan het zagen met een kettingzaag. De weg kwam uit op een plein voor een klein stationsgebouw, de wachtruimte stonk naar pis en er lagen lege blikjes en een paar kranten op de vloer. Ik schreef de vertrektijden over, elk uur ging er een trein. Bij de kantoorboekwinkel in het dorp kocht ik briefpapier en vier notitieboekjes, drie donkerrode en een lichtblauwe. In de winkel had ik al besloten om in de rode te beginnen. Ik weet niet of vier boekjes genoeg is, evenmin of het een dagboek wordt of losse fragmenten van wat ik meemaak. Ik heb nog niet eerder mijn belevenissen op papier gezet.

Langs het bos naar boven was het zeker vijf minuten langer. De kettingzaag was gestopt, ik dacht een merel te horen fluiten. De gaten in de weg vielen me nu pas op, kleine kraterachtige openingen in het asfalt waaruit grassprieten groeiden. Ook op de terugweg kwam ik niemand tegen. Ongelooflijk, die landelijke stilte op nog geen uur van een stad met miljoenen inwoners. Op mijn kamer speelde ik een paar etudes van Kreutzer en de Czardas van Monti, de snelle loopjes gingen keer op keer mis, de langzame opening hoog op de G-snaar herhaalde ik eindeloos. De trage tonen stelden me gerust, ik sloot mijn ogen en dacht aan de bizarre beslissing om hierheen te gaan.
Ik begon aan een brief aan Anton, hij studeerde sinds een paar weken psychologie in Amsterdam en we hadden beloofd elkaar te schrijven. Op school en vooral na schooltijd trokken we veel met elkaar op. Bij hem thuis stond een kleine snookertafel in de kelder en ik mocht vaak blijven eten. Anton had een jongere zus met lang blond haar en een uitdagende blik in haar ogen als ze naar me keek.

Dirigent, nertsenfokker, reisleider. De decaan had niet eerder zo’n uitkomst van een beroepentest meegemaakt. Anton zat naast me en lachte me uit. Bij hem kwamen er geijkte en gewenste beroepen uit, zoals psycholoog, kinderarts of commercieel directeur. ‘Nertsenfokker is zoiets als doodgraver,’ zei hij. De andere twee beroepen vond de decaan ook niet bij mij passen, ik was in zijn ogen niet ondernemend genoeg, geen leider. Een meisje uit de klas werd surfinstructrice op Bonaire, twee jongens gingen rondtrekken door Australië en uit een parallelklas werd een meisje au pair in Londen. We hadden elkaar een paar keer gesproken, daardoor had het idee langzaam vorm gekregen en uiteindelijk leek het me de beste optie: weg van huis en toch had ik onderdak, maar dan in Parijs. Dat ik tussen knappe Scandinavische au pairs zou rondlopen, was een mooie bijkomstigheid.
De docente Frans was dolgelukkig, eindelijk iemand die iets met haar vak ging doen. Ze had me Le solitaire van Ionesco gegeven. ‘Straks voel je je vaak genoeg eenzaam,’ had ze gezegd terwijl ze me bij mijn schouder pakte. ‘Dan zie je dat het altijd erger kan. Het kan sowieso altijd erger, hou je daar maar aan vast.’

Twee weken nadat ik de brief met pasfoto verstuurd had, kreeg ik antwoord van mevrouw Lefond, een kort en zakelijk briefje. Er zat een foto van het gezin bij. Hugo, een klein blond jongetje dat verveeld in de camera keek, stond tussen zijn ouders op een strak gemaaid gazon. Mevrouw Lefond rechts, in een zwart mantelpakje met daaronder rode pumps. Haar man, in een beige korte broek en een lichtgroen poloshirt, stond bijna afknipbaar aan de zijkant. Erachter de witte villa.

Pas om acht uur sloeg de voordeur dicht, mevrouw Lefond riep dat we zo gingen eten. De brief aan Anton is niet echt gelukt. Meer dan een samenvatting van mijn aankomst en twee vragen is het niet geworden. Ter afsluiting stelde ik nog snel twee vragen: of hij in een gemengd studentenhuis woonde en of hij al verliefd was. Op school was hij om de haverklap verliefd. Ik plakte de envelop dicht en schreef het adres erop, postzegels moest ik nog kopen.
Haar mantelpakje had ze verruild voor een makkelijk zittende trui en een joggingbroek, ook haar stem klonk zachter.
‘Dek jij de tafel even?’ Ze wees waar de borden stonden. ‘Drink je wijn?’
We zaten tegenover elkaar, de stoom sloeg van de borden, de lasagne was te heet om gelijk op te eten. Ze hield haar glas in de lucht.
‘Proost, we hebben eerder een jongen gehad, dat beviel goed.’ Ze keek me over haar glas heen aan.      ‘Noem me maar Louise, dat is makkelijker.’
Na het eten plofte ze op de bank met een kop thee, ik ging op de andere bank zitten. Ze zapte langs een aantal zenders op televisie en bleef hangen bij een documentaire over blauwe vinvissen. Plotseling stond ze op.
‘Ik ben moe. Slaap lekker.’
Bij de deur bleef ze even staan en ze draaide zich om alsof ze nog iets wilde zeggen, daarna verdween ze de gang in.
Het programma over de vinvissen was afgelopen, er begon een talkshow die ik niet kon volgen. Op een andere zender was een voetbalwedstrijd. Ergens in huis sloeg een boiler aan. Ik deed de tv uit en liep naar mijn kamer. In de gang treuzelde ik, stel je voor dat ze uit de badkamer zou komen met niet meer dan een handdoek om haar lichaam, haar haar nog nat.

Dit was de eerste dag, nu zit ik op mijn kamer aan de houten tafel. Met het licht uit zie ik door het klapraam een paar sterren. Hugo komt morgenavond thuis, hij logeert bij zijn oma en opa, zei ze tijdens het eten. Zou hij me mogen? Je hoort soms de ergste verhalen.

 

pro-mbooks1 : athenaeum