Leesfragment: Het gouden uur

26 september 2022 , door Wytske Versteeg
|

4 oktober verschijnt Wytske Versteegs nieuwe roman Het gouden uur. En woensdag 5 oktober vanaf 18.00 presenteert Uitgeverij Querido de roman bij Athenaeum Boekhandel Spui. Lees bij ons een fragment!

Als je niets meer kunt doen, wat doe je dan? Oud-soldaat Tarik trok zich uit wroeging terug in een verlaten grensgebied, maar zijn geweten laat hem niet met rust. Ahmad ontvluchtte de oorlog in zijn land, maar stuit op nieuwe obstakels waar hij veiligheid hoopte te vinden. Mari liet haar eigen thuis achter nadat haar idealistische project gruwelijk uit de hand liep. Als hun levens met elkaar verweven raken en de geschiedenis zich dreigt te herhalen, heeft dat voor elk van hen beslissende gevolgen.
Het gouden uur onderzoekt hoe ingewikkeld het is om het goede te doen wanneer dat indruist tegen de verwachtingen van iedereen en alles om je heen. Hoeveel moed heb je nodig om mens te zijn? Waar vind je troost als de dreiging groeit? En als je niets meer kunt doen – wat doe je dan?
Het gouden uur is een schrijnende, urgente en beeldschone roman van de winnaar van de Frans Kellendonk-prijs.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Versteegs essay Verdwijnpunt en uit haar romans GrimeBoy, en Quarantaine, en Fleur Speet recenseerde die roman.

 

Mari

Dit is het tegenovergestelde van thuis. Dit land is in zichzelf gekeerd, de grond is uitgebeend en hard. De straten hebben geen namen, de huizen geen nummers. Vijf keer per dag galmt de luidspreker van de moskee de oproep om te bidden door heel Sarakina. Hier is het licht in de middag intens zoals jij het kende, de lucht droog zoals jij, denk ik, gewend was. De nacht is zwarter, het donker donkerder, de ruimte boven mijn hoofd overweldigend. Overdag zoek ik met Tarik naar de sporen van mensen die allang verdwenen zijn, een jongere versie van de aarde, een moment waarop alles nog openlag, ik verlies mezelf gretig in een zee van tijd. Niet ver van hier doen ze aan dagbouw, we reden er gister nog langs. Een van de bergen wordt door graafmachines systematisch ondermijnd zodat de flank ervan nu niet meer schuin en grillig afloopt, maar langzaam verandert in een ouderwets spelletje Tetris. Er zijn nette, rechte strepen uit de stenen gehakt; een keurige leegte bedreigt de berg, op een dag is er niets meer van over. Niet veel later zal niemand nog vermoeden dat die berg hier miljoenen jaren is geweest, binnen enkele decennia zal zelfs de herinnering aan de herinnering verdwenen zijn.
Ik dacht dat we meer dagen zouden hebben, weken, maanden – misschien jaren. De avond voordat je vertrok leek er een als alle andere, pas achteraf werd het de avond voordat ik alles verloor. Dus verbaasde het me toen je zachtjes in mijn hand kneep alsof ik een kind was of een heel oude vrouw of getroffen door groot ongeluk. Ik probeerde de uitdrukking op je gezicht te lezen, maar je keek langs me heen naar het raam en naar het donker buiten. Nog eens kneep je in mijn hand en ik moest lachen om dat ouderwetse, troostende gebaar, wat ongemakkelijk omdat het me iemand maakte die niet voor zichzelf kon zorgen, iemand die troost nodig had.
‘Wat?’ vroeg ik.
Je glimlachte. Wanneer jij glimlacht deel je niets, integendeel. Je glimlacht als een kind dat een arm over zijn schoolwerk houdt om te voorkomen dat zijn buurman afkijkt. Je glimlachte alsof je aan een grap dacht die ik niet zou begrijpen.
‘Wat?’ herhaalde ik.
‘Wat nou wat?’ zei je. Je liet mijn hand los, stond op en liep naar het raam, plukte een blaadje van de zieltogende basilicumplant die in de vensterbank stond en kauwde er nadenkend op. Nu zag ik alleen je rug nog, je smalle schouders onder je lievelingsshirt, zwart met daarop in witte letters for the love of bass. (Die neiging van je om bij het raam te gaan staan als het buiten nog koud was maar de zon al scheen: je armen om jezelf heen geslagen en je hele bovenlichaam naar het glas gericht, hunkerend naar het kleinste beetje warmte.)
Iedereen dacht altijd dat jij iets van mij wilde, me gebruikte om wat ik aan jou zou kunnen geven: het recht om hier te zijn, of anders gewoon geld. Ze hadden ongelijk. Jij had iets waarnaar ik hongerde, iets wat ik zelf niet eens kon definiëren. Geen wonder dat jij van mij wegging zonder ook maar één keer achterom te kijken, terwijl ik honderden kilometers afgelegd heb in een halfslachtige poging jou te vinden.
Jou, of de schim die ik voor jou aanzag.
Dit is niet eens jouw land, dat is nog te onveilig. Je zou me uitlachen als je wist dat ik hier ben, in deze grensstreek en dit gat, dat in niets lijkt op Daresh. Maar ik meen me te herinneren dat je familie in de bergen had, misschien ging je geregeld naar hen toe, sliep je ’s nachts op het dak van het huis zoals ik de jongens hier zie doen, plukte je de vruchten van de moerbeibomen, wat weet ik tenslotte van jou? Wanneer jij iets vertelde was het in horten en stoten, snelle zinnen door stiltes onderbroken. Je lichaam verdreef zijn herinneringen, het spuugde ze uit. Je hield fragmenten van vroeger in je handen, scherven van een gebroken spiegel: het schaterende lachen van je kleine nichtje, de stenen van de binnentuin ruw onder je voeten, de schommelstoel waarin je moeder zo graag zat. Misschien is deze plek niet slechter dan een andere, is deze kale rots de plaats waar ik je kennen kan.

Liever was ik in een van de oude natuurstenen huizen getrokken, die half tegen de heuvel liggen en eruitzien alsof iemand de keien zorgvuldig bij elkaar gepuzzeld heeft om de muren te bouwen. Maar omdat ik een vreemdeling ben die met de juiste papieren vanuit de goede richting komt, hebben ze me het beste gegeven: een betonnen huis met spijlen voor het raam, een tafel met een plastic kleed erop en een tl-balk erboven, die altijd brandt omdat de ramen klein zijn om de zon buiten te houden.
Tijdens opgravingen vroeger ging verveling geregeld over in een vorm van concentratie die grensde aan onverschilligheid. Het afgebakende stukje grond waar ik met mijn schepje voorzichtig overheen schraapte, werd een universum op zich, het kon me niet meer schelen of ik iets zou vinden. Die onverschilligheid verdween zodra er toch iets opdook, maar was onmisbaar om de uren, dagen, weken vol te houden waarin er niets gebeurde. Het enige wat ertoe deed waren de zandkorrels, het ene grijs dat heel lichtjes verschilde van het andere grijs, en als ik opkeek waren er uren verstreken. In zo’n trage toestand ben ik nu ook beland. Met Tarik rijd ik rondjes, zonder nog te durven hopen dat we iets bijzonders zullen vinden op de rotsen die ik nauwgezet blijf onderzoeken.
Hier weet ik niets en ken ik niemand, alleen de namen van de planten die hier groeien heb ik opgezocht. Eerst vroeg ik Tarik ernaar, maar hij haalde zijn schouders op, mompelde iets wat ik niet verstond, het interesseert hem niets. Nu herhaal ik hun namen voor mezelf. De tere roze bloemen van de tamarisk. Polei, dat hier en daar wel manshoog langs de beken groeit en sterk naar munt ruikt. Monnikspeper met zijn viltige takken, ook wel kuisheidsboom genoemd, vlinders zwermend om de paarse bloemen. De stekelige christusdoorn, gamander, akkerscherm. Ik weet niet eens zeker of het de juiste namen zijn, maar het geeft houvast om tenminste een paar soorten te benoemen, iets specifieks om te begroeten wanneer ik het tegenkom. Laatst neuriede Tarik een oud volksliedje en toen ik hem vroeg waar het over ging, vertaalde hij de inhoud voor me: the houses have moved to the oasis. Ik dacht dat ik hem verkeerd begreep, maar hij herhaalde het: de huizen zijn verhuisd naar de oase. Sinds die tijd zie ik de huizen voor me op de dag van hun vertrek: hoe ze zonder veel omhaal hun muren optrokken, zich even uitschudden als trage dieren na een diepe slaap. Hoe ze een voor een op weg gingen en hoe er op de plekken waar ze vroeger stonden lege ruimtes achterbleven, indrukken van een leven dat voorbij was. En ik herinnerde me plotseling hoe ik als kind speelde op het stuk braakliggend land midden in onze wijk, de grassprieten hard en scherp tegen mijn benen. Ik liet me achterovervallen in het hoog opgeschoten gras en maaide met mijn armen heen en weer, en de plekken waar mijn lichaam het gras had platgedrukt werden mijn nieuwe kamers, en in deze kamers zou ik een onbekend en avontuurlijk leven leiden, zou ik heel iemand anders zijn.

[…]

 

Copyright © 2022 Wytske Versteeg

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum