Leesfragment: De maarschalk

20 januari 2022 , door Zora del Buono
|

25 januari verschijnt Zora del Buono’s De maarschalk (Die Marschallin), vertaald door Michel Bolwerk. Lees een fragment en lees Michel Bolwerks toelichting op zijn vertaling.

Zora del Buono schetst een bijzonder en fascinerend beeld van communistisch Joegoslavië en het Italië van Mussolini. De twintigste eeuw in Europa aan de hand van het avontuurlijke levensverhaal van Zora del Buono, de grootmoeder en naamgenoot van de auteur.

De jonge Sloveense Zora ontmoet haar toekomstige echtgenoot, radiologieprofessor Pietro del Buono, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Ze volgt hem naar Bari, in het zuiden van Italië, waar het communistische echtpaar een bourgeois maar actief politiek leven leidt in het verzet tegen het opkomende fascisme onder Mussolini. Zora is dominant, indrukwekkend, temperamentvol en getalenteerd, en groot bewonderaar van communistisch partizanenleider Tito, aan wie ze tracht wapens te leveren en van wie haar man het leven redt. Ze wil meer dan waartoe ze in staat is, en toch drukt ze een groot stempel op de mensen om haar heen. Haar leven en de levens van haar kinderen en kleinkinderen spelen zich af in een tijd van oorlogen en geweld, territoriale en ideologische gevechten die onze huidige wereld hebben gevormd. In een magnifieke slot-monoloog besluit Zora del Buono senior haar verhaal, een verhaal over liefde, strijd, haat en verraad. De maarschalk is een kleurrijke roman vol levenslust, over een onvergetelijke vrouw en het tragische lot van een familie.

 

Proloog

Vergeet niet dat je haar naam draagt, had tante Mila gewaarschuwd. Je moest geheimen laten waar ze hoorden: in het rijk van het zwijgen. Vooral de waarheid over de gebeurtenis mocht niemand te weten komen, te gevaarlijk, het toneel van het voorval was immers nog altijd het diepste zuiden van Italië, het kon tot wraakacties leiden, erover schrijven was volgens haar ronduit roekeloos. Nicht Elena dacht er anders over. Maar zij bekijkt de zaak dan ook meer op een metafysisch niveau. Geheimen zouden van generatie op generatie worden doorgegeven en grote schade aanrichten, net zo lang tot het geheim aan het licht is gebracht. Transgenealogie heet dat. Denk aan onze doden, maande ze. Ja, onze doden. De familievloek, zoals men het vroeger zou hebben gezegd, toen de mensen nog in geesten geloofden en spookverhalen schreven. Dat is wat ons neven en nichten van jongs af aan met elkaar verbond: de zekerheid tot een ongeluksfamilie te behoren. We groeiden op met donkere vermoedens. We verwachten elk moment de dood. Eigenlijk verbazen we ons dagelijks over het feit dat we nog leven. Ja, ik ken hen, onze doden, alle vijf. Ze stierven allemaal bij een auto-ongeluk, allemaal te vroeg. Ik zei dat het een tragisch toeval was, dat er dagelijks mensen bij auto-ongelukken om het leven kwamen. Elena gelooft niet in toeval, ze gelooft in een hogere macht. Net als mijn grootmoeder.
Die was voor haar zonden gestraft, zei Elena, haar einde was bitter geweest. Tante Mila had eraan toegevoegd: Ze hebben haar naar de andere kant geholpen.
Dat Zora Del Buono op onnatuurlijke wijze om het leven was gekomen, is niet zeker. Maar veel wijst erop. Ze was een persoonlijkheid die geen tegenspraak duldde, maar wel provoceerde. Die vrouw werd gevreesd en bewonderd, velen hebben haar vereerd. Ik heb gewoon van haar gehouden. Onze grootmoeder had een sterk karakter, werd altijd gezegd. Ze zou vurig zijn geweest. Genereus. Koppig. Maar ook heerszuchtig. Wanneer het over haar ging, bracht vroeg of laat iemand naar voren: Als ze een man was geweest, was ze majoor geworden, of nog eerder maarschalk, misschien zelfs president. Net als hij. Zoals Josip Broz Tito. Mocht ze vergiftigd zijn, dan vanwege hem. Ze hadden die autopsie niet achterwege moeten laten.

 

I

Bovec, mei 1919

Wanneer was ze begonnen haar moeder te haten? Op de dag dat haar moeder haar verliet? Op de dag dat haar vader haar ’s morgens vroeg toesnauwde dat ze alle schoenen die niet van moeder waren naar de woonkamer moest brengen, haar eigen schoenen, die van haar broers en ook de zijne, en vlug een beetje!, waarna hij met de bezem moeders gladde zondagse schoenen, haar chique en haar minder chique laarsjes, haar pantoffels, tuinschoenen en bontlaarzen met ferme ritmische uithalen vanuit de gang de straat op veegde en maar door bleef vegen, ook toen er op de vloer allang geen vuiltje meer te ontdekken was? Twaalf damesschoenen lagen tussen platgereden paardenvijgen voor de deur van hun huis, zodat iedereen kon zien dat Marija meer schoenen bezat dan iedere andere vrouw in het dorp, wat ze allemaal trouwens wel wisten. Zodat iedereen kon zien wat Marija had opgegeven. Twaalf weggeveegde schoenen betekenden echter ook dat moeder met weinig bagage was vertrokken.
Of begon de haat op de dag dat haar moeder bij hen terugkwam, met het kind van een onbekende in haar buik, weliswaar vernederd, maar met een aura van brutaliteit, die haar voortaan zou blijven omgeven, toen ze van de bok van de wagen stapte die haar naar huis had gebracht in de wetenschap dat Cesaro haar weer zou opnemen? Was het eigenlijk wel haat? Het was tenslotte niet zo dat Zora haar moeder aan één stuk door haatte, soms vergat ze het schrijnende gevoel, dat ze toch een naam had moeten geven, wat pas op haar veertiende het geval was geweest, toen ze toekeek hoe haar moeder een bos bloemen in de vaas schikte en daarbij dromerig over de bloemblaadjes van een ridderspoor streek, met een blik die Zora niet wist te duiden, maar die haar in verwarring bracht omdat die uit een andere wereld leek te komen, een wereld die voor Zora ontoegankelijk was. Toen dacht ze voor het eerst: ik haat je. Voordien had ze alleen maar een soort wrevel gevoeld, een onbehagen in de aanwezigheid van haar moeder, vooral een lichamelijk, alsof het ooit oervertrouwde moederlijf haar vreemd was geworden, een imposant vrouwenlichaam dat bij ontelbare gelegenheden te dichtbij kwam en dat ze niet durfde weg te duwen.
Vijf maanden was Marija weggebleven. Vanaf de eerste dag had Cesare zijn dochter te verstaan gegeven dat zij nu de vrouw in huis was, wat het achtjarige meisje zonder meer accepteerde, vader had duidelijk gezegd dat niemand wist of moeder ooit terug zou komen, en nee, ze had hem niet verteld waar ze heen ging. Alleen dood, dat had hij zijn drie kinderen ingeprent, dood was ze niet, dat wist hij zeker. Dood is ze niet, hadden Franc, Zora en Ljubko elkaar steeds weer toegefluisterd wanneer het verlangen naar moeder te groot werd. Die hoopvolle, in de loop van de maanden steeds mismoediger wordende fluisterijtjes herinnerde Zora zich nu toen ze over de brug langs Ljubko reed, die geen jammerend kind meer was dat ’s nachts naar haar bed kwam geslopen om bij zijn oudere zus troost te zoeken. Soms had hij naar honing geroken, ’s morgens plakten haar haren omdat hij zijn honingmond erin begraven had. Op een gegeven moment had ze bij het schoonmaken (de vrouw in huis!) een honingpot onder zijn bed gevonden en doorgekregen dat er in het leven van de kleine Ljubko een volgorde bestond in het getroost worden en dat zij bovenaan de reddende ladder stond: duimzuigen, konijnenvel aaien, honing snoepen, bij Zora kruipen. Groot was hij geworden, dacht ze, en sterk, zoals hij daar naast die met brokken steen gevulde kruiwagen stond, nonchalant een sigaret rokend, een jongeling met kastanjebruin haar, bergbeekheldere ogen en een krachtig beendergestel zoals iedereen in de familie – of bijna iedereen. Hoewel ze maar drie jaar ouder was, voelde ze een moederlijke genegenheid voor hem, en dat had niet in de laatste plaats te maken met die honingpot; keek ze naar Ljubko, dan rook ze honing, nu nog steeds. Ze versnelde. Het uitzicht was vanaf hier fantastisch. Als ze ergens van hield, dan was dat het wel: compleet overzicht. En dankzij de massieve rubberbanden was deze nieuwe vrachtwagen veel beter te besturen dan de oude met ijzeren wielen. Ook de voorruit was een fijne uitvinding: minder stof in je gezicht, nauwelijks nog tranende ogen. De oorlog had talloze vernieuwingen voor de vrachtwagentechniek opgeleverd, dat in elk geval wel.
Zora wist veel over de oorlog. Iedereen in het Sočadal wist veel over de oorlog. Drietalig zelfs, de moeilijke woorden rolden bij de meesten soepel uit de mond: Soške bitke. Battaglie dell’ Isonzo. Isonzoschlachten. De slagen aan de Isonzo. Zora had minder moeite met het Duits dan de anderen; de twee jaar op een meisjeskostschool in Wenen hadden haar niet alleen met de Duitse taal vertrouwd gemaakt, maar haar ook een zekere grootsteedse noblesse ingeblazen, die niet iedereen in het dorp beviel (of beter gezegd: bijna niemand). Ook de dorpsnaam kende drie varianten: Bovec. Plezzo. Flitsch. Als kind had ze het naar believen dan weer zus, dan weer zo genoemd, maar het liefst Flitsch. Flitsch klonk grappig, als glitsch, alsof het er gleed en glibberde. Zij en haar broertjes hadden versjes gezongen, zich van de helling laten glitschen naar de groen glanzende, ijskoude Soča en glitsch naar elkaar gegooid, hun familiewoord voor modder en al het andere wat vies was, slakken bijvoorbeeld, slakken waren ook glitsch.
De rivier had zelfs vier namen. Soča. Isonzo. Lusinç. Sontig. Hoewel geen mens meer Sontig zei, zelfs de verstoktste aanhangers van de Oostenrijk-Hongaarse monarchie niet; Sontig was stilletjes verloren gegaan. Maar je kon nog kiezen tussen het Sloveense Soča, het Friulische Lusinç en het Italiaanse Isonzo. Maar sinds de Italianen de baas waren in het dal…
Ze remde af toen ze de Dorfstrasse inreed. Dat sommige vrachtstukken die ze op de wagen meevoerde gevaarlijk waren, wist ze natuurlijk. Maar iemand moest toch het schroot naar de stortplaats brengen, al die munitiehulzen, patronen, bajonetten, veel daarvan voor de M1895, de veldscheppen, gebroken steelhandgranaten met keramische delen, stukken Oostenrijks-Hongaarse repeteergeweren, soms ook complete Italiaanse Carcano-geweren, en stalen helmen natuurlijk; aan veel daarvan kleefde bloed. Ze was inmiddels helemaal vergeten wat er in die houten kisten lag. Toen ze door de Passstrasse naar beneden was gereden had ze even aan haar moeder gedacht, aan wat hen ondanks alles met elkaar verbond en waarvan ze dacht dat het de eigenlijke reden was waarom haar moeder destijds was teruggekeerd: de liefde voor deze vlek in het berglandschap, de ontzaglijke uitgestrektheid van de vlakte, omlijst door bergen die als hoekige brokken rond het hoogplateau lagen, daarin de smaragdgroene Soča; een verheven landschap, door de tienduizendvoudige soldatendood volkomen onaangedaan.
Ze ving een blik op van haar ouderlijk huis voor ze afboog. Het zag er goed uit, zo compact. En minder verwoest dan ze had verwacht toen ze Franc’ telegram in haar handen hield: bovec vrij maar verwoest kom.
Bijna iedereen was teruggekeerd.

 

© Verlag C.H.Beck München 2020
© 2022 Nederlandse vertaling Michel Bolwerk en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum