Leesfragment: diepdiepblauw

24 september 2022 , door Nikki Dekker
|

Nu op de shortlist van de Bronzen Uil 2022: Nikki Dekkers debuut diepdiepblauw. Lees bij ons de eerste pagina’s!

Zonder zwemdiploma slinken je overlevingskansen, weet de verteller in diepdiepblauw. Ze weet hoe je het hoofd boven water houdt in een onrustige zee en dat je bij hoge golven het beste naar de bodem duikt om het gebulder over je heen te laten komen. Maar in het echte leven heb je aan zulke lessen niet veel.

In haar debuutroman onderzoekt Nikki Dekker wat we van de dieren onder water kunnen leren over liefde en identiteit. Ze zet alikruiken tegenover onenightstands, de blobvis naast het schoonheidsideaal en duikt in de wereld van geheimzinnige platvissen, homoseksuele zeehonden en zelfbewuste poetslipvissen.

diepdiepblauw is een rijke essayistische roman over het onstuitbare verlangen naar onbekende plekken, naar andere levens en naar het water dat je altijd zal dragen.

 

Zwemles

Ik drijf met mijn gezicht omlaag in het water en houd mezelf rustig. Geen aandacht trekken, geen energie verspillen. Gewoon blijven hangen. Traag, heel traag uitademen. Kleine belletjes die langs mijn wangen kriebelen als ze omhoog ploppen.
Op het laatste moment zal mijn lichaam gaan schokken, mijn buik zal ineenkrimpen om mijn mond te dwingen zich te openen, en op dat moment zal ik vastberaden en rustig mijn hoofd uit het water optillen en een diepe teug lucht nemen.
‘72 seconden!’ zal niemand roepen.
Dit is een vaardigheid die je nergens brengt in het leven. Hooguit dichter bij jezelf.
Ik haal diep adem, twee, drie keer, en duik dan weer onder. Langzaam uitblazen terwijl ik met mijn armen sla. Nog een armslag, en nog een, tot ik met lege longen de bodem raak. In kleermakerszit kijk ik omhoog naar de anderen die doorzwemmen, in rechte banen over me heen. Met mijn vingertoppen trek ik de ruwe tegelvoegen over.

Wanneer wist je het? Ik heb het altijd al geweten, en ik weet het nog steeds niet. In mijn herinnering gebeurt alles tegelijkertijd: daar loop ik door de hal, daar lig ik op het dek van een skûtsje, daar wacht ik in de rij voor een Spaans paleis en daar sta ik in de gang, de klasgenoten om me heen verzameld: ‘Is het waar dat jij lesbisch bent?’ Daar zit ze bij me op schoot, daar staat ze voor de spiegel in haar badjas, daar duwt hij me tegen een muur, daar leg ik mijn gezicht tegen zijn borst. Daar lig ik in bed te wachten, het is donker en ik tel tot tien voor ik opsta, ik ga opstaan, en daar zit ik dan, op de rand van het bed, geen hoogslaper meer maar een tweepersoonsmatras, en ik luister naar haar als ze zegt dat haar vriendinnen het gewoon niet begrijpen, dat ze het gewoon zo’n vies idee vinden met een man, en ik knik en zeg: ‘Ja, dat snap ik ook wel.’
Ik ben altijd al goed geweest in mijn adem inhouden.

 

Zeemeermin

Ik houd van opgezette dieren, vooral als de afwerking niet realistisch is. Een leeuw met uitpuilende poppenogen, zijn lippen opgetrokken tot een streep die een glimlach voor moet stellen. Een vos die op een stoel zit, de achterpoten om elkaar gehaakt als een dametje, zoals Anne Hathaway het van haar oma leert in The Princess Diaries. Het hoeft niet eens mislukt te zijn. Op Etsy staat een witte muis te koop, hij draagt een tulband en houdt de Magiër-tarotkaart omhoog. Zijn staart is in een gestileerde krul gevormd. Naast zijn poot staan een glazen bol en een ouija-bord. Aan winkelwagen toevoegen.

&

Ik volg Vicky door het schemerdonker langs vochtige bakstenen muren. We bevinden ons in de verlaten tunnels onder het Waterloo-treinstation in Londen. Ze heten tunnels, maar het zijn eerder hallen met gebogen plafonds, verlicht door rode en paarse schijnwerpers. Ze staan al jaren leeg. Vanavond wordt er een festival georganiseerd. Langs een kleine half pipe lopen we naar de bar: een stapel lege bierkratten met een houten plank erop. Vicky beent op de twee vrouwen af die ertegenaan geleund staan, druk in gesprek, een martini in hun handen. Het gezicht van de een gaat verscholen achter een basketbalpet. De ander draagt een herenkostuum, zonder shirt. Ik kan haar roodbruine kanten beha zien. Vicky strijkt met haar wijsvinger over de rand van dat jasje, langs haar decolleté. ‘Dag lieverd,’ zegt ze met een lage stem. ‘Wat een heerlijke verrassing om jou hier te zien.’ Een ex van Vicky. Een van de velen.
We bestellen twee witte wijn en lopen verder. Er wordt popcorn verkocht uit grote automaten, in een hoek staan een paar meisjes te hoelahoepen. Dit is hoe ik het voor me zag als tiener in een klein dorp, toen ik in het grasveld naast de autofabriek hing om gratis mee te luisteren naar de echo’s van het jaarlijkse popfestival. Met mijn hand strijk ik langs de bakstenen. Ze voelen vochtig als grotwanden die steeds kleinere gangen om de hoek verborgen houden. Bij de volgende zijtak loop ik naar binnen. Een man zit op een hoge kruk, of eigenlijk leunt hij er een beetje op, één voet nog aan de vloer, en wijst op de PowerPoint die op de bakstenen geprojecteerd is.
‘Wat is dit?’ vraagt hij. Iemand roept: ‘Een zeemeermin!’ Het publiek lacht. De man knikt. ‘Geloof het of niet, maar dit is mijn vakgebied. Ik bestudeer zeemeerminnen.’
De man heet Paolo Viscardi en hij heeft verschillende zeemeerminnen meegenomen. Ze zijn kleiner dan ik me had voorgesteld; de grootte van een chihuahua, of een kleine teckel. Eentje heft haar armen en heeft de mond wijd opengesperd alsof ze schreeuwt, de ander lijkt op haar onderarmen te leunen, een staart achter haar aan slepend. De laatste balanceert op haar staart, en houdt een uitgedroogde, gemummificeerde hand tegen haar strooien, opgeplakte haar. Viscardi stalt de meerminnen uit en begint aan zijn verhaal.
De mens snijdt het skelet van een klein aapje doormidden en bevestigt de ruggengraat aan de staart van een forse vis. Kijk: een zeemeermin. Nu kan het mythische wezen ook gezien worden door de landrotten die nooit eerder een voet op een schip hebben gezet. Het is niet helemaal duidelijk waar de traditie van de Fiji mermaid vandaan komt, maar het lijkt erop dat de Japanners ermee zijn begonnen. Ze boetseren kleine wezentjes van klei, stokken, de staart en tanden van vissen, en verkopen die aan westerse handelsreizigers die ze meenemen als souvenir, een tastbaar bewijs van hun grootse avonturen overzee.

&

Ik graai in m’n broekzak naar penny’s voor de betaalpaal van het kopieerapparaat. Zodra de muntjestoevoer stopt, houdt hij ermee op, en ik moet nog zeker dertig pagina’s. Ik twijfel nu al over de titel. Terwijl ik er toch lang over heb nagedacht, elke letter uit de krant heb geknipt. De uitlijning is niet helemaal recht, maar dat maakt het misschien ook wel overtuigend, authentiek. Ik til een blad op, houd het tegen het licht. De achterkant schijnt erdoorheen.
Iemand komt achter me staan, heel dicht, legt haar handen over mijn ogen heen. ‘Hoe ziet het er nu uit?’ fluistert ze in m’n oor.
Vicky laat me los en stapt lachend naar achteren. Ik voel hoe ik van kleur verschiet. Vicky en ik zitten bij elkaar met wetenschapsfilosofie, maar we hebben elkaar nog nooit echt gesproken, of je moet vorige week meetellen, toen we na de les met z’n allen naar de kroeg gingen, en zij ineens op de leuning van mijn stoel kwam zitten. Moeiteloos.
Er hing een rare sfeer die avond. In een kringgesprek noemde elk van m’n klasgenoten z’n favoriete klassieker op. Dostojevski, Proust, Kundera.
‘Ik zit een beetje in een Young Adult-fase,’ zei ik.
Iemand haalde z’n wenkbrauwen op. Iemand anders keek weg, om oogcontact te maken met een ander.
‘Eh,’ vervolg ik, ‘John Green, bijvoorbeeld. Het is echt best interessant, hoe zijn werk zich verhoudt tot de stereotyperingen in tienerseries.’
‘Oké,’ zei Mart naast me. ‘Mijn beurt. Ik kan niet geloven dat niemand William Blake nog heeft genoemd.’
Vicky porde me zachtjes in m’n zij en fluisterde: ‘dftba.’
‘Cool,’ zegt ze nu. Ze wijst naar de stapel blaadjes naast het kopieerapparaat. Collages, pamfletten, cryptische poëzie. Kleine zines die ik achterlaat in cafés en bibliotheken. Deze keer staat de oude filmposter van Titanic voorop: Kate en Leo bovenaan, met de boeg van het schip dreigend tussen hen in. Het neemt dezelfde vorm aan als de haai op de poster van Jaws, die dreigend uit de diepte oprijst.
‘M’n ex-vriendin las heel veel John Green,’ begint ze. ‘What matters to you defines your mattering.
Het is hetzelfde citaat dat ik boven m’n werktafel heb hangen, in gekleurde stiften op een A4 uitgeschreven. Ik kijk haar aan, overdonderd. Ze grijnst. ‘Hee, m’n ouders hebben een vakantiehuis buiten de stad. Daar ga ik vaak heen in het weekend, om te blowen en schilderen. Vrijdag ga ik weer. Kom je anders mee?’

&

Het is mijn favoriete film, als kind. Ik hoor nog de melodie in mijn hoofd, helemaal aan het begin, als de eerste zeemeeuwen uit de wolken losbreken en over de zeespiegel scheren, op weg naar het schip. Ariël, de roodharige zeemeermin, leeft tussen twee werelden in. Ze woont bij haar zussen en vader in een paleis op de bodem van de zee, maar verlangt naar de wereld boven water, waar de mensen zijn. Ik zie haar op de rots zitten als het bronzen beeldje in Kopenhagen, terwijl de golven in haar rug breken, en ik hoor haar zingen: ‘I want more.

&

Om tien uur ’s ochtends sta ik naast de schuifdeuren van de supermarkt tegenover het station, met een volle sporttas en een plastic zak. We kopen stokbrood, pasta, bonen in blik en twee grote zakken chips. Als kamelen sloffen we door de stationshal. Vicky draagt een rugzak op haar rug en eentje op haar buik. In elke hand houdt ze een tas vol spullen. Zodra we in de coupé neerploffen zet ze haar hoofdtelefoon op: ‘Niks ten nadele van jou, hoor.’
Ik doe niets liever dan tegenover iemand in de trein zitten en niet praten, met muziek op naar buiten staren, naar de geeloranje velden die voorbijrazen als kleurige stroken. En dan Vicky’s reflectie daaroverheen, in het raam.

Vicky haalt de sleutel uit het muurkluisje en wijst naar een schommelstoel op de veranda.
‘Blijf jij hier,’ zegt ze. ‘Ik weet nooit wat ik aantref als ik hier kom.’
Ik zit nog maar net als ze me een glas cola en een tijdschrift komt brengen. ‘Ik ga er even met de plumeau doorheen. Als je heel stil blijft zitten, komt prins Charles misschien langs. Zo noemen we het hert dat hier rondscharrelt. Hij heeft slagtanden.’
Ik kijk uit over het wijde gazon dat pas eindigt bij de beek, de rozenstruiken en hortensia’s aan weerszijden. Met haar morsige dunne staart en paarse tie-dye-t-shirt had ik nooit verwacht dat Vicky rijk was. Brits-rijk, bedoel ik, met een vakantiehuis inclusief veranda en serre en een plumeau om door het huis halen.
Als ze me de gastenkamer wijst om mijn tas neer te zetten en me op te frissen, staat er een glas water met een schijfje citroen op het nachtkastje, een chocoladereepje en een grote margriet in een oude bierfles. Ik denk: ze zorgt echt voor me. En ik denk: waarom kan ik niet bij haar op de kamer liggen?

[…]

 

Copyright © 2022 Nikki Dekker

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum