Leesfragment: Gymnasium

10 maart 2022 , door Diederik Burgersdijk
| |

Vanaf vandaag, de eerste dag van de Week van de Klassieken, in onze boekhandels: Diederik Burgersdijks Gymnasium. Geschiedenis van een eliteschool. Lees bij ons een fragment.

Het gymnasium bestaat sinds 1876 en was lang de enige weg naar alle universiteiten. Zo werd het de eliteschool van Nederland. De gymnasiale cultuur heeft vele decennia doorstaan en bloeit nog altijd.

Gymnasiasten kunnen zingen in het Latijn, weten wat ceterum censeo betekent en wanneer Caesar werd vermoord. De exclusiviteit en kennis van sociale codes leidden tot een hoogopgeleide klasse met een gevoel van wederzijdse herkenning.

Wat bepaalt de wonderlijke aantrekkingskracht van die geheimtaal? En waarom wekt die tevens weerzin op? Hoe komt het dat scholieren veel tijd willen besteden aan dode talen? Dit boek vertelt de geschiedenis van het gymnasium in persoonlijke verhalen en herinneringen.

N.B. Gymnasium wordt gepresenteerd in de Aula op 10 maart. We publiceerden eerder al een fragment uit De sluipwesp en de leliën en De macht van de traditie.

 

I Het gymnasium

Het gymnasium is, gezien de aantallen leerlingen in recente decennia, populairder dan ooit. De schoolsoort (vooral in de vorm van de zogenoemde zelfstandige gymnasia) blijkt in het huidige onderwijsbestel een grote aantrekkingskracht uit te oefenen, ook op leerlingen die met het onderscheidende kenmerk ervan, het onderwijs in de klassieke talen, weinig op hebben. Het gymnasium biedt naast Latijn en Grieks de minder in die talen geïnteresseerde schoolbezoekers bovendien een gerede kans op een vooraanstaande maatschappelijke positie. Twee zielen huizen in de gymnasiale borst: de leergierige en de eerzuchtige, en die gaan best goed samen. En dat terwijl rond de laatste eeuwwisseling het gymnasium, dertig jaar na de Mammoetwet, opnieuw onder politieke druk leek te bezwijken. Een tijd van herdefiniëring brak aan, toen grote onderwijshervormingen waren doorgezet, de leerlingenaantallen op gymnasia toenamen, maar de politieke druk om meer ‘brede’ scholengemeenschappen te vormen groeide. De onderscheidende vakken Grieks en Latijn (vanaf de eerste klas op zelfstandige gymnasia, en doorgaans in de tweede op lycea en gymnasiumafdelingen van scholengemeenschappen), die de opstroom vanuit andere schoolsoorten vrijwel onmogelijk maken, kregen het zwaar te verduren. Politici klaagden over de ontoegankelijkheid van het gymnasium, en classici over de verminderde taalvaardigheid van hun leerlingen.
Toch gebeurde er twintig jaar geleden wat niemand had verwacht: het was de dageraad van een nieuwe populariteit van het gymnasium, en wel van een ongekende omvang. De zelfstandige gymnasia, die lange tijd voortdurend met sluiting waren bedreigd (in weerwil van groei in leerlingenaantallen), werden zo gewenst, dat de gymnasia zelf in aantal toenamen. Aan het begin van de twintigste eeuw waren er meer dan tachtig zelfstandige gymnasia. Dat aantal nam in de loop van de decennia wat af, en is nu terug op boven de veertig. Lycea en scholengemeenschappen met gymnasiumafdelingen zijn er nog veel meer, deels steunend op het prestige van het zelfstandig gymnasium. Jaarlijks worden er aan de zelfstandige gymnasia zo’n vierduizend diploma’s uitgedeeld, een aantal dat rond 2005 nog op drieduizend lag. Waar komt die populariteit vandaan, en hoe moeten we die begrijpen?

De afgelopen jaren verzamelde ik literatuur over de geschiedenis van het Nederlands onderwijs, bezocht ik scholen en voerde ik gesprekken met mensen die een gymnasiale opleiding hebben genoten. Wat mij opviel: iedereen was bereid en vond het leuk om erover te spreken. Herinneringen werden opgehaald, nieuwe kwamen boven en verhalen werden verteld. Voor mij ging er een wereld open waarvan ik dacht dat ik die al redelijk kende. De geschiedenis van het onderwijs is eindeloos: tienduizenden gymnasiasten hebben de afgelopen decennia (en evenzovele in de voorbije eeuwen) examens afgelegd in een van de vormen die het klassiek onderwijs heeft gekend, van Groote School tot Latijnse school en gymnasium. Elk van hen koestert zijn of haar herinneringen, sommigen schreven die op, anderen hebben een diepgravende kennis of ervaring met het onderwerp. Van dat alles heb ik onderhavig boek gemaakt.
Het klassieke onderwijs in Nederland heeft zijn oorsprong in de middeleeuwen. Hoewel het gymnasium zoals we dat nu kennen stamt uit 1838 (Den Haag en Leiden waren de eerste) en in 1876 definitief gestalte kreeg, zijn er talloze traditionele elementen aan te wijzen die de eeuwen hebben doorstaan. In het bijzonder is dat het onderwijs in het Latijn, en in tweede instantie ook het Grieks. Andere zaken zijn langzaam uit het onderwijsbestel verdwenen, zoals het gymnasium als verplichte vooropleiding voor de universiteit. Een halve eeuw geleden werd dat principe voor vrijwel alle studierichtingen afgeschaft. Maar nog steeds zijn er scholen, zoals het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam, of het Praedinius in Groningen, waar sprake is van ‘promotie’ wanneer de bevordering naar een hogere klas wordt bedoeld. Er zijn scholen met een claviger, zoals het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam, het Barlaeusgymnasium en het Vossius Gymnasium in Amsterdam. Bij andere scholen zijn de clavigeri inmiddels met een van oorsprong Franse term conciërges geheten. De titel ‘amanuensis’, die ook op andere scholen dan gymnasia wel gebruikt werd, is inmiddels nisi fallor overal vervangen door de aanduiding Technisch Onderwijs Assistent (toa). Sic transit gloria mundi.

‘Het kan niet anders dan dat op zo’n school, waar de conciërge claviger werd genoemd en waar een heuse amanuensis rondliep, het lesrooster volledig werd gedomineerd door het doceren van Grieks en Latijn. Alle andere vakken waren daaraan ondergeschikt of stonden in het teken daarvan, zoals geschiedenis en oude geschiedenis. Laat er geen misverstand over bestaan dat ik met de grootst mogelijke erkentelijkheid en met enthousiaste dankbaarheid terugdenk aan de leraren die mij de basiskennis van het Latijn en het Grieks hebben bijgebracht, en die mij hebben geleerd enkele werken van de belangrijkste schrijvers in die beide talen in hun oorspronkelijke versies te lezen. […]
Niettegenstaande mijn respect voor die cultuur(overdracht) van de oude talen, moet gezegd dat er in de hiërarchie van het lesrooster na de vakken Latijn en Grieks een hele tijd niets kwam. Helemaal onderaan stonden nog een paar andere vakken, maar die leken slechts opgevoerd om de lege uren te vullen tussen de lessen die aan de talen en culturen van de klassieke oudheid waren gewijd. Wat moest je ook in godsnaam met lessen biologie? Je kreeg een vieze bos bladeren op je bureautje en moest binnen een halfuur aan de hand van de Flora van Heukelom determineren wat de officiële naam van dit groene zootje was. Als je over de natuur wilde lezen, dan kon je dat immers beter doen in de Historia Naturalis van Plinius Maior of in het landbouwboek De agricola van Marcus Porcius Cato. Zelfs zoiets elementairs als bijvoorbeeld het verschil tussen natuurkunde en scheikunde is mij in mijn middelbareschooljaren nooit goed duidelijk geworden, terwijl ik het zeer goed voor mogelijk houd dat mijn leraren oude talen aan de hand van “hun” schrijvers mij dat verschil in een oogwenk zouden hebben kunnen bijbrengen. Er was kortom alles voor te zeggen dat de oude talen de bron en de monding waren van de schoolopleiding die mij in Arnhem werd bereid.’

Maarten Asscher, ‘De billen van Jikkie’, in: Mijn leraar Nederlands, Amsterdam.

Traditie: lust of last? Op het gymnasium in Hilversum is er de hgb, de Hilversumse Gymnasiastenbond, die jaarlijks de Grote Avond verzorgt en waar in het Latijn het bondslied met Griekse naam Ἀγαθή Ἔρις (‘Gezonde Wedijver’) wordt gezongen. In het bestuur hebben een preses (voorzitter), abactis (secretaris), quaestor (penningmeester) en assessoren (algemeen bestuursleden) zitting. Zij eindigen dan graag hun bijdragen aan de vergadering zoals de Romeinse senator de oude Cato gedaan zou hebben met ceterum censeo (overigens ben ik van mening) – een bij uitstek gymnasiale code. Ditzelfde bestond tot de jaren negentig mutatis mutandis op het gymnasium in Schiedam, maar daar heeft de tijd de traditie achterhaald en worden er in plaats van Grote Avonden benefietavonden gehouden, en is de bond, waarvoor net als in Hilversum verkiezingen werden gehouden, vervangen door The Crew. Van het bondslied kent niemand meer de melodie, behalve misschien een langjarige classicus. De claviger is nu een conciërge. Maar wel is er nog een rector en een conrector, ook eeuwenoude instituten die de tand des tijds hebben doorstaan (bij andere schoolsoorten dan het vwo is er vaak geen rector maar, weer op zijn Frans, een directeur). Mijn zoektocht naar de ziel van het Nederlands gymnasium ging overigens nauwelijks over overgeleverde tradities. Mijn voornaamste vraag is wat het gymnasiaal onderwijs is en wat de leerlingen die het voltooien eraan hebben. Door bestudering van de geschiedenis en vele gesprekken met mensen die een gymnasiumopleiding voltooiden, probeer ik achter het antwoord te komen. Daarnaast stel ik ook, zoals de ondertitel van dit boek mij ingeeft, de vraag of en in hoeverre het gymnasium een eliteschool is.

[…]

 

Copyright © 2022 Diederik Burgersdijk / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum