Leesfragment: De nachten van de pest

06 september 2022 , door Orhan Pamuk
|

Nu in onze boekhandels: de nieuwe roman van Nobelprijswinnaar Orham Pamuk, De nachten van de pest (Veba Geceleri. Roman), vertaald door Hanneke van der Heijden, met bijdragen van Margreet Dorleijn. Lees bij ons een fragment!

De nachten van de pest vindt plaats op het eiland Minger, in de 29ste provincie van het Ottomaanse Rijk, tijdens de derde pestepidemie in 1901. De moslims en christenen op het eiland beschuldigen elkaar van de uitbraak van de ziekte. Wanneer sultan Abdülhamit samen met Engeland en Frankrijk besluit het eiland te isoleren om verdere verspreiding te voorkomen, staan de eilandbewoners er alleen voor. Wel stuurt de sultan zijn geliefde gezondheidsinspecteur Bonkowski Pasha om meer te weten te komen over de epidemie. Wanneer korte tijd later Pasha’s dode lichaam wordt gevonden, is het onduidelijk of het een willekeurige moord betreft, of dat deze daad onderdeel is van een groter plan. De sultan vraagt zijn nichtje en haar echtgenoot, de jonge, veelbelovende dokter Nuri, om naar het eiland te gaan om dit uit te zoeken.

In De nachten van de pest beschrijft Orhan Pamuk niet alleen hoe de epidemie en quarantaine de levens van de eilandbewoners verstoren, maar hij schrijft ook op onnavolgbare wijze over nationalisme en romantiek en over de eeuwige tegenstellingen tussen het Oosten en het Westen.

N.B. Lees op onze site ook een fragment uit Dat vreemde in mijn hoofd, Margreet Dorleijns vertalerstoelichting bij Orhan Pamuks Museum van de Onschuld, en een bespreking van Naïeve en sentimentele romanschrijver.

 

 

Kaart van Arkz met burcht, grootprovincie Minger (1901). Uit: Orhan Pamuk, De nachten van de pest

 

Inleiding

Voor u ligt een historische roman, die tegelijkertijd een in romanvorm geschreven geschiedenis is. Ik beschrijf in dit boek de onstuimigste en meest schokkende zes maanden in het leven van het eiland Minger, de parel van de Middellandse Zee, met daaraan toegevoegd de grotere geschiedenis van dit mij zo dierbare land.
Tijdens mijn onderzoek naar wat er zich tijdens de pestepidemie van 1901 op het eiland afspeelde, merkte ik dat de methodes van de geschiedschrijving niet zouden volstaan om de subjectieve beslissingen van de hoofdpersonen in deze korte en dramatische tijdspanne te begrijpen, en dat de romankunst mogelijkheden biedt om die beter te doorgronden. Ik heb daarom geprobeerd beide te combineren.
Toch moeten de lezers niet denken dat dit soort verheven literaire overwegingen voor mij het uitgangspunt waren. Alles begon met de brieven die ik in dit boek in hun volle rijkdom geprobeerd heb weer te geven. Pakize sultane, de derde dochter van Murat v, de drieëndertigste Osmaanse sultan, schreef tussen 1901 en 1913 honderddertien brieven aan haar oudere zus Hatice. Ik kreeg het verzoek deze te annoteren en voor publicatie gereed te maken. Het boek dat u nu leest begon als ‘woord vooraf ’ bij haar brieven.
Mijn woord vooraf werd langer en langer, breidde zich uit met allerlei onderzoek en groeide langzamerhand uit tot het boek dat u nu in handen hebt. Allereerst moet ik bekennen dat ik betoverd ben door de stijl en intelligentie van deze sympathieke en uiterst gevoelige prinses. De sultansdochter kan heel smakelijk vertellen, heeft oog voor detail en een talent voor beschrijvingen zoals je dat bij historici en romanciers maar zelden ziet. Als academica heb ik in Engelse en Franse archieven jarenlang rapporten gelezen van consuls in Osmaanse havensteden, ik heb er een proefschrift over geschreven en er wetenschappelijke studies over gepubliceerd. Geen enkele consul is erin geslaagd om dit soort gebeurtenissen, periodes van cholera of pest, zo fraai en met zo’n diepgang te beschrijven, in geen van hun rapporten voel je ook maar iets van de sfeer van de Osmaanse havensteden, zie je de kleuren van de winkels en markten, hoor je het gekrijs van de meeuwen of het ratelen van de wielen van de paardenkoetsen. Het is goed mogelijk dat mijn idee dit woord vooraf om te vormen tot een roman is ingegeven door de levendige vertelstijl van Pakize sultane, die mensen, dingen en gebeurtenissen met een grote sensitiviteit tegemoet treedt.
Tijdens het lezen van de brieven stelde ik mezelf de vraag: is de reden dat Pakize sultane, vergeleken met historici en consuls, dezelfde gebeurtenissen veel kleurrijker en met meer ‘bijzonderheden’ beschrijft, soms gelegen in het feit dat zij een vrouw is? Laten we niet vergeten dat de brievenschrijfster tijdens de pestperiode haar kamer in het gastenverblijf van het gouvernementsgebouw nauwelijks heeft verlaten en dat ze de gebeurtenissen die zich in de stad afspeelden van haar echtgenoot, een arts, heeft gehoord! Pakize sultane geeft in haar brieven niet slechts een beschrijving van de wereld van de mannelijke politici, bureaucraten en doktoren, ze slaagt er ook in zich met hen te identificeren. Ik heb op mijn manier gepoogd om die wereld in deze roman-geschiedenis tot leven te brengen. Natuurlijk is het heel moeilijk om net zo ontvankelijk, briljant en hongerig naar het leven te zijn als Pakize sultane is.
Een andere reden dat ik zo opgetogen ben over deze prachtige brieven – in gedrukte vorm zullen ze zeker zeshonderd pagina’s beslaan – is natuurlijk het feit dat ik zelf ook van Minger kom. Als kind kwam ik Pakize sultane al in mijn schoolboeken tegen, in krantenrubrieken en vooral ook in de nationale kindertijdschriften (Lessen van het eiland, Kennis van de geschiedenis), die sprookjes over historische helden en beeldverhalen publiceerden. Ik voelde me al op een speciale manier met haar verwant. Zoals het eiland Minger voor velen een sprookjesachtig oord is, iets uit een legende, zo is Pakize sultane voor mij de hoofdpersoon van een sprookje. Dankzij haar brieven, die ik zo plotseling in handen kreeg, kwam ik in aanraking met de dagelijkse besognes van deze sprookjesheldin, met haar ware gevoelens, en vooral ook met haar sterke persoonlijkheid en oprechtheid, dat betoverde me. Geduldige lezers zullen aan het eind van het boek zien dat ik persoonlijk met haar heb kennisgemaakt.
Door mijn archiefwerk op Minger, in Istanbul, in Engeland en Frankrijk, en door documenten en memoires die ik over deze periode heb ingezien, ben ik ervan overtuigd geraakt dat de wereld in de brieven waarachtig is. Toch kon ik me er tijdens het schrijven van deze historische roman soms niet van weerhouden me met Pakize sultane te vereenzelvigen, het voelde dan alsof ik mijn eigen verhaal op papier zette.
De romankunst stoelt op het vermogen om de verhalen die we zelf hebben meegemaakt te beschrijven als ware het die van anderen, en de verhalen van anderen als hadden wij die meegemaakt. Als ik me een sultansdochter voel, een prinses, kan ik daarom meteen geloven dat ik handel als een romancier. Wat me veel zwaarder viel, was me te identificeren met de pasja’s en doktoren, met de machtige mannen die de leiding hadden over de strijd tegen de pest en beslisten over quarantainemaatregelen.
Wanneer een roman in vorm en geest niet zozeer op een persoonlijk verhaal moet lijken maar op een geschiedenis, dat wil zeggen het verhaal van iedereen, dan is het beter om dat verhaal vanuit allerlei verschillende gezichtspunten te vertellen. Ik ben het ook eens met de grote romanschrijver Henry James, de meest vrouwelijke van alle mannelijke auteurs, die stelt dat het de overtuigingskracht van een roman juist ten goede komt als de details, als eigenlijk alles samenvalt met het gezichtspunt van één persoon.
Toch heb ik me regelmatig niet aan die regel van ‘het gezichtspunt van één persoon’ gehouden, ik heb die zelfs ronduit geschonden: dit boek is tenslotte tegelijkertijd een geschiedenis. Zo heb ik op de meest emotionele momenten de lezer van allerlei informatie en cijfers voorzien, en de historische achtergrond van bepaalde instellingen uiteengezet. Ik ben midden in een genuanceerde beschrijving van de gevoelens van een bepaald personage rustig overgestapt op de gedachten van een heel ander personage, dat de eerste figuur geheel onbekend is. En hoewel ik er vast van overtuigd ben dat de van de troon gestoten sultan Abdülaziz is vermoord, heb ik ook vermeld dat sommigen menen dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Ik heb met andere woorden geprobeerd om de kleurige wereld uit de brieven van Pakize sultane ook te zien door de ogen van andere getuigen uit die wereld, zodat mijn boek nog wat meer een geschiedenis zou zijn.
Sinds jaar en dag worden mij allerlei vragen gesteld, hoe ik aan deze brieven ben gekomen bijvoorbeeld, hoe serieus ik het genre detectiveroman neem, en waarom ik de brieven niet eerder heb gepubliceerd, maar hier zal ik alleen de tweede beantwoorden. In feite werd ik in mijn idee om een roman te schrijven gesteund door bevriende academici die ik vertelde over de moorden waarnaar in de brieven wordt verwezen en over sultan Abdülhamits romanvoorkeur. Ook het feit dat een gerespecteerde uitgeverij als Cambridge University Press zich geïnteresseerd toont in de idee van een detectiveroman en belangstelling heeft voor de geschiedenis van het kleine Minger vormde voor mij een stimulans. De geheimen en de diepere betekenis van deze wonderbaarlijke wereld, die ik al die jaren met volle overgave heb geprobeerd vast te leggen, zijn vanzelfsprekend een heel ander en veel diepgravender onderwerp dan de vraag wie de moordenaar is. De identiteit van de moordenaar kan hoogstens een aanwijzing zijn. Voor wie een passie heeft voor detectives zal dit hele boek, te beginnen met de woorden van Tolstoj, de grootste schrijver van historische romans, en deze inleiding, uiteindelijk veranderen in een oceaan van aanwijzingen.
Sommigen hebben de kritiek geuit dat ik te zeer in discussie ben gegaan met populaire en wetenschappelijke historici (ook al noem ik hen niet bij naam). Misschien hebben ze gelijk. Als dat zo is, dan komt dat omdat ik populaire, geliefde geschiedenisboeken serieus neem.
In boeken over de Oriënt en de Levant of over de geschiedenis van het Oosten en de oostelijke Middellandse Zee gaat het in het voorwoord altijd over transliteratieproblemen, en wordt er uitgelegd hoe eerdere plaatselijke alfabetten zich tot het Latijnse alfabet verhouden. Ik ben blij dat ik zelf niet zo’n saai boek geschreven heb. Het alfabet en de taal van Minger zijn trouwens met niets te vergelijken! Plaatselijke namen heb ik soms in de originele spelling weergegeven, andere keren heb ik ze gespeld zoals ze uitgesproken worden. Dat er in Georgië een stad ligt waarvan de naam bijna hetzelfde wordt geschreven is simpelweg toeval. Maar dat allerlei andere dingen in mijn boek op de lezer zo vertrouwd overkomen als herinneringen die in vergetelheid dreigen te raken, is allesbehalve toeval: dat is precies de bedoeling.

Mîna Mingerli, Istanbul, 2017

 

1

Passagiers op een stoomschip dat in 1901, zwarte roetwolken uitstotend, vanuit Istanbul de zee op voer, konden nadat ze vier dagen in zuidelijke richting hadden gevaren, Rhodos gepasseerd waren en over de verraderlijke en stormachtige wateren nog een halve dag richting Alexandrië hadden gereisd, de elegante torens zien van de burcht Arkaz op het eiland Minger. Aangezien het eiland op de route van de Istanbul-Alexandriëlijn ligt, hebben tal van reizigers de mysterieuze contouren van de burcht verrukt en met bewondering kunnen aanschouwen. Kapiteins van fijnbesnaarde aard wilden de opvarenden nog wel eens aan dek roepen wanneer het schitterende panorama, door Homeros in de Ilias beschreven als ‘een groen juweel uit roze steen gehouwen’, aan de horizon verscheen, zodat de reizigers ten volle van het uitzicht op Minger konden genieten. Vele kunstschilders op weg naar de Oriënt hebben dit romantische tafereel met toevoeging van onheilspellende onweerswolken vol begeestering vereeuwigd.
Slechts een paar van die schepen deden Minger ook daadwerkelijk aan, want toentertijd waren er maar drie lijnschepen, die ieder eens per week de haven binnenvoeren: de Saghalien van de maatschappij Messageries Maritimes, met zijn typerende hoog klinkende scheepshoorn, die iedereen op het eiland kon herkennen, de Equateur, die van dezelfde maatschappij was maar een dieper geluid voortbracht, en dan nog de ranke Zeus van de Kretenzische maatschappij Pantaleon, die maar zelden en dan met korte stootjes zijn hoorn liet horen. Dus toen op 22 april 1901, de dag dat ons verhaal begint, twee uur voor middernacht een schip van buiten de dienstregeling de haven van Minger naderde, wees dat op iets ongewoons.
Het jacht met zijn ranke witte schoorsteen en zijn spitse boeg, dat het eiland onopvallend als een spionageschip vanuit het noorden naderde, bleek de Aziziye te zijn, varend onder Osmaanse vlag. Het schip vervoerde een select comité dat op bevel van sultan Abdülhamit ii op een uitzonderlijke missie was naar China. Aan de zeventien leden van dit gezelschap, geestelijken, militairen, tolken en hoge ambtenaren, getooid met fez, tulband dan wel hoed, had Abdülhamit op het laatste moment nog zijn door hem uitgehuwelijkte nichtje Pakize sultane toegevoegd, en haar kersverse echtgenoot, meneer Nuri, ook wel dokter Schoonzoon genoemd. Het gelukkige en opgetogen maar ook enigszins confuse bruidspaar had geen idee waarom ze meegestuurd werden met dit comité op weg naar China, ze hadden het er al vaak over gehad.
Pakize sultane, die net als haar oudere zusters niet erg dol was op haar oom de sultan, was er weliswaar van overtuigd dat Abdülhamit haar en haar man met louter kwalijke bedoelingen aan het comité had toegevoegd, maar de precieze reden had ze nog niet kunnen achterhalen. In de wandelgangen van het paleis deed in die dagen het gerucht de ronde dat die kwalijke bedoelingen eruit bestonden het pasgetrouwde paar uit Istanbul weg te krijgen en te laten creperen in door gele koorts geplaagde Aziatische contreien of in een door cholera geteisterde Arabische woestijn, maar er waren er ook die daartegen inbrachten dat je altijd pas begreep waar Abdülhamit op uit was als hij eenmaal klaar was met zijn machinaties. Dokter Schoonzoon had een positievere kijk op de zaak. Hij was een zeer succesvolle en hardwerkende quarantainearts van achtendertig jaar. Hij had het Osmaanse Rijk vertegenwoordigd op internationale congressen over gezondheidszorg. Met zijn successen had hij de aandacht van Abdülhamit getrokken, hij had met hem kennisgemaakt, en geconstateerd wat veel quarantaineartsen al wisten, namelijk dat de sultan niet alleen verzot was op detectiveromans, maar ook op innovaties in de Europese geneeskunst. De sultan volgde de ontwikkelingen inzake bacteriën, laboratoria en vaccins op de voet en wilde de laatste medische ontdekkingen in Istanbul en het Osmaanse Rijk introduceren. Ook had dokter Nuri bemerkt dat de sultan op de hoogte was van nieuwe besmettelijke ziekten die uit Azie en dan met name China oprukten, en dat hij daar bezorgd over was.
Omdat het windstil was op de Middellandse Zee vorderde de reis van het statelijk jacht Aziziye sneller dan voorzien. Hoewel het niet op de vooraf bekendgemaakte routebeschrijving stond, had het schip de haven van Izmir aangedaan. Terwijl de Aziziye de in nevelen gehulde Izmirse kade naderde, waren de leden van het comite om de haverklap het smalle trapje naar de stuurhut op geklauterd om daar om uitleg te vragen, maar ze kregen slechts te horen dat er een mysterieuze passagier aan boord zou komen. De Russische kapitein zei dat zelfs hij niet wist wie er zou aanmonsteren.
De mysterieuze passagier die de Aziziye betrad was de inspecteur- generaal van volksgezondheid, de befaamde scheikundige en apotheker Bonkowski pasja. De vermoeide maar levendige zestigjarige was de hofscheikundige van de sultan en de oprichter van het moderne Osmaanse apothekerswezen. Daarnaast was hij een semisuccesvolle zakenman en de voormalig eigenaar van diverse firmafs die rozenwater en geurtjes produceerden, mineraalwater bottelden en geneesmiddelen maakten. De laatste tien jaar was hij uitsluitend werkzaam geweest als inspecteur-generaal van volksgezondheid in dienst van het Osmaanse Rijk, in het kader waarvan hij rapporten over cholera. en pestepidemieën schreef voor de sultan, en daarnaast van epidemie naar epidemie, van haven naar haven, van stad naar stad reisde om in naam van de sultan ter plekke toezicht te houden op de maatregelen met betrekking tot quarantaine en volksgezondheid. Scheikundige en apotheker Bonkowski pasja had het Osmaanse Rijk op menig congres over quarantainemaatregelen vertegenwoordigd.
Vier jaar eerder had hij voor de sultan een ‘traktaat’ opgesteld over de maatregelen die de Osmaanse regering moest nemen tegen de pest, die vanuit het Oosten aan een opmars bezig was. Hij was speciaal aangesteld om in Izmir de pest een halt toe te roepen, er waren uitbraken geweest in de Griekse wijken van de stad. Na een reeks cholera-epidemieën had nu een nieuwe pestbacterie uit het Oosten het Osmaanse Rijk bereikt, een bacterie waarvan het ziekmakende vermogen, door medici met de term ‘virulentie’ aangeduid, soms hoog, dan weer lager was.
Bonkowski pasja had het klaargespeeld om daar, in de grootste Osmaanse havenstad in het oostelijk Middellandse Zeegebied, de pestepidemie in zes weken tijd tot staan te brengen. Dat was hem gelukt omdat de bevolking bereid was zich in huis op te sluiten en zich te onderwerpen aan kordons, gretig de maatregelen opvolgde en samen met de politie ratten ving. Mannen met grote pompen, voornamelijk brandweerlieden, hadden de hele stad in een wolk van sterk ruikende desinfectiemiddelen gezet. Niet alleen de Izmirse Ahenk en Amaltheia of de Istanbulse Tercüman-i Hakikat of Íkdam berichtten over de succesvolle aanpak van de Osmaanse quarantaine-instelling, ook Engelse en Franse kranten, die nauwgezet volgden hoe de pest van haven naar haven naar het Westen oprukte, wijdden er artikelen aan: Bonkowski pasja, de in Istanbul geboren scheikundige met Poolse wortels, was in Europa een bekende en gerespecteerde verschijning. Na slechts zeventien sterfgevallen was de pest in Izmir met succes de kop ingedrukt, de haven, de kades, de douane, de winkels en markten waren weer opengesteld, en op de scholen werd weer lesgegeven.
De leden van het selecte gezelschap aan boord van de Aziziye, die vanuit hun hutten en vanaf het dek zagen hoe de pasja en zijn assistent aan dek stapten, waren op de hoogte van diens succesvolle quarantainebeleid. Abdülhamit had de voormalige hofscheikundige vijf jaar eerder de titel van pasja verleend. Stanislaw Bonkowski droeg een oliejas van een in het donker niet nader vast te stellen kleur, een colbertje dat zijn rijzige gestalte en licht gekromde rug benadrukte, en had in zijn hand de donkergrijze tas waarmee zijn studenten hem al dertig jaar konden uittekenen. Dokter Ilias, zijn assistent, droeg op zijn rug het mobiele laboratorium dat de pasja in staat stelde om overal waar hij kwam de aanwezigheid van cholera. of pestbacterien vast te stellen en vervuild water van drinkbaar te onderscheiden, wat hem een excuus verschafte om in het hele rijk het water te proeven. De beide mannen trokken zich meteen in hun hutten terug, zonder de nieuwsgierige opvarenden zelfs maar te begroeten.

[…]

 

Copyright © 2021 Orhan Pamuk
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 Hanneke van der Heijden, met bijdragen van Margreet Dorleijn

pro-mbooks1 : athenaeum