Leesfragment: Het atelier

25 januari 2022 , door Sarah Hall
|

25 januari verschijnt de nieuwe roman van Sarah Hall, Het atelier (Burntcoat), vertaald uit het Engels door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Lees op Athenaeum.nl de bespreking van Daan Stoffelsen, de boekentip door Elly Ooms, de vertalerstoelichting door Van Santen en Vosmaer en de eerste pagina’s van de roman.

Het atelier van Sarah Hall is de nieuwe roman van een veelgeprezen en genomineerd auteur (Man Booker Prize, BBC Short Story Award, Edge Hill Prize en Portico Prize).

In een Engelse stad grijpt het virus om zich heen, en net als iedereen heeft de beroemde beeldhouwer Edith Harkness zich teruggetrokken. Ze leidt een geïsoleerd bestaan in haar immense atelier, Burntcoat, met haar minnaar Halit – die ze eigenlijk nog maar nauwelijks kent. Terwijl de wereld buiten verandert, ondergaan de levens van Edith en Halit ook ingrijpende verschuivingen – vanwege de angst voor de gevaren van buiten, vanwege de verantwoordelijkheden, en vanwege de ontwikkelingen in hun relatie. Burntcoat transformeert in een nieuwe, koortsachtige wereld, een plek die Edith uiteindelijk doet inzien hoe we het onmogelijke overleven en wat er dan overblijft.

Het atelier is een zinnelijke roman, waarmee Hall zich weer bewijst als een groots schrijver.

N.B. Lees ook Daan Stoffelsens besprekingen van Sudden Traveller, Mrs Fox en De komst van de wolven. We publiceerden ook voor uit die roman en vroegen de vertaler om een toelichting.

 

Wie verhalen vertelt, overleeft.

Dat zei mijn moeder tegen me toen ik nog klein was, nadat ze een paar uur zoek was geweest. Ik wist zeker dat ze dood was en dat ik alleen achter zou blijven in het huisje op de hei. Toen ze thuiskwam, doorweekt en jasloos in het donker, begreep ze niet waarom ik huilde. Ze was gaan wandelen en had niet op de tijd gelet.
Wat moet ik in mijn eentje? schreeuwde ik tegen haar. Ik kan niet voor mezelf zorgen.
Dat was natuurlijk niet waar – ik kon de haard aanmaken, het fornuis bedienen, en tegen de tijd dat ik tien was kon ik haar auto besturen. Ik was klaar voor haar verdwijning.

Naomi keek naar mijn natte, ontredderde gezicht. Het hare was uitdrukkingloos. Ze haalde haar schouders op. Wie verhalen vertelt, overleeft, zei ze, alsof het een letterlijk advies was.
Naomi haalde vaak woorden en ideeën door elkaar, en ik dacht dat ze in de war was of het tegengestelde bedoelde: wie overleeft, vertelt verhalen. Ik probeerde haar te verbeteren, maar ze bleef erbij.
Dank je, Edith, ik kan staan.
Dit was haar standaardzinnetje, code voor hernieuwd gezag over mij, en niet onvriendelijk bedoeld. Op dat moment had ze al een paar jaar geen boek meer geschreven, haar workshops brachten heel weinig geld op en we sappelden. Weelderig, barok haar was over de sporen in haar schedel gegroeid. Als je haar zag, zou je niet zeggen dat ze alles opnieuw had geleerd, ook praten, ook haar naam schrijven. Ze had het overleefd – de catastrofale oorlog in haar hersenen en de reconstructie aan de buitenkant.

Ik heb erover nagedacht wat ze bedoelde. Is het mogelijk gered te worden, zoals Sheherazade, door de vijand met sprookjes te verleiden? Verklaren verhalen een ontregelde wereld? Misschien zei Naomi dat het leven maar een bedenksel is, een versie die we nodig hebben om te aanvaarden dat we leven.

Vandaag heb ik mijn bed voorbereid. Nieuwe lakens strak over het matras getrokken, de geur van lucht en zon erin doordat ze buiten waren gedroogd, bloesem in de plooien. Alweer lente – het lijkt de zwakke plek van de mens te zijn, wanneer we moe zijn na de winter, onze grip kwijtraken en aan ontsnapping denken. Ik herinner me een gezegde uit jouw land: verbrand in de lente niet de steel van de bijl. Ik heb soep gemaakt en wat zachte hapjes, genoeg voor een week of zo. Er liggen een paar boeken op tafel, waaronder dat van Naomi, en een bundel vertaalde gedichten. In deze tijd van het jaar verandert de hoek van het licht op de rivier, kruipt het schuin langs de muur omhoog het slaapkamerraam in. Het atelier beneden wordt als een gloeilamp verlicht.

Er is nog tijd om dingen te regelen, maar het meeste is klaar. Morgen ga ik naar de markt, naar de bloemenstal. Ik weet zeker dat Rostam zal vinden wat ik wil zonder sentimenteel te doen. Ik heb niet opgeruimd. We zijn wie we zijn, het heeft weinig zin ons anders voor te doen. Er staat toch niet veel in het appartement, en het laatste werk in het atelier is af, ligt gedemonteerd klaar om in elkaar gezet te worden. Mijn installateur heeft de ontwerpen en de maquette heel vaak bekeken, de berekeningen en de stalen wapening gemaakt. Het is te groot om binnen op te bouwen, al is het plafond hoog. Ik vertrouw Sean. Hij weet in welke richting het moet staan – naar het oosten, met de wind achter de rotor –, kent het gewicht en de windgevoeligheid van het bouwsel, weet hoe sterk het hout kan vervormen en werken zodra het buiten staat. Het is een vreemde gedachte dat ik het niet op zijn plek op de gedenkheuvel zal zien. Eerlijk gezegd kan ik er nu zelfs nauwelijks naar kijken. Er zijn momenten geweest dat ik de gezichten van de geliefden bedekte met zeildoek. Momenten dat ik ze te lijf had kunnen gaan met een hamer en een lasbrander.

Karolina heeft het project jarenlang, decennialang, uitgesteld. Ze kan allang met pensioen maar heeft een paar klanten aangehouden; ik heb geluk dat ze loyaal is. Deze opdracht is een nagel aan haar doodskist. Alle verborgen kosten en vertragingen. Het zal ongetwijfeld veel stof doen opwaaien als het eindelijk staat, en Sir Philip zal spijt krijgen van zijn besluit. Maar ik zal de fall-out niet over me heen krijgen.

Er is niemand om te erven, dus heb ik geregeld dat Burntcoat naar The English Heritage gaat. De machines alleen al zijn duizenden ponden waard, en de gasbranders zijn in goede conditie, ze zouden door dakwerkers gebruikt kunnen worden. Misschien zetten ze de werkruimte weer open en laten ze mensen binnen om te komen kijken. Er liggen sleutels bij de notaris en ik zal een set naar Karolina sturen met instructies. Ik weet zeker dat ze het scenario al heeft bedacht. Aan de buitenmuren, met name aan de woorden die erop zijn geschilderd, mag niets worden veranderd. Ik wil geen plaquette.

Ik zou het medisch centrum moeten bellen, maar ik ben er al in geen jaren geweest – ik had genoeg van de onderzoeken en de vragen, al die buisjes bloed, te horen krijgen dat er geen fysieke schade was, of neurodivergentie, te horen krijgen dat ik getraumatiseerd was, en vervolgens dat ik bijzonder was. Ik ken geen van de artsen bij naam, en ik wil geen hulp. Ik krijg nog steeds uitnodigingen om naar nova-klinieken te komen – zo heten ze niet meer – maar ik ben zoveel mijlpalen gepasseerd en sta niet meer onder controle. Negenenvijftig is oud voor dragers.

Ik dacht eerst dat het vermoeidheid was, de naweeën van een bijzonder strenge winter. Burntcoat is als een gewelfde kathedraal, lastig warm te krijgen. Alle oude pijntjes speelden op – mijn schouders zijn kapot van tillen wat ik niet zou moeten tillen, hout, pallets, en mijn handen verkrampen vaak. Soms overtuigde ik mezelf ervan dat ik permanent in remissie was. Misschien was ik als een van de laatste wonderbaarlijke, grote iepen in het park, onaangetast door ziekte. Of beheerste ik de kunst van het aanvaarden – psychologen hebben me verteld dat ik een hoge tolerantiegraad heb voor onzekerheid, alsof ik dat niet al wist. Ik weet het nu zeker. Ik heb blaasjes in de huid tussen mijn vingers. Er is die diepe pijn, het verzwakkende hart. Het formeert zich weer in mij.

Jij komt natuurlijk ook terug – wie je was toen we elkaar ontmoetten, en wat er van je werd. Niets hiervan komt terug zonder je voeten op de trap, je smaak, de druk tegen mijn rug. Je vormt jezelf opnieuw in het bed, met heldere, verbaasde ogen, je verontschuldigend voor onze troep. Ik herinner me die bedrieglijke momenten wanneer we dezelfde hap lucht, bijna dezelfde bloedstroom deelden. Ik herinner me de geur van sinaasappelbloesem van het boompje dat je me gaf, dat vreemde flirterige geschenk. De wilde kruidigheid – de geur van wakker geschudde struiken, van eau de cologne voor bezoekers, en van uitvaartcentra.
Ik heb twee namen, vertelde je de eerste avond, een is me gegeven bij de geboorte, een door de regering.
Ik vroeg: Met welke naam zal ik je aanspreken?
Binnenkort zal herinneren, zelfs denken, moeilijk zijn.

Mensen zeggen dat timing alles is, en dat klopt. Jij kwam net toen dat schitterende, ongunstige gesternte zich aankondigde. Ik denk aan jou als aan een boodschapper. Je was de laatste hier voordat ik de deur van Burntcoat sloot, voordat we allemaal onze deur sloten.

[...]

 

© 2021 Sarah Hall. All rights reserved
© 2022 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers, Amsterdam en Karina van Santen en Martine Vosmaer

pro-mbooks1 : athenaeum