Leesfragment: Eurotrash

14 maart 2022 , door Christian Kracht
|

Nu op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2022: Christian Krachts roman Eurotrash, vertaald door Peter Claessens. Lees bij ons een fragment!

Christian Krachts roman Eurotrash is net als zijn eerste boek Faserland het verslag van een reis. In Zürich, waar die reis vijfentwintig jaar geleden nogal traumatisch eindigde, begint Eurotrash. De verteller bezoekt na lange tijd zijn dementerende, alcoholische moeder. Samen met haar gaat hij opnieuw op reis, nu door Zwitserland, waarbij zijn moeder haar uiterste best doet haar op dubieuze wijze verworven vermogen te spenderen. De reis voert dit keer niet alleen naar het hart van het eigen ego, maar ook naar de afgronden van de eigen familie, waarvan het verleden op tragische, komische en soms spectaculaire wijze de Duitse geschiedenis kruist. Eurotrash werd zeer lovend ontvangen en groeide binnen korte tijd uit tot een grote bestseller in het Duitse taalgebied. De roman werd genomineerd voor de Preis der Leipziger Buchmesse en voor de Deutscher Buchpreis.

 

1

Dus, ik moest weer voor een aantal dagen naar Zürich. Mijn moeder wilde me dringend spreken. Ze had opgebeld of ik toch alsjeblieft eens gauw kwam, het had heel akelig geklonken aan de telefoon. En uit nervositeit daarover had ik me het hele lange weekend zo naar gevoeld dat ik ernstig last kreeg van constipatie. Daaraan moet ik bovendien toevoegen dat ik een kwarteeuw geleden een verhaal had geschreven dat ik om een of andere reden, die me nu helaas niet meer te binnen schiet, Faserland had genoemd. Het eindigt in Zürich, om precies te zijn midden op het Meer van Zürich, nogal traumatisch.
Ik was met het hele verhaal juist voor het eerst weer in aanraking gekomen toen ik, zoals gezegd in Zürich, aan het begin van de Bahnhofstrasse, een donkerbruine, ietwat ruwe wollen pullover had gekocht, bij een kleine, uit houten planken in elkaar getimmerde winkelkraam, niet ver van de Paradeplatz. Het was al avond geweest, ik had wat valeriaan ingenomen en het effect van de tabletten en het troosteloze van de Zwitserse herfst en de vijfentwintig verstreken jaren hadden mijn gemoed mateloos, als een loden last, bezwaard.
Kort daarvoor had ik wat rondgestruind in de oude binnenstad. Bij een clandestiene filmvoorstelling daar in Niederdorf was In girum imus nocte et consumimur igni vertoond, de laatste film van Guy Debord, die nog voor zijn zelfmoord was voltooid. Er waren vier of vijf mensen op komen dagen, wat ik gezien de nog steeds stralend zonnige warme avond en het bloedeloze, slaapverwekkende werk een wonder vond.
En nadat afscheid was genomen van het publiek, oftewel de twee professoren, de filmoperateur en een dakloze die een tijdje in een bioscoopstoel had willen slapen, en het handen schudden achter de rug was, ben ik vermoedelijk weer terug richting Paradeplatz gelopen, onbedoeld en doelloos door de nacht. En daar, aan de overkant van de Limmat, had ik toen inderdaad dat geïmproviseerde winkelkraampje van een Zwitserse commune gevonden waarin twee bebrilde vrouwen van onbestemde leeftijd en een bebaarde, vriendelijke jongeman zware wollen pullovers en dekens in natuurkleuren verkochten, die ze zelf hadden gebreid.
Deze eenvoudige wollen spullen hadden me op een gezellige manier authentiek geleken naast de kledingstukken die uitgestald waren in de etalages van de intussen allang gesloten maar nog steeds felverlichte boetieks van de Bahnhofstrasse, zoals me ook het glimlachen van de beide verkoopsters van, ja, dat moet toch wel gezegd worden, van realiteit en van betekenis vervuld leek. Mij op z’n minst reëler voorkwam dan die hele Bahnhofstrasse en de daar overal links en rechts bij tientallen uitgestoken Zwitserse vlaggen en de luxurieuze, provinciale, banale decoratie in de etalages. En toen ik de communeleden het biljet van honderd frank gaf – nadat ik de pullover die ik ondanks de kou zonder dralen gepast had weer uitgetrokken had en in een neutrale, lichtbruine zak van pakpapier had laten inpakken –, had ik heel even de, ja, misschien ook wel bedrieglijke indruk gehad dat ik door deze transactie de hand had weten te leggen op iets belangwekkends.
Hoe het ook zij, ze hadden me de zak en een kleurige, enigszins verbleekte folder overhandigd, die ik lichtelijk gegeneerd in de zak mee omlaag had laten glijden. Ik kon hem toch later ongemerkt weggooien, had ik gedacht, en ik nam met een wat onhandige glimlach afscheid en wandelde een beetje rillerig richting Münsterplatz, met het idee in de bar van de Kronenhalle nog wat te drinken voordat ik weer terugging naar het hotel, in bed ging liggen, nog een plantaardig slaapmiddel innam en het licht uitdeed.

De aangelegenheden van mijn moeder, nu ik eraan denk, omwille waarvan ik om de maand naar Zürich moest, die stad van de opscheppers en de opsnijders en de vernedering, hadden me jarenlang volkomen verlamd. Het was iets verschrikkelijks geworden, het was iets totaal afschuwelijks geworden, het was meer geworden dan ik kon verdragen, dan normaal gezien van je gevergd zou mogen worden. Mijn moeder was namelijk heel erg ziek, dat wil zeggen ook ziek in haar hoofd, niet alleen daar, maar vooral daar.
Om het contact met haar niet te verliezen en om me niet over te geven aan een toestand van moedeloosheid en vertwijfeling, had ik ooit het besluit genomen haar om de maand op te zoeken. Ja, ik had besloten de ellende gewoon te accepteren waarin mijn moeder sinds decennia lijdzaam verder leefde in haar woning, omgeven door omkieperende lege flessen wodka, ongeopende rekeningen van diverse in Zürich gevestigde sabelbontdepots en de knisterende folie van haar doosjes met pijnstillers.
Maar nu had ze uit zichzelf contact met mij opgenomen en mij verzocht te komen, vroeger had ze gewoon altijd afgewacht tot ik opdook, in dit tweemaandelijkse ritme, in Zürich. Meestal wilde ze dat ik haar wat verhalen vertelde. Dat ze me opbelde maakte me zoals gezegd nog nerveuzer dan deze bezoeken me toch al maakten omdat ze er een bedoeling mee had, ze had plotseling de overhand, het ging zogezegd van haar uit, vroeger had ze altijd gezwegen en afgewacht.
Ze had geen e-mail noch een mobiel en wilde niets weten van het internet. Te gecompliceerd, had ze altijd gezegd, en de toetsen, die waren haar te klein. Maar ik vermoedde dat ze er uit arrogantie niet aan wilde en niet louter uit onvermogen toetsen te bedienen. Ze deed alsof ze graag kranten en Stendhal las. Haar huid had de textuur van droge zijde, ze had altijd wel een klein beetje zonnebrand hoewel ze nooit buiten op het terras zat, bij de hortensia’s.
Ze werd door de huishoudster bestolen, om de andere dag was haar portemonnee leeg. Hoewel ze bijna geen geld uitgaf, was het altijd allemaal foetsie, zoals ook haar zwarte Mercedes op een dag foetsie was, uit de garage van de huurkazerne weggehaald en naar Boekovina getransporteerd door de Boekovinese man van de Boekovinese huishoudster, het was een verschrikking, maar in elk geval zat ze niet meer in Winterthur.

[...]

 

Copyright © 2021 Christian Kracht/ Copyright © 2021 Verlag Kiepenheuer & Witsch, Köln
Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Peter J.Th.M. Claessens / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum