Leesfragment: Het licht in de stad

29 september 2022 , door Inge Schilperoord
|

4 oktober verschijnt de tweede roman van Inge Schilperoord, Het licht in de stad. Lees bij ons een fragment!

Wanneer de zestienjarige Sophie door een ongeval haar vader verliest, is ze eenzamer dan ooit. Urenlang doolt ze door de grote stad op zoek naar antwoorden. Haar vader verdedigde als strafrechtadvocaat jonge moslimextremisten. Hun geweld, zei hij, heeft niets te maken met hun religie. Maar waarmee dan wel?

In een poging dichter bij hem te komen stort Sophie zich op een werkstuk over jihadisme. Ook raakt ze bevriend met haar Afghaanse en islamitische klasgenote Zala. Betoverd door de geheimzinnige schoonheid van Zala’s geloof, doet het steeds meer pijn dat er voor haar geen God is. Sophies zoektocht naar waar ze thuishoort maakt dat ze niet alleen haar vader, maar ook zichzelf in een ander daglicht gaat zien. Met wie voelt ze zich het meest verwant? Met Zala, of toch met Isra, haar vaders ex-cliënte die zich aansloot bij IS?

In haar tweede roman neemt Inge Schilperoord de lezer mee in een wereld die voor velen onbekend is. Op basis van jarenlange research naar jihadisme onder Nederlandse jongeren, de belevingswereld van de bekeerling en vanuit haar werk als psycholoog met verdachten op de Terroristen Afdeling van de gevangenis, slaagt ze erin om net als in haar internationaal bejubelde debuut Muidhond fascinerend dicht onder de huid van een niet-alledaags personage te kruipen.

N.B. Lees ook een fragment uit Muidhond.

 

I

– 1 –

Buiten was het duister en koud. Binnen, in het helle, gele licht van de metro waren alle gezichten afwerend. Niemand lette op haar. Langzaam bracht Sophie haar hoofd dichter naar haar weerspiegeling in de ruit, en met haar beide handen veegde ze de wasem van het raam. Het was pas halverwege de middag, maar de herfstwolken maakten het al donker. Ingespannen keek ze ernaar. Zie je wel, probeerde ze zichzelf moed in te praten, het wordt beter. Vluchtig keek ze zichzelf aan door de strepen die haar vingers hadden achtergelaten op het glas. Wacht maar. Het kan niet anders dan beter worden. De zomer is eindelijk voorbij.
Ze staarde naar de stad in de voortjagende duisternis. Er waren een paar verloren lichten te onderscheiden, vervaagd door de regen. Maar toen ze haar ogen tot spleetjes kneep, ontdekte ze ook de lichtjes in de gebouwen aan de andere kant van het water. Ze glommen, zwakjes, maar toch geruststellend. Ze hield haar adem in. Kijk, papa, zei ze tegen hem, alsof hij gewoon naast haar zat, de kraag van zijn jas nat van de regen, de zware dossiertas tegen zijn voeten. Kijk, papa, de lichten in je kantoor branden. Het licht, dacht ze er meteen achteraan, wat was dat ook alweer in het Arabisch? Ze ging verzitten. Kom op, zei ze gebiedend tegen zichzelf, kom op, dit moet je weten! De veren van het bankje kraakten en onwillekeurig tikte ze drie keer met haar middelvinger op haar knie. Even wachten en nog drie keer.
Altijd drie keer. Op en neer, op en neer, op en neer. An-Nur. Ja, dat was het. Haar adem verliet rustig haar mond. Gelukkig. Ze wist het weer. Zo heette ook het vierentwintigste hoofdstuk van de Koran. De vier - entwintigste soera. Haar gedachten gingen door naar vers 35 dat daarbij hoorde, het mooiste dat ze kende. Licht op licht. Allah maakt gelijkenissen voor de mensen en leidt naar Zijn licht wie Hem behaagt. In haar hoofd doemden de krullerige Arabische letters op, gloeiend in het duister. En dan, wat vager, de afbeelding van de kan en de lantaarn, en van de nis met een lamp erin. Die tekeningen stonden in haar vaders boek over de islam. Samen hadden ze het zo vaak bekeken. Zijn licht is als een pilaar waarop een lamp staat. Waarvan de olie licht geeft, hoewel vuur het niet aanraakt. Gisteravond had ze deze zin boven aan de eerste bladzijde van haar profielwerkstuk geschreven. Waarvan de olie licht geeft, hoewel vuur het niet aanraakt. Helemaal begrijpen wat ermee werd bedoeld, deed ze niet, maar toch had ze dit gekozen als het motto voor haar werkstuk, dat ging over de ware achtergronden van het jihadisme bij Nederlandse jongeren. Het onderwerp dat zo belangrijk was geweest voor haar vader en zijn werk. Nu was ze op weg om het te gaan bespreken met haar vriendin, of eigenlijk: met het meisje dat haar vriendin moest gaan worden.
Ze trok haar schooltas vol boeken op schoot, sloeg haar armen eromheen en duwde haar voorhoofd tegen de glasruit, waardoor haar weerspiegeling boven het water dreef. Gedachten schoten als opgejaagde vogels door haar hoofd. Zala, dacht ze. Een rilling van verwachting langs haar ruggengraat. Over minder dan een uur zagen ze elkaar. Bij haar thuis. Ze was veel te vroeg.
Buiten trok het zuidelijk deel van de stad aan haar voorbij. In de verte de toren van het advocatenkantoor waar haar vader had gewerkt, kalm en ongenaakbaar als altijd stak die overal bovenuit. Schuin daarachter de koperkleurige koepel van de grootste moskee van de stad. Alles dat hoorde bij deze wijk, waar ze deze zomer zoveel had rondgezworven. Steeds had ze van zichzelf hiernaartoe gemoeten, terwijl ze zo ver van huis eigenlijk niets te zoeken had. Alleen om hier te zijn. Dicht bij waar hij zijn lange werkdagen had doorgebracht. Maar ook hier bestond ze niet. Zoals ze eigenlijk nergens meer bestond.

Ze zag de oplichtende stationslampen en reclameborden, overal licht en donker, het glimmen van regen en lichtjes. En in haar gedachten verschenen weer de ontelbare keren dat ze deze metrolijn de afgelopen maanden had genomen. Zoals naar die psycholoog, naar wie ze nu gelukkig niet meer heen hoefde van haar tante. Ze had haar er uiteindelijk van kunnen overtuigen dat ze het zelf wel redde. Ze had toch haar muziek, haar boeken? Maar ze was hier de hele zomer blijven terugkomen. Ze draalde op de warme tegels voor de ingang van haar vaders kantoor. Zijn kamer lag op de bovenste verdieping en ze rilde als ze eraan dacht hoe hoog dat was. Om de een of andere reden zag ze zichzelf altijd daar staan, boven op het gebouw, vlak aan de rand, in de wind die wild om zich heen sloeg. En steeds weer had ze dan de onwerkelijke gedachte dat ze van boven iets naar zichzelf moest roepen. Zichzelf ergens voor moest behoeden. Maar voor wat? Hij was toen ook allang dood.
De metro liet het havengebied achter zich, ze stond alvast op, en voelde het dreunen van het gevaarte onder haar voeten. De trillingen zetten zich voort in haar spieren, tot het voertuig vaart begon te minderen en langzaam tot een halt kwam. Precies halfvier. De klok op het perron en die op haar telefoon gaven hetzelfde tijdstip aan. Een halfuur te vroeg. Ze veegde de haren van haar pony achter haar rechteroor. Alsof ze boven in de coupé hing, zag ze zichzelf staan, deed haar rugzak om, die was gevuld met schoolspullen, het islamboek en het schrift met de lessen Arabisch, die ze met haar vader had gevolgd. Dat was in de maanden voor zijn dood iets van hen samen geworden. Met een advocaat van zijn kantoor was hij vorig jaar aan de cursus begonnen. Trots had hij haar de letters getoond die hij probeerde te vormen, brak zijn tong over de woorden die hij voor haar uitsprak, de soera’s die hij probeerde te ontrafelen. Soera’s waar hij als recitaties naar luisterde: Soera 46, 8, misschien niet eens de beroemdste, maar die herinnerde ze zich het best.
Vorige winter had ze er zoveel avonden naar zitten luisteren, op de trap naar zijn studeerkamer, als hij dacht dat ze boven huiswerk maakte. De eerste keer dat ze de klanken hoorde, stond haar hart stil. Het gebeurde op een regenachtige avond in november toen ze langs zijn kamer liep. Als van ver hadden de geluiden geklonken, maar toen trokken ze door haar heen, als een droevig lied zonder einde. Ze ging onderaan de trap zitten, het was aardedonker. Ze sloot haar ogen, haar vuist ging naar haar keel. Wat was dit? De tonen gaven haar een gevoel vanbinnen dat ze niet onder woorden kon brengen. Haar hele lichaam gloeide, en tegelijkertijd kwam er een beklemming op haar borst, en een vreemde angst die ze niet begreep. Het was zo mooi maar deed ook zoveel pijn. Was dit God? Ze sloop sindsdien steeds weer de donkere gang in om te luisteren. Het was net, dacht ze nu, als met de video's op YouTube, waar ze niet naar had mogen kijken. De filmpjes van papa’s kinderen, zoals hij de jongeren noemde die hij verdedigde. De kinderen die naar het kalifaat waren vertrokken. Op die video's had ze dingen gezien waar ze nooit meer aan wilde denken. Maar ook beelden waar ze naar moest blijven kijken. Sluiers van opstuivend goudkleurig stof, de ronkende tanks die als onverwoestbare kakkerlakken door de woestijn kropen, de hoogte in schietende stemmen van de vrouwen en meisjes, ook zo verschrikkelijk. En ook zo mooi. Kort nadat ze de eerste recitaties had gehoord, had ze haar vader ervan overtuigd de lessen Arabisch samen te gaan volgen. Het kon makkelijk, ze stond er goed voor, ze zou genoeg tijd overhouden voor school. Toen hij in de lente overleed, waren ze halverwege het tweede semester. Nu ging zij verder. Ze had het schrift vanochtend ingepakt, samen met de eerste bladzijden van het werkstuk die ze voorin het islamboek had geschoven. Voorop in grote, sierlijke letters: De mythe van islamitisch geweld. Dezelfde titel als van het nooit gepubliceerde artikel, dat haar vader vorig jaar had geschreven. Daaronder stond, net als bij hem: Wat drijft onze jonge Syriëgangers? Ze had de hoofdstukken al onderverdeeld in psychologische en sociologische motieven. En in zogenaamde push en pull-factoren.

[…]

 

© 2022 Inge Schilperoord

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum