Leesfragment: Een tweede leven

17 oktober 2022 , door R.C. Sherriff
|

25 oktober verschijnt de tweede roman van R.C. Sherriff, Een tweede leven (Greengates), in de vertaling van Inge Kok. Lees bij ons een fragment!

Een tweede leven gaat over meneer Baldwin die onlangs met pensioen is gegaan. Eerst is hij vol hoop en plannen voor zijn toekomst maar enkele maanden later, lijkt hij niets voor elkaar te krijgen. Zijn vrouw is evenzeer uit haar doen; ze heeft nu voortdurend een metgezel die haar de hele dag op haar vingers kijkt, elke dag weer. Bovendien hebben ze elkaar niets meer te zeggen. Ten einde raad stelt Edith voor in het weekend een wandeling te maken naar een van hun lievelingsplekjes op het platteland. Bij dat uitstapje zien ze een huis te koop staan en besluiten ze in een opwelling het te kopen. Voortaan zullen ze hun hoop en dromen voor de toekomst projecteren op dit gezamenlijke project. Maar zal dat genoeg zijn om zin te geven aan de herfst van hun leven?

N.B. Lees op onze site Inge Koks vertalerstoelichting bij Twee weken weg.

 

1

Als het in vervlogen tijden had gevroren, bestond het grootste vermaak voor de City van Londen er tussen de middag uit om te kijken hoe mannen paarden overeind hielpen die waren gevallen in Cornhill. Tegenwoordig is er een grotere zandvoorraad om de paar resterende paarden op de been te houden en richt de slenteraar zich op minder opwindende dingen. Een werkman met een elektrische drilboor kan een publiek van vijf rijen dik aantrekken, een man die met lepels tussen zijn vingers klikt bij het geluid van een orgel kan bijna evenveel succes hebben. De politie moet erbij worden geroepen om de grote toeloop te reguleren wanneer er een hoofdwaterleiding springt, en elk oud gebouw kan een drom omhoog starende mensen aantrekken tijdens de eerste gevaarlijke dagen van de sloop ervan. Op mooie dagen geniet de hele City van enkele minuten frisse lucht tussen het eind van de lunchpauze en het begin van de middag, maar voor zo’n korte tijd moet het vermaak gratis zijn en het principe van de Londenaar luidt dat alles voor niks het bekijken waard is, vooral andere mensen met problemen en andere mensen die werken.
Meneer Baldwin genoot van zijn eigen rustige vorm van vermaak en na tweeën zag je regelmatig gedurende enkele minuten een tengere, goedgeklede man met grijs haar en een nadenkend, gladgeschoren gezicht tegen de balustrade van London Bridge leunen die keek hoe de binnenvaartschepen werden gelost.
Op een mooie dag zaten er soms een paar jongens naast hem op de balustrade boterhammen te eten en de korsten naar de meeuwen te gooien.
Maar meestal was hij vrijwel alleen, met de rivier onder hem en de klepperende stappen van voorbijgangers achter hem. Hij was alleen op een middag in de herfst, want er blies een gure oostenwind over de Theems, er zat een zweem van vrieskou in de lucht, en de mensen haastten zich over de brug op zoek naar de beschutting van de smalle straten.
Het was zelfs in het beste geval geen opwindend vermaak, maar de in blauwe truien gestoken, zwoegende ruggen op de kade waren weer eens iets anders voor iemand die alleen bewoog om een paar papieren in een prullenbak van staalgaas te gooien, en de lucht van modder en teer was, naar de mening van meneer Baldwin, gezonder dan boenwas en centraal verwarmd mahonie. De rivier was niet zo veranderd als de straten, ze zouden nooit dit uitzicht op Tower Bridge in de verte veranderen, of de rode, modderige draaikolk, of die laatste overgebleven stukken Londense lucht aan het oog onttrekken. Vanaf de brug zag je de wijde hemel, in de City kroop je rond als een insect in een spoor.
De reusachtige kranen aan de overkant van de rivier waren het enige dat er de afgelopen jaren was bij gekomen. Soms stak meneer Baldwin de brug over om te kijken hoe ze zich langzaam verhieven als stijve monsters met spit, een knicks maakten en uitpuilende balen handelswaar net zo netjes in open luiken lieten zakken als je een zaadje in een gat laat vallen. Maar over het algemeen gaf zijn conservatieve blik de voorkeur aan de in blauwe truien gestoken, zwoegende ruggen, de bekwame draai waardoor een rollend vat door een smalle deur ging.
Ondanks de koude wind bleef hij die middag langer staan dan gewoonlijk. Zijn lunchpauze was om kwart over twee afgelopen, maar zelfs toen hij zich omdraaide en wegliep, aarzelde hij en dwaalde hij door de zijstraten. Hij stelde zich al het personeel voor, druk in de weer met het werk van de middag, en dat ene lege bureau achter de glazen wand. Hij voelde zich net een kleine jongen die spijbelde, want hij was slechts zelden niet precies op tijd terug geweest. Maar toen Wilson, de directeur, was langsgelopen terwijl hij vertrok voor de lunch, had hij gezegd: ‘Haast u vandaag niet terug.’
Dus treuzelde meneer Baldwin tegen zijn zin. De stad fascineerde hem nog altijd: hij kon nog steeds in vergeten hoekjes doordringen en onverwachte dingen aantreffen. Ze fascineerde hem, maar hij voelde zich er nooit op zijn gemak. Elke centimeter was te buitensporig kostbaar, van het bezit van een paar vierkante meter zou iemand de rest van zijn leven een luxueus bestaan kunnen leiden en je kon niet van een stuk grond houden dat zichzelf kon begraven in zijn eigen goud. Elke centimeter ervan was heel vaak overhoopgehaald, werd kriskras doorboord door kabels en buizen, bevatte tunnels en gewelven, was vermalen en uitgespuwd door mechanische graafmachines, was van hand tot hand gegaan en opnieuw bebouwd, en er was over gevochten en gekonkeld. Zelfs bij het uitgraven van de ruimte voor de nieuwe toiletten voor het kantoor hadden ze een Romeinse mijlsteen en een houten waterleidingbuis uit de tijd van Cromwell gevonden. Het beste museum van Londen lag nog steeds onder de grond.

Niemand leek met bijzondere belangstelling naar meneer Baldwin te kijken toen hij om drie uur het kantoor in liep. De kassiers waren druk bezig, net als altijd na Sint-Michiel op 29 september, de telefoon ging, diverse klanten stonden bij de balie met papieren voor zich uitgespreid – alles was zo precies hetzelfde, zo normaal dat hij niet kon ontkomen aan een flauw gevoel van teleurstelling. Een dag die zo belangrijk voor hem was had op zijn minst een rimpeling door die gebogen, werkende hoofden kunnen laten gaan.
Als hoofdkassier bezette hij een afgeschermde eigen hoek, maar glas speelde zo’n grote rol in de wanden dat de functionaris achter hem altijd bekendstond als de goudvis. Op zijn bureau lagen geen officiële papieren, maar hij moest de persoonlijke souvenirtjes nog opruimen die zich erin hadden opgehoopt, een vreemde verzameling die met hem van bureau naar bureau was gegaan op zijn geleidelijke klim naar de afgeschermde hoek, rare dingen die om een of andere reden niet waren vernietigd of mee naar huis waren genomen.
Hij moest voor eens en voor altijd beslissen wat hij zou doen met zijn menu van het jubileumdiner voor het personeel, dat in 1889 had plaatsgevonden bij Gatti. Het was te kostbaar geweest om te worden vernietigd, maar te gevaarlijk om mee naar huis te worden genomen, want Denny had in die tijd op kantoor gezeten en Denny was een paar jaar later een beroemde tekenaar geworden. Tussen de vrolijke dingen die na het diner op het menu waren gekrabbeld zat een authentieke vroege Denny – helaas een ietwat onbetamelijke Denny. Het zou vandalisme zijn geweest om het uit te gummen, het was ondenkbaar geweest om het menu mee naar huis te nemen en te riskeren dat Edith het zou zien, en zodoende lag het menu al zesendertig jaar tussen deze oude rommel stof te vergaren en te vervagen.
Meneer Baldwin bedacht dat een jongste bediende het menu misschien wilde hebben, maar het zou geen zin hebben om het weg te geven als hij niet wees op de reden van de waarde ervan, en het zou niet echt in overeenstemming zijn met zijn positie als hoofdkassier om dat te doen. Er zat nog steeds een vouw in de kaart waar hij hem die avond, lang geleden, had dubbelgevouwen voor zijn zak: het was zijn eerste diner geweest, hij werkte al vijf jaar bij de zaak en zou die zomer met Edith trouwen. HuîtresPotage Russe – Zeebliek – Jonge eend – daar had iemand gekrabbeld: ‘Waar ga je naartoe als dit voorbij is?’ Hij probeerde de namen te ontcijferen, en de wazige potloodkrabbels kregen een wazige vorm: geesten met een hoge boord en een geklede jas, bungelend tot op de hakken van laarzen die waren vastgehaakt aan de dwarsstangen van belachelijk hoge krukken, een flakkerende gasvlam boven elk bureau, brandende hitte van vijftig vlammen op dagen dat vanwege de dichte mist de hele dag het licht aan moest. Een nieuwsgierige menigte rond de eerste telefoon, die werd aangeraakt alsof het een bom was – een bode met bakkebaarden die een kopieerboek in een apparaat schroefde dat wel de drukpers van Caxton leek, er klamme, doorweekte brieven uit trok, ze vouwde en van een postzegel voorzag. De koningin was bijna zeventig en ze vroegen zich vaak af hoe lang er nog het hoofd van een meisje op haar lila postzegels zou staan. Het kantoor zelf was nauwelijks veranderd, met uitzondering van de centrale verwarming en het elektrische licht. De directie ging er prat op dat het al zo’n oud bedrijf was en probeerde de sfeer van het verleden in stand te houden. Het was nog dezelfde deur die het jolige gezelschap had gebruikt op weg naar het West End voor het diner bij Gatti, maar ze waren in een rammelende paardentram met ijzeren velgen geklommen, de jonge meneer Baldwin naast de koetsier, met een door lamplicht beschenen uitzicht op een zwaaiende staart en zwetende billen. Iedereen boven de rang van loopjongen had toentertijd een hogehoed gedragen, en een vrouw was in de City even zeldzaam geweest als een paard tegenwoordig. En de straten zelf, wervelingen van stof op een avond in augustus, een modderpoel op een winteravond, ongelooflijk stil wanneer het personeel lang overwerkte. Af en toe het geklepper van een huurkoets die een magnaat uit de City naar het station bracht… nog maar zo kort geleden dat de geluiden terugkwamen wanneer je je ogen sloot…

[…]

 

© 1936 The Estate of R.C. Sherriff
© 2022 Nederlandse vertaling Inge Kok

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum