Leesfragment: De moeders van Mahipar

11 april 2022
|

Een van de Boekenweektips van Annetje Rubens van Athenaeum Boekhandel Haarlem: Forugh Karimi’s romandebuut De moeders van Mahipar. Lees bij ons een fragment!

Ramín Sam Manzel (34) is radioloog. Als hij op vrijdag 6 januari 2017 terugkomt van zijn avond dienst treft hij zijn vrouw Sarah aan in een plas bloed bij hun appartement. Ze is neergestoken en de verdachte is voortvluchtig... Ramín is als klein jongetje met zijn moeder Lolo als vluchteling naar Nederland gekomen en Lolo houdt tot in het graf zijn afkomst angstvallig voor hem verborgen. Mondjesmaat komt Ramín te weten wie hij is en vanwaar hij komt – maar pas als zijn grote liefde Saráh Lolo’s dagboeken voor hem vertaalt, valt alles op z’n plek. Stukje bij beetje wordt ook duidelijk wie de dader is en dan komt alles in een heftige, maar ook ontroerende stroomversnelling.

De hoofdpersonages Ramín, Lolo en Saráh vertellen de lezer een meerdere generaties omspannende, zeer bewogen familiegeschiedenis, maar bovenal is De moeders van Mahipar een ode aan de sterke vrouw.

 

Yak

Zaterdag 7 januari 2017

Roerloos als een standbeeld zat hij nu al meer dan een uur op dezelfde plek. Zijn hele leven had hij geen vlieg kwaad gedaan, maar als het om Saráh ging was hij tot alles in staat. Woedend geweld bruiste in hem op. Hij móest zichzelf tot bedaren brengen… Het plein was leeg, verlaten en koud. Met moeite suste hij het vuur vanbinnen. Het glazen plafond hield de donkere hemel tegen.

Als een dolleman had hij heen en weer gelopen voor de gesloten deur van de shockroom, die een aantal keren open en dicht- was gegaan om de zich haastende artsen en verpleegkundigen door te laten. Het verzoek om naar de wachtkamer te gaan, had hij genegeerd, maar ze hadden hem uiteindelijk weggestuurd. Toen was hij maar naar het hem zo bekende binnenplein gegaan, en aan een tafel voor het gesloten restaurant gaan zitten.

Een van de verplegers van daarnet kwam naast hem zitten. ‘Hai, ik ben Virgil,’ zei hij. Hij rook naar ontsmettingsmiddelen. ‘Het kan nog wel even duren. Ze wordt na de operatie hoogstwaarschijnlijk naar de intensive care overgebracht.’
Die stem, dat Surinaamse accent, het had iets intiems. Iets vertrouwds. Het was alsof er een oude herinnering in hem werd opgerakeld, die net niet de grens van zijn bewustzijn passeerde.
De verpleger sprak langzaam en zachtjes. ‘Ik heb met je te doen, man. Ik weet niet wat ik moet zeggen… Het is verschrikkelijk voor je. Maar de wonderen zijn de wereld nog niet uit… Laat de hoop niet varen! Als jij hier op het plein de hoop opgeeft, geeft zij het daar op de operatietafel ook op. Snap je? Ga anders even naar buiten, frisse lucht halen. Ga bidden, als dat iets voor je is. Als er nieuws is word je gebeld…’ De donkerbruine huid van zijn grote voorhoofd glinsterde.
Wie was deze man? Hij begreep het niet, het maakte hem ongerust. Was hij in de war?
‘Goed man, ik moet gaan. Als je iets nodig hebt, kom even naar de Spoedeisende Hulp. Misschien kan ik je helpen.’

Virgil. Heette die man echt zo?
Hij legde zijn onderarmen op de tafel. Hij huiverde. Was het voorportaal van de hel in Dantes wereld ook zo koud geweest? Saráh weet zoiets altijd precies. Hij kon haar dat nu niet meer vragen— nee, nú even niet! Nooit ‘niet meer’ zeggen. ‘Ik word gek…!’ fluisterde hij, en hij balde zijn vuisten zo stevig dat zijn hele bovenlichaam ervan begon te beven. Het koude zweet brak hem uit.
Bidden. Was er een almachtige instantie die in staat was zijn allerliefste in leven te houden…? Mensen klampen zich meer aan God vast juist op het moment dat ze door Hem gegeseld en vertrapt worden. Was dat Bertrand Russell? Waarschijnlijk. Ook dat zou Saráh weten, maar de filosoof had gelijk. Hij overwoog het stiltecentrum op te zoeken. Hij zou zich één voor één tot alle hoeken van die ruimte richten en zich wenden tot iedere god die daar vertegenwoordigd werd. Hij zou tegenover God gaan staan, de God die hem zo graag wilde treffen en juist diegenen van hem afpakken die hij liefhad. Keer op keer. Maar hij hoefde niet te klagen over wat God hem had aangedaan. Hij was bereid tegenover de Almachtige te verklaren dat hij maar een miezerige, machteloze nietsnut was, die in alle nederigheid om vergeving vroeg en smeekte of hij zijn vrouw terug mocht verdienen…
Ach, wat had God aan zijn smeekbeden? Hij was gedoemd hier te blijven wachten en de tirannie van deze beslissende uren te overleven. Er restte hem geen keuze.

Hij keek voor het eerst om zich heen. Niets was hier nieuw voor hem. Maar het overdekte plein, waar hij jarenlang heen en weer had gelopen, leek nu eerder het centrum van een spookstad, beroofd van elk teken van leven. De wereld was veranderd in één grote wachtkamer.

~

Had Virgil hem gevraagd hoe hij heette? Dat kon hij zich niet herinneren. Net zomin als het antwoord dat hij hem kon hebben gegeven.

 

Doe

1986-1987

1
Amsterdam-Noord, mei 1986

‘Hé, knappe jongen, hoe heet je?’ Aan het woord was een vrouw van middelbare leeftijd met rood haar, de schooldirectrice.Lolo had doorgaans moeite om Nederlands te verstaan, maar deze vraag begreep ze wel. Ze kuste de zachte krullen van de ‘knappe jongen’ die bij haar op schoot zat. De jongen boog zijn hoofd achterover, het volgende kusje belandde op zijn neuswortel. Zou hij nu gaan praten? Hij had al maanden niet meer gesproken, ook niet met haar. Ze had hem gesmeekt om tegen haar te praten. Tevergeefs. En nu was ze juist bang dat hij wél opeens zou spreken.
‘Hoe heet je?’ vroeg de directrice nog eens. ‘Help me een beetje. Hier staat dat je Sam heet, maar er staat ook iets anders. Weet jij wat je tweede naam is?’
Lolo klemde haar armen strakker om Ramín heen en trok hem naar zich toe. Als Tine nu haar mond maar hield. Ze droogde het zweet van haar hand af aan Ramíns trui.
‘Dat zit volgens mij een beetje ingewikkeld, maar die r. achter Sam staat voor Ramín,’ zei Tine in het Engels.
Lolo’s hart begon sneller te kloppen.
‘De moeder noemt hem dus Ramín. Klopt dat?’ Ook de directrice was overgegaan op Engels.
‘Ja, dat klopt,’ zei Tine zonder naar Lolo te kijken. ‘Op alle papieren van de Vreemdelingendienst en officiële brieven staat hij als Sam R. Manzèl vermeld, Manzèl is ook de achternaam van Lolo.’
‘Op school gebruiken we graag de roepnaam,’ zei de directrice.
Lolo hield haar adem in.
‘Ik mag hem inmiddels ook Ramín noemen van Lolo.’ Tine gaf Lolo lachend een knipoog.
Hoe dúrfde ze? Ze had haar nog zo beloofd de naam Ramín niet te noemen.
‘Maar Lolo vindt het heel belangrijk dat iedereen in de buitenwereld hem Sam noemt,’ zei Tine. ‘Volgens mij is ze niet blij dat ik heb verklapt dat hij ook Ramín heet.’
Goddank had ze niet meer gedeeld met Tine.
‘O, hmmm… hoelang ken je ze?’ De directrice bleef Tine aankijken.
‘Ik ken ze nu iets meer dan vijf maanden, ze zijn ongeveer driekwart jaar in Nederland, eerst verbleven ze in een opvanghuis van het Leger des Heils, maar dat ging niet goed, ze werd er lastiggevallen, zo mooi als ze is, trekt ze ongewenst veel aandacht naar zich toe, vervolgens werden ze overgeplaatst naar een vrouwenopvang, waar een vriendin van mij werkt, toen werd ik ingeschakeld, bijzonder dat ze in de vrouwenopvang belandden, normaal komen daar geen vluchtelingen, ik heb met VluchtelingenWerk naar woonruimte gezocht, mijn netwerk ingeschakeld, bemiddeld, uiteindelijk konden we deze woning voor haar regelen, echt een wonder…’
Lolo was even afgeleid, Ramín liet zich van haar schoot glijden en ging naast haar staan.
‘…wilde dus per se in Amsterdam een huis voor ze vinden…’
De directrice leek aandachtig naar haar te luisteren.
‘…dan kon ik ze blijven begeleiden, en nou ja… wie zoekt die vindt, zeggen ze, ze wonen nu twee maanden hier in de Dijkmanshuizenstraat, ze kregen wat geld voor de inrichting, ik heb haar geholpen met schilderen, naar de bouwmarkt gaan en noem maar op, ze heeft er ook echt een thuis van gemaakt, moet ik zeggen, ze heeft echt smaak…’
Lolo draaide op haar stoel. Het was net alsof ze er niet bij was. Waarom ging het niet over de inschrijving?
Maar Tine ratelde op haar gemak door over alle hulp die ze geboden had.
‘Ik begrijp de wens van de moeder voor inschrijving op deze school,’ onderbrak de directrice Tine na een poosje. ‘But first, the issue of the language must become clear.

 

© 2022 Forugh Karimi

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum