Leesfragment: De val van de Taira

06 maart 2022
|

8 maart verschijnt De val van de Taira, vertaald uit het Japans en toegelicht door Jos Vos. Wij publiceren voor.

Japans vermaardste samoerai-epos is een veertiende-eeuws verhaal over de strijd tussen twee machtige clans, de Taira en de Minamoto. Dit meesterwerk neemt de lezer mee op een duizelingwekkende rit door de twaalfde eeuw aan de hand van vele onvergetelijke figuren, zoals Taira Kiyomori, de monsterlijke krijgsheer die sterft van razernij en die zo gloeit van de hitte dat druppels water op hem vlamvatten.

De val van de Taira schildert het portret van een verfijnde adellijke maatschappij die op zijn kop staat en is doordrongen van het boeddhistische besef dat alle aardse banden van voorbijgaande aard zijn. Het heeft in de loop der eeuwen enorme invloed uitgeoefend op de Japanse kunsten – zowel de traditionele als de populaire – en op het zelfbeeld van de Japanners.

N.B. Lees meer van Jos Vos, winnaar van de Filter Vertaalprijs 2019, zoals een toelichting bij het werk van Junichiro Tanizaki, bij Het hoofdkussenboek en Murasaki Shikibu’s Het verhaal van Genji.

 

Boek een

1 De Jetavana-tempel

De klokken van het Jetavana-klooster
zingen van de vergankelijkheid aller dingen.
De kleur van de bloesems
van dubbelstammige salbomen
toont aan dat welvarenden ten val komen.
Hovaardigen gedijen niet lang;
ze zijn als een droom op een lentenacht.
Machtigen gaan uiteindelijk ten onder;
ze zijn als stof dat opwaait in de wind.

Kijken we naar verre landen, dan zien we dat Zhao Gao uit de Qin-dynastie, Wang Mang ten tijde van de Han, Zhu Yi uit de Liang-dynastie en Lushan uit de Tang-dynastie het bewind van hun oude meester, en van de vorsten uit het verleden, verwierpen. De heren in kwestie gingen zich te buiten aan geneugten en sloegen alle waarschuwingen in de wind; ze hadden geen besef van de chaos die het land bedreigde en geen oor voor de ellende van het volk; bijgevolg hielden ze het niet lang uit en gingen een voor een ten onder. Dichter bij huis, hier te lande, hebben we Masakado gehad, Sumitomo, Yoshichika en Nobuyori: allemaal trots en onbesuisd op hun eigen manier, maar het nog veel recentere optreden van heer Taira Kiyomori – de lekenmonnik uit Rokuhara, en de voormalige premier – gaat het verstand pas echt te boven; woorden schieten ervoor tekort.
Vraag je naar Kiyomori’s afkomst, wel, hij was de oudste zoon van Taira Tadamori, de minister van Justitie, en de kleinzoon van Masamori, die gouverneur was van Sanuki en tevens een nakomeling in de negende graad van een prins van den bloede, te weten Kazurahara, de vijfde zoon van keizer Kanmu. Kazurahara’s zoon, prins Takami, stierf zonder hofrang of officiële positie, en zijn kleinzoon, Takamochi, was de eerste aan wie de naam ‘Taira’ werd toegekend. Takamochi werd aangesteld als vicegouverneur van de provincie Kazusa, verliet de keizerlijke familie en werd een gewone onderdaan. Zijn zoon Yoshimochi, de garnizoenscommandant van de noordelijke gewesten, nam na verloop van tijd de voornaam Kunika aan. Van Kunika tot Masamori fungeerden maar liefst zes generaties Taira als gouverneur, en niet eentje kwam voor op de lijst der hovelingen.

2 Nachtelijke aanval in het paleis

Toen Tadamori gouverneur van Bizen was, liet hij voor de voormalige keizer Toba het Tokujōji-klooster bouwen — ter vervulling van een keizerlijke gelofte. Tadamori maakte er een tempelhal van met drieëndertig traveeën, waarin hij duizend-en-een boeddha’s onderbracht. Het klooster werd ingewijd op de dertiende dag van de derde maand van het eerste jaar van Tenshō.[1131] Bij wijze van beloning verordonneerde Zijne Majesteit dat Tadamori gouverneur mocht worden van eender welke vrijgekomen provincie. Zo werd de provincie Tajima de zijne. Uit pure dankbaarheid vergunde de voormalige keizer Tadamori ook toegang tot de hogere hofkringen. Zo viel Tadamori op zesendertigjarige leeftijd ten langen leste die eer ten deel.
De overige edelen die zich in die verheven regionen bewogen waren jaloers en spraken af Tadamori te vermoorden, en wel op de nacht van het ‘Banket der Blozende Gezichten’, dat zou plaatsvinden op de drieëntwintigste van de twaalfde maand, ten tijde van het Keizerlijke Oogstfeest. Die intrige kwam Tadamori echter ter ore. Schriftgeleerde ben ik nooit geweest, dacht hij, ik stam uit een strijdersgeslacht, en een zo onvoorziene schande zou voor mijn familie even ondraaglijk zijn als voor mijzelf. Er staat nu eenmaal geschreven dat je jezelf goed moet onderhouden om je heer en meester te kunnen dienen. Waarop Tadamori de nodige voorzorgsmaatregelen trof. Hij ging naar het paleis met een grote dolk, die hij losjes wegstopte onder zijn hofgewaad, keerde zich toe naar een plek waar weinig licht brandde, haalde bedaard de dolk tevoorschijn en hield hem tegen zijn haar, zodat het ding glinsterde als ijs. Alle ogen waren op hem gevestigd.
Daarnaast verscheen een van zijn manschappen, een zekere Iesada, die onderofficier was bij de paleiswacht van Links. Iesada was de kleinzoon van Sadamitsu, de assistent-directeur van de paleisafdeling Timmerwerk die eveneens tot de Taira-clan behoorde, en hij was de zoon van Iëfusa, een officier van de stadswacht. Gezeten in de binnentuin wachtte hij oplettend af, gekleed in een wapenrusting met groene linten en daaroverheen een lichtgroen jachtgewaad. Onder zijn arm droeg hij een zwaard waaraan een tas vol boogpezen was bevestigd. De opperkamerheer en diens manschappen bekeken hem argwanend en stuurden een kamerheer van de zesde rang op hem af.
‘He, jij daar, bij de afvoerpijp, vlak bij het belkoord, in dat ordinaire jachtkostuum — wie ben je wel?’ riep de kamerheer. ‘Jij hoort hier niet. Wegwezen!’
Iësada verroerde niet. ‘Zijne Excellentie, de gouverneur van Bizen, die mijn voorouders en ik al generaties lang dienen, heeft vernomen dat er vannacht een aanslag op hem zal worden gepleegd, en ik wil wel eens zien wat er gebeurt. Mij krijgt u hier niet weg,’ zei hij.
Daarop werden de samenzweerders blijkbaar bang, want die nacht vond er geen aanval plaats.
Tadamori werd wél genood voor Zijne Majesteit te dansen, en speciaal voor hem werd er een nieuw lied gezongen, met de woorden:

Wat scheelt
die zure Taira uit Ise?

Ofschoon de Taira afstamden van niemand minder dan keizer Kanmu, woonden ze al jaren niet meer in de hoofdstad. Ze hadden zich als landjonkers gevestigd in de provincie Ise; vandaar dat de zangers met die woordspeling op de proppen kwamen. Bovendien loensde Tadamori. Aangezien hij geen enkel verweer had, glipte hij stilletjes weg voordat het banket ten einde was. Vlak achter de keizerlijke residentie riep hij een paleisintendante, en ten overstaan van de aanwezige hovelingen overhandigde hij haar zijn dolk, waarna hij het paleis verliet.
Iësada zat al op hem te wachten. ‘Hoe is het gegaan, heer?’ vroeg hij. Tadamori overwoog hem uit de doeken te doen wat hem was overkomen, maar Iësada was het soort kerel dat meteen het vertrek van de hogere adel zou zijn binnengestormd om daar wild tekeer te gaan met zijn zwaard, en dus zei Tadamori maar dat er niets bijzonders was voorgevallen.
Ten tijde van het Oogstfeest hoort het er nu eenmaal bij dat er wordt gedanst en dat er leuke dingen worden gezongen, zoals:

Papier, zo wit en fijn,
donkerpaars papier,
omregen schrijfpenselen,
penselen met een handvat
vol gewervelde patronen!

Niet lang daarvoor was er een zekere Suënaka geweest, de gouverneur- generaal van Dazaifu, die zo getaand was dat hij alom ‘heer Zwartkop’ werd genoemd. In zijn jonge dagen, toen hij opperkamerheer was, had hij tijdens het Oogstfeest óók een keer moeten dansen, waarbij het hele gezelschap voor de gelegenheid was gaan zingen van:

O, wat een zwartkop,
wat opper-, opperzwart!
Wat voor iemand heeft er
al die lak aangebracht?

Ook had je het geval van Tadamasa, de voormalige premier. Die had al in zijn tiende levensjaar zijn vader verloren – de raadsheer Tadamune – en was met veel egards binnengehaald als schoonzoon door Fujiwara Iënari, in de tijd dat die laatste gouverneur was van Harima. Toen ook Tadamasa ten tijde van een Oogstfeest mocht dansen, werd er gezongen van:

Jongens, wat een gladde rakker,
want rijst uit Harima
werkt precies als schaafstro
of als muku-blaadjes!

‘Vroeger hadden dergelijke voorvallen geen ernstige gevolgen,’ zeiden de mensen, ‘maar wie zal zeggen wat er in deze eindtijd gebeurt? Je moet er niet aan denken!’
En inderdaad, zodra het Oogstfeest voorbij was, kwamen alle hovelingen tegen Tadamori in het geweer.
‘Gewapend met een dolk aan een keizerlijk banket deelnemen of het paleis betreden onder begeleiding van een gewapend escorte – zulke dingen zijn gebonden aan regels en voorschriften, en er is uitdrukkelijke keizerlijke machtiging voor vereist,’ zeiden ze. ‘Tadamori laat een krijger in eenvoudig jachtkostuum – naar verluidt een heerschap uit een aan hem loyaal geslacht – zomaar plaatsnemen in de paleistuin, en hij neemt deel aan een banket terwijl hij een dolk draagt. Dat zijn allebei vergrijpen zonder weerga. En hun gevolgen zijn des te ernstiger omdat ze zich samen hebben voorgedaan. Hij mag zijn straf in geen geval ontlopen. Laat zijn naam direct uit het hofregister halen en ontsla hem van zijn taak.’
De voormalige keizer was stomverbaasd en liet Tadamori bij zich komen om zich te verantwoorden.

[...]

 

Oorspronkelijke titel Heike monogatari
Copyright vertaling en toelichtingen © Jos Vos / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum